ECLI:NL:RBMNE:2024:6165

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/1490
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een WIA-aanvraag en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, met een vastgesteld percentage van 22,82%. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit. Eiseres diende hierop een beroepschrift in bij de rechtbank, die de zaak op 1 augustus 2024 behandelde.

De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft geweigerd om eiseres per 19 april 2023 een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Eiseres had klachten van fysieke en psychische aard, maar de rechtbank stelt vast dat de verzekeringsartsen van het Uwv op basis van de beschikbare medische gegevens en onderzoeken tot een juiste conclusie zijn gekomen. Eiseres had het gevoel niet serieus te zijn genomen tijdens het onderzoek, maar de rechtbank vindt geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch oordeel.

De rechtbank wijst erop dat eiseres niet voldoende medische onderbouwing heeft geleverd om haar stelling dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat het Uwv zijn besluiten mag baseren op de rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die aanleiding geven tot een ander oordeel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1490

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.A.C. Versteden),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA [1] -uitkering.
1.2.
Het Uwv heeft de aanvraag met het besluit van 31 maart 2023 afgewezen, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 22,82%. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 26 januari 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Hierop heeft eiseres een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
1.3.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft aanvullende beroepsgronden ingediend. Het Uwv heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het Uwv terecht heeft geweigerd aan eiseres per 19 april 2023 (datum in geding) een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is. Dat wil zeggen dat het Uwv terecht de WIA-aanvraag van eiseres heeft afgewezen en dat eiseres dus geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4. Eiseres was werkzaam als postsorteerder voor gemiddeld 35,88 uur per week toen zij zich op 12 november 2019 heeft ziekgemeld vanwege fysieke klachten. Eiseres heeft, nadat haar dienstverband per 20 april 2020 was geëindigd, een Ziektewet-uitkering van het Uwv ontvangen. Nadat haar Ziektewet-uitkering was beëindigd, heeft eiseres een WW [2] -uitkering ontvangen vanaf 26 december 2020. Eiseres heeft zich vanuit de WW per 22 april 2021 ziekgemeld, waarna zij een Ziektewet-uitkering ontving.
5. Eiseres heeft vervolgens bij het bereiken van het einde van de wachttijd een WIA-uitkering aangevraagd, waarna het Uwv een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door een primaire arts en een arbeidsdeskundig onderzoek door een primaire arbeidsdeskundige heeft laten verrichten naar de arbeidsongeschiktheid van eiseres. Dit onderzoek heeft geleid tot het primaire besluit zoals vermeld onder ‘Inleiding’. Omdat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit heeft het Uwv opnieuw verzekeringsgeneeskundig laten verrichten door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar dit heeft niet geleid tot een ander medisch oordeel over de beperkingen van eiseres. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens arbeidsdeskundig onderzoek verricht en heeft geconcludeerd dat een van de voorbeeldfuncties die eiseres volgens de primaire arbeidsdeskundige zou moeten kunnen verrichten niet geschikt is voor eiseres, maar hij heeft in de plaats van die functie wel een andere geschikte functie kunnen vinden, die eiseres theoretisch gezien moet kunnen uitvoeren. Daarom heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd vastgesteld op 26,26% in plaats van 22,82%. Omdat dit nog altijd minder is dan 35% is het Uwv met het bestreden besluit zoals vermeld ‘Inleiding’ bij zijn eerdere besluit gebleven.
De standpunten van partijen
Het standpunt van eiseres
6. Eiseres geeft aan het gevoel te hebben dat zij door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet serieus is genomen en stelt dat er geen gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden. Eiseres betrekt daar de gang van zaken rondom de hoorzitting en het spreekuurcontact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij. Door de wijze van vragen stellen en de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep toen zij iets niet begreep, bekroop haar het gevoel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar niet geloofde en de uitkomst op voorhand al vaststond. Zij voelde zich niet gehoord. Verder begon de verzekeringsarts bezwaar en beroep direct met het onderzoek, ondanks dat zij had aangegeven zich niet goed te voelen, en de benadering tijdens het lichamelijk onderzoek is als zeer onprettig ervaren. Eiseres vindt dat voor het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvolledige gegevens zijn gebruikt en de standpunten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet deugdelijk zijn gemotiveerd en stelt dat sprake is van een schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
7. Verder voert eiseres aan dat zij helemaal nog niet kan werken en dat verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. De vastgestelde diagnoses die zien op de datum in geding worden niet genoemd in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaruit voortvloeiende beperkingen zijn niet en/of in onvoldoende mate meegenomen. Eiseres wijst er op dat zij door de constante pijn in haar lichaam en het slechte slapen, geen ritme heeft en altijd moe wakker wordt, en wijst op de belemmeringen die zij ervaart in het dagelijks leven door de pijn. Door alle pijnklachten en slaapproblemen lukt het haar niet om actief te zijn. Ten aanzien van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) stelt eisers dat door haar lichamelijke pijnen, beperkingen bestaan voor onder andere het zelfstandig uitvoeren van arbeid en voor vervoer. Door de kramp in haar handen en pijn in haar vingers zijn er beperkingen voor schrijven en het dragen van gewicht en door de pijnlijke schouders, nek en rug is zij beperkt in het maken van hoofdbewegingen. Daarnaast kan zij niet een uur achtereen zitten en gaat het uiten van haar gevoelens moeilijk. Omdat er meer beperkingen zijn, kan zij de geselecteerde functies ook niet uitoefenen.
Het standpunt van het Uwv
