ECLI:NL:RBMNE:2024:6155

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
C/16/578015 / FO RK 24-857
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor wijziging verblijf van een voogdijpupil in een gezinshuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 september 2024 een beschikking gegeven over de wijziging van het verblijf van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die onder voogdij staat van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De rechtbank heeft vervangende toestemming verleend voor de wijziging van het verblijf van [minderjarige] van het huidige gezinshuis naar een ander gezinshuis. De gezinshuisouders hebben hun blokkaderecht ingeroepen op basis van artikel 1:336a BW, maar de rechtbank oordeelt dat dit recht in dit specifieke geval aan hen toekomt, gezien de setting van het gezinshuis en de langdurige zorg voor [minderjarige].

De rechtbank heeft echter ook grote zorgen geuit over het opvoedklimaat in het huidige gezinshuis, waar [minderjarige] verbleef. Er zijn signalen van onprofessioneel gedrag van de gezinshuismoeder en een onveilige opvoedsituatie. De GI heeft deze zorgen voldoende onderbouwd, en de gezinshuisouders hebben deze zorgen onvoldoende betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gezinshuisouders niet adequaat hebben gereageerd op de zorgen van de GI en dat hun communicatie met [minderjarige] na de overplaatsing schadelijk was voor haar. De rechtbank concludeert dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is om haar verblijfplaats te wijzigen, ondanks de nadelen die deze beslissing met zich meebrengt.

De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de rol van de deeltijdpleegouders en de impact van de beslissing op de minderjarige, die al veel heeft meegemaakt. De rechtbank heeft besloten dat de GI moet onderzoeken of [minderjarige] in het nieuwe gezinshuis kan blijven, en dat er een oplossing moet worden gevonden voor haar schoolvervoer. De beschikking is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, hoewel dit niet correct was. De rechtbank heeft de beslissing op 14 oktober 2024 schriftelijk uitgewerkt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/578015 / FO RK 24-857
Beschikking van 10 september 2024
in de zaak van:
de gecertificeerde instelling LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de gezinshuisouders van [instelling] , [gezinshuisouders] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gezinshuisouders,
advocaat: mr. D.M.N. Metry
De rechtbank merkt als informanten aan:
[moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
de heer en mevrouw [deeltijdpleegouders],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de deeltijdpleegouders.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift (met bijlagen) van de GI, binnengekomen bij de rechtbank op
  • een e-mail (met bijlagen) van de GI van 30 augustus 2024;
  • het verweerschrift (met bijlagen) van de gezinshuisouders;
  • een bericht (met bijlagen) van de GI van 2 september 2024;
  • het aanvullend verweerschrift (met bijlagen) van de gezinshuisouders.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 5 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [A] en [B] namens de GI;
  • de gezinshuisouders met hun advocaat;
  • de deeltijdpleegouders;
  • [C] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
De moeder heeft wel een uitnodiging van de rechtbank gekregen, maar is niet naar de zitting gekomen.
1.4.
Na de zitting heeft de rechtbank nog een aanvullende brief van de gezinshuisouders ontvangen en een reactie van de GI daarop. Hiervoor is geen toestemming gevraagd aan de rechtbank. De rechtbank betrekt deze stukken dan ook niet bij haar beoordeling. De stukken maken ingevolge artikel 5.14 van het procesreglement ook geen deel uit van het procesdossier.

2.Waar gaat de procedure over

2.1.
[minderjarige] staat sinds 7 oktober 2013 onder voogdij. De moeder was ten tijde van de geboorte van [minderjarige] minderjarig. Bij beschikking van 7 oktober 2013 is de voogdij opgedragen aan de voogdijinstelling en in een latere beschikking van deze rechtbank van
19 september 2016 overgedragen aan de GI.
2.2.
Op 13 oktober 2015 is [minderjarige] samen met haar broertje, [D] , uit huis geplaatst. Sindsdien verbleef zij in het gezin van de pleegouders, nu de deeltijdpleegouders. In april 2023 is [minderjarige] verhuisd naar het [instelling] . Op 10 juni 2024 is [minderjarige] door de GI met spoed naar een ander gezinshuis overgeplaatst. [D] woont nog bij de deeltijdpleegouders.
2.3.
De GI verzoekt op grond van artikel 1:336a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vervangende toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] van het huidige gezinshuis naar een ander gezinshuis.

3.De beoordeling

De beslissing

3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de GI toewijzen. Dat betekent dat [minderjarige] niet terug gaat naar het [instelling] . De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Het juridisch kader
3.2.
Wanneer een pleegouder een kind in zijn of haar gezin een jaar lang verzorgd en opgevoed heeft, kan de voogd alleen met instemming van de pleegouder de verblijfplaats van het kind wijzigen. [1] De pleegouder kan de wijziging van het verblijf blokkeren door toestemming te weigeren. De rechtbank kan vervolgens op verzoek van de voogd dit blokkaderecht doorbreken door het verlenen van vervangende toestemming. Dit verzoek wijst de rechtbank alleen toe als dat in het belang van het kind noodzakelijk is.
Aan gezinshuisouders komt blokkaderecht toe
3.3.
De rechtbank stelt voorop dat het blokkaderecht ingevolge artikel 1:336a BW in beginsel alleen toekomt aan pleegouders en niet aan gezinshuisouders. Gezinshuisouders zijn, anders dan pleegouders, professionals, die tegen betaling jeugdhulp verlenen in hun eigen huis of leefomgeving. Pleegouders verzorgen een minderjarige en voeden de minderjarige op ‘als gezinslid’, en ontvangen daarvoor alleen een vergoeding.
3.4.
In dit specifieke geval vallen de gezinshuisouders wel onder de reikwijdte van artikel 1:336a BW. Daarvoor is bepalend dat [instelling] een kleinschalig gezinshuis is met maximaal vier gezinshuiskinderen en vier biologische kinderen, waarbij het dagelijkse reilen en zeilen lijkt op het reilen en zeilen van een pleeggezin. De gezinshuisouders vormen het fundament van het gezinshuis en nemen het grootste deel van de dagelijkse opvoed- en verzorgingstaken op zich. Daarnaast vindt de rechtbank relevant dat het gezinshuis is gestoeld op een gereformeerde grondslag. Die was redengevend voor de overplaatsing naar dat gezinshuis. [minderjarige] groeide eerder namelijk acht jaar op in een gereformeerd pleeggezin. Bij de keuze voor dit gezinshuis was bepalend dat het systeem van gezin, kerk en school consistent bleef, zo schrijven de voormalige pleegouders in de door de gezinshuisouders overgelegde productie 9. Het reformatorisch karakter in het gezinshuis is leidend bij de opvoeding en bij de activiteiten van het gehele gezin, inclusief de gezinshuiskinderen. Zo gaat het hele gezin, met zowel de biologische kinderen als met de gezinshuiskinderen, samen naar de kerk, wordt gezamenlijk gebeden en in de Bijbel gelezen, en gaan de kinderen naar een jeugdclub en kinderkoor. Zij maken op die manier als gezin deel uit van de gereformeerde gemeenschap. Dit zorgt ervoor dat [minderjarige] echt onderdeel is van het gezin zélf. Hierdoor is sprake van een gezin waarin de minderjarige is verzorgd en opgevoed, zoals is geformuleerd in artikel 1:336a BW. Op basis daarvan, en omdat [minderjarige] langer dan een jaar bij het [instelling] heeft gewoond, komt de rechtbank tot de conclusie dat aan de gezinshuisouders het blokkaderecht toekomt. Zowel de GI als de gezinshuisouders zijn het hier mee eens.
Zorgen over de situatie van [minderjarige] in [instelling]
3.5.
De GI heeft grote zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] in het [instelling] (hierna: het gezinshuis) en de manier van handelen van de gezinshuisouders. De rechtbank deelt deze zorgen. Er zijn zorgen over de manier waarop [minderjarige] in het gezinshuis werd behandeld. Voor veel van deze zorgen geldt dat het moeilijk is om vast te stellen wat er daadwerkelijk wel en niet is gebeurd en/of gezegd. Het gaat immers om dingen die binnenskamers zijn gebeurd, waarbij het het woord van de één tegenover het woord van de ander is. De rechtbank is echter van oordeel dat de GI de zorgen voldoende heeft onderbouwd, en dat de gezinshuisouders in het licht van die onderbouwing de zorgen onvoldoende hebben betwist. Hetzelfde geldt voor de zorgen over de houding en de manier van handelen van de gezinshuisouders in reactie op de geuite zorgen en de daarna volgende acties van de GI. De rechtbank zal hierna toelichten hoe zij tot dat oordeel komt. De rechtbank zal puntsgewijs en chronologisch de gestelde zorgen, de betwisting daarvan en de beoordeling bespreken.
De zorgen van de GI over het verblijf van [minderjarige] in het gezinshuis leidend tot het besluit tot overplaatsing
3.6.
De zorgen van de GI over [minderjarige] zijn begonnen met signalen die de GI doorkreeg over de situatie rondom pupil M., die net als [minderjarige] woonde in het gezinshuis. Op 7 februari 2024 kreeg de GI een melding van collega’s, werkzaam op locatie Zwolle, met zeer verontrustende verhalen over het opvoedklimaat binnen het gezinshuis. Pupil [letter] ., die viel onder de verantwoordelijkheid van locatie Zwolle, voelde zich niet veilig in het gezinshuis. Ze vertelde dat ze door de gezinshuismoeder niet met haar naam maar met haar diagnose werd aangesproken in het bijzijn van de andere kinderen, dat er naar de gezinshuiskinderen werd geschreeuwd, dat ze werden uitgescholden (‘klotekinderen’, ‘opduvelen’), dat ze soms dagenlang werden genegeerd en dat de gezinshuismoeder zeer boos en explosief kon reageren. De GI, locatie Zwolle, heeft geprobeerd hierover in gesprek te gaan met de gezinshuisouders. De gezinshuisouders wijten wat er is gebeurd aan de problematiek van pupil [letter] . en aan wat de GI, locatie Zwolle, niet goed had gedaan.
In de overgelegde e-mailwisseling tussen de voogd van pupil [letter] ,. en de gezinshuisouders schrijft de gezinshuismoeder op 30 januari 2024 onder andere over pupil [letter] .: ‘Afluisteren doet ze maar al te graag, tja, dan hoor je weleens wat, ook al was dat niet zo netjes wat ik zei, dat geef ik direct toe’. Dat gaat over een voorval waarbij [letter] . heeft gehoord dat de gezinshuismoeder tegen de gezinshuisvader zich kennelijk zeer negatief uitliet over [letter] ., niet wetende dat zij dat hoorde. Verder schrijft de gezinshuismoeder: ‘Het is hier geen hotel. Wat denkt dat meisje wel?!’ en ‘Dit meisje en jij dus blijkbaar ook, waardeert en accepteert ons en onze zorgen voor haar niet, prima, dan moet je hier niet eens willen blijven wonen.’ De gezinshuisouders hebben verklaard dat deze e-mails moeten worden gelezen in de context van de moeilijke situatie waarin zij zaten met pupil [letter] ., die de stabiliteit en de veiligheid van de andere kinderen ondermijnde. De rechtbank is echter van oordeel dat dit de inhoud van de e-mails onvoldoende rechtvaardigt. Los van wat er wel en niet is misgegaan bij de plaatsing en het verblijf van pupil [letter] . en aan wie dit te wijten is, vindt de rechtbank de laatdunkende manier waarop de gezinshuismoeder zich uitlaat over pupil [letter] . - een zeer kwetsbaar en beschadigd meisje - en de toon die zij gebruikt, niet passend bij wat verwacht mag worden van een jeugdprofessional.
3.7.
De GI heeft verder aangevoerd dat zij kort daarna op de hoogte raakte van het feit dat er in het verleden al vaker zorgen waren geuit over het opvoedklimaat in het gezinshuis. Twee andere GI’s hebben in het verleden meldingen gedaan bij de inspectie. De inspectie is daarna tot onderzoek is overgegaan. Deze meldingen gaan over de bejegening van de gezinshuiskinderen door de gezinshuisouders. Dat hebben de gezinshuisouders niet betwist. Tijdens de zitting heeft de advocaat van de gezinshuisouders verklaard dat het rapport positief was. Volgens de GI zijn er geen vervolgstappen gezet door de inspectie, omdat er over en weer klachten waren ingediend (ook door de gezinshuisouders tegen de GI’s), en de inspectie concludeerde dat er een probleem in de samenwerking was. Het inspectierapport is niet overgelegd. De rechtbank stelt dan ook vast dat er klachten zijn ingediend, maar niet is komen vast te staan dat de klachten volgens de inspectie gegrond waren.
3.8.
Vast staat dat de voogd op 27 februari 2024 op huisbezoek is geweest in het gezinshuis. Zij heeft gevraagd om een rondleiding. De achtergrond daarvan was dat pupil [letter] . had verklaard dat zij sliep in een kamer in de kelder met schimmel. De voogd mocht alleen de woonverdieping zien. De slaapverdiepingen mocht zij niet zien. De gezinshuisouders hebben op de zitting verklaard dat [minderjarige] een rommel van haar kamer had gemaakt en dat zij die daarom niet wilde laten zien, ook niet na aandringen van de gezinshuismoeder. De gezinshuisouders hebben haar daarin gesteund. De overige kamers zijn uit privacyoverwegingen evenmin getoond. Hoewel de gezinshuisouders op dat moment niet wisten welke zorgen er bij de GI waren, vindt de rechtbank de uitleg van de gezinshuisouders niet overtuigend. Een rondleiding van een professional in een gezinshuis is immers niet ongebruikelijk. Het was dan ook aan hen geweest om [minderjarige] uit te leggen dat de voogd haar kamer even kon bekijken, en om ook de andere kamers, die zij kennelijk zelf niet wilden laten zien, te tonen. Nu uit de overige overgelegde stukken blijkt dat [minderjarige] in de regel luisterde naar wat de gezinshuisouders van haar vroegen, acht de rechtbank de kans groot dat [minderjarige] haar kamer dan had laten zien. In dit voorval ziet de rechtbank een onderbouwing van de stelling van de GI dat de gezinshuisouders afwerend reageerden op (zorgen van) de GI.
3.9.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de GI voldoende heeft onderbouwd dat er begin dit jaar reden was tot zorg over het opvoedklimaat in het gezinshuis, waardoor de GI reden had om de plaatsing van [minderjarige] ter discussie te stellen. Een bevestiging van de eerdere zorgen over het gezinshuis leest de rechtbank ook in de e-mail van de schooldirecteur van [minderjarige] van 2 september 2024, die de GI heeft overgelegd. In die e-mail benoemt de schooldirecteur dat dit niet de eerste keer is dat er een kind uit het gezinshuis is gehaald in verband met zorgen over de psychische veiligheid van het betreffende kind. De gezinshuisouders hebben tijdens de zitting verklaard dat dit ging om een kind dat in het vrijwillig kader bij hen verbleef, en dat door zijn ernstig zieke moeder naar huis is gehaald. De rechtbank vindt die betwisting echter onvoldoende onderbouwd, omdat de context van die plaatsing een heel andere is dan de context die de schooldirecteur schetst.
Het handelen van de gezinshuisouders voorafgaand aan de overplaatsing van [minderjarige]
3.10.
De GI heeft voorts voldoende onderbouwd dat de gezinshuisouders zich afwerend en daarmee onvoldoende professioneel hebben opgesteld in het contact met de GI vanaf het moment dat de GI zorgen had over het opvoedklimaat in het gezinshuis. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.11.
De overplaatsing van [minderjarige] viel in het kraamverlof van de gezinshuisouders. Hun jongste dochter is geboren op 20 mei 2024 en het kraamverlof duurde tot 24 juni 2024. De gezinshuisouders zijn niet bereid geweest om tijdens het kraamverlof fysiek met de GI in gesprek te gaan over [minderjarige] . Zij hebben daarover verklaard dat zij wel telefonisch bereikbaar waren, maar dat zij geen fysieke afspraken wilden in die periode. Tijdens de zitting hebben zij ook verklaard dat ze bij ieder van de vier gevoerde gesprekken wisten dat er een “spoed” aan zat te komen, oftewel dat [minderjarige] met spoed zou worden overgeplaatst. Dat blijkt ook uit de door het gezinshuis overgelegde productie 7. In diezelfde productie verklaren de gezinshuisouders dat zij, hoewel hen duidelijk was dat het om een mogelijke (spoed)overplaatsing ging, alleen bereikbaar waren voor noodgevallen en dat zij dit niet zagen als een noodgeval. Het ging met [minderjarige] immers goed bij hen. Hoewel het begrijpelijk is dat de gezinshuisouders een rustig kraamverlof wilden, waarop zij ook recht hebben, hebben de gezinshuisouders met het afwijzen van een (fysiek) gesprek in strijd gehandeld met het belang van [minderjarige] . De ontstane situatie, waarin hen nota bene duidelijk was dat de GI overwoog om [minderjarige] met spoed weg te halen uit het gezinshuis, vroeg immers om een fysiek gesprek. Juist van hen als professionele gezinshuisouders mocht worden verwacht dat zij dat waren aangegaan, ondanks het feit dat zij in een periode van kraamverlof zaten.
Het handelen van de gezinshuisouders na de overplaatsing van [minderjarige]
3.12.
De rechtbank is van oordeel dat de GI voldoende heeft onderbouwd dat de gezinshuisouders (ook) na de overplaatsing van [minderjarige] op 10 juni 2024 niet hebben gehandeld zoals van hen mocht worden verwacht. Nadat [minderjarige] bij het gezinshuis is weggehaald, heeft zij stiekem contact opgenomen met de gezinshuisouders. Zij kende het telefoonnummer van de gezinshuismoeder uit haar hoofd en via de telefoon van een groepsgenoot kon [minderjarige] contact hebben met de gezinshuisouders. De appberichtjes die door de gezinshuisouders aan [minderjarige] zijn gericht, laten op geen enkele manier een professionele houding zien. Zo schrijven de gezinshuisouders:
“Heeft [minderjarige] met [E] eigenlijk een klacht opgesteld over deze voogd? Zo niet, graag alsnog doen. Is beter voor de rechtszaak.”
Op de vraag van de groepsgenoot of [minderjarige] tegen de nieuwe gezinshuisouders mag zeggen dat ze contact heeft met de ‘oude’ gezinshuisouders:
“Nee, dat moet ze inderdaad niet zeggen. Als de voogd dit weet zal ze maatregelen nemen. Nu kunnen we van alles regelen en op afstand helpen. Dat moet zo blijven (als dat voor jou ook kan natuurlijk).”
“Ja, heel goed! De voogd haalt nu alles uit de kast, maar [minderjarige] moet volhouden. Dat heeft ze al 3 weken gedaan, maar de hulp is nu nabij, gelukkig. (spierbal-emoji). Wij blijven ook de druk opvoeren richting deze voogd. Ze wordt er zenuwachtig van. (knipoog-emoji). Hoe meer [minderjarige] zelf vooral blijft zeggen dat ze dit niet wil en dat ze naar ons terugwil, dat ze een klacht in wil dienen tegen de voogd en dat ze zelf naar de zitting wil en de kinderrechter wil spreken, hoe beter het is.”
3.13.
De gezinshuisouders hebben verklaard dat naast deze appjes ook telefoongesprekken hebben plaatsgevonden tussen hen en [minderjarige] , en dat zij zich daarin ook anders en geïnteresseerd hebben opgesteld door haar bijvoorbeeld te vragen hoe het met haar ging. De appberichtjes waren vooral bedoeld om haar te adviseren wat ze wel en niet zou kunnen doen naar aanleiding van wat [minderjarige] in de telefoongesprekken aan hen had verteld