8. Het Uwv ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen reden om een ander standpunt in te nemen. Het Uwv geeft aan het vervelend voor eiseres te vinden dat zij geen goed gevoel had bij het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar het ziet daarin geen aanleiding om aan te nemen dat de conclusies die de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit zijn onderzoek heeft getrokken, onjuist zijn. Daarnaast is er voldoende kennis omtrent de relevante feiten vergaard om tot een zorgvuldig en deugdelijk oordeel te komen. De medische beoordeling is correct geweest en omdat er geen (nieuwe) medische gegevens zijn aangevoerd blijft het Uwv bij het standpunt dat terecht wordt aangesloten bij de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Beoordelingskader
9. Bij de beoordeling van het besluit van het Uwv is van belang dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Dat kan anders zijn in het geval waarin eiseres aanvoert (en zo nodig aannemelijk maakt) dat deze rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsequenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling geldt dat eiseres in beginsel niet kan volstaan met de enkele stelling dat zij meer beperkt is dan door de (verzekerings-)artsen van het Uwv is aangenomen. Zij zal dat standpunt moeten onderbouwen. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk.
10. Van belang is verder dat het hier gaat om een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres per einde wachttijd. Dat is 19 april 2023. Het gaat dus om de medische situatie van eiseres op die datum.
De overwegingen van de rechtbank
De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
11. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van de primaire arts van het Uwv 31 januari 2023 blijkt dat het dossier is bestudeerd, dat de arts met eiseres op 19 januari 2023 een telefonisch spreekuurcontact heeft gehad en dat eiseres op 27 januari 2023 is gezien op een spreekuur. Tijdens het fysieke spreekuur heeft de arts eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat in bezwaar ook een dossierstudie is verricht. De aangeleverde journaalregels van de huisarts van 1 februari 2023 tot en met 7 september 2023 en de klachtenlijst van eiseres zijn kenbaar bij de beoordeling betrokken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in bezwaar deelgenomen aan de hoorzitting en aansluitend een medisch onderzoek verricht waarbij eiseres lichamelijk is onderzocht.
12. Eiseres heeft de bejegening van de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting en het spreekuurcontact als heel onprettig ervaren en heeft het gevoel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevooroordeeld was, maar dat is onvoldoende voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en uitkomsten daarvan. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevat geen aanknopingspunten dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, het bevat geen tegenstrijdigheden en de conclusies vloeien logisch voort uit de onderzoeksbevindingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgeschreven. Daarnaast is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij haar beoordeling van een onjuist medisch beeld is uitgegaan. Wat betreft het lichamelijk onderzoek betrekt de rechtbank bij haar oordeel specifiek dat de resultaten van het lichamelijk onderzoek dat door de primaire arts is uitgevoerd hetzelfde zijn als de resultaten van het lichamelijk onderzoek dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgevoerd. De primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben beiden in hun rapport op een inzichtelijke wijze gerapporteerd wat het lichamelijk onderzoek heeft ingehouden en wat de resultaten daarvan zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert op basis van het lichamelijk onderzoek dat niet of nauwelijks sprake is van functiebeperkingen van het bewegingsapparaat. Die bevinding is in lijn met de bevinding van de primaire arts, die ook lichamelijk onderzoek heeft verricht bij eiseres. Ook zij concludeert op basis van zijn lichamelijk onderzoek dat (hoewel eiseres pijnlijk oogt) geen ernstige bewegingsbeperkingen aanwezig zijn.
Het medisch oordeel
13. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inschatting van de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres door het Uwv. Eiseres heeft fysieke en psychische klachten. Uit de rapporten van de (verzekerings-)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten en diagnoses. Eiseres stelt dat zij helemaal niet kan werken, maar volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan dat niet worden gezegd, omdat eiseres niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoet. Er is geen sprake van een langdurige opname in een instelling of ziekenhuis, eiseres is niet bedlegerig, niet afhankelijk van derden voor zelfzorg en er is geen sprake van ernstig persoonlijk en sociaal disfunctioneren bij eiseres. Daarin kan de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. In de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Vanwege deze klachten heeft het Uwv ook -soms forse- beperkingen aangenomen in de FML in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Volgens eiseres zijn er diagnoses door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet genoemd. De rechtbank begrijpt dat eiseres hiermee de diagnose fibromyalgie en slaapapneu bedoelt, maar de enkele omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze diagnoses niet expliciet heeft genoemd onder het kopje ‘diagnose’ betekent niet dat er om die reden verdergaande beperkingen aan de orde zouden moeten zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat er geen medisch objectiveerbare reden is om verdergaande beperkingen aan te nemen voor de (pijn)klachten, ook bijvoorbeeld ten aanzien van de slaapapneu. Eiseres stelt dat er meer beperkingen aangenomen moeten worden vanwege de fibromyalgie en slaapapneu, maar dat heeft eiseres niet onderbouwd met medische informatie. Er is daarom geen aanleiding om aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
Het arbeidskundig oordeel
14. De arbeidsdeskundigen van het Uwv gaan bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid uit van de beperkingen en belastbaarheid die in de FML zijn vastgelegd. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, heeft de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling dat de geduide functies niet geschikt zijn omdat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld.
Deskundigenverzoek
15. Eiseres heeft verzocht een onafhankelijke deskundige (een reumatoloog of verzekeringsarts) te benoemen in deze zaak. Aangezien de door eiseres ingebrachte medische informatie bij de rechtbank niet zorgt voor twijfel over de medische beoordeling door het Uwv, ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat zij terecht niet in aanmerking is gebracht voor een WIA-uitkering per 19 april 2023. Omdat eiseres geen gelijk krijgt, krijgt zij ook het griffierecht niet terug en krijgt zij ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WIA staat voor Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.WW staat voor Werkloosheidswet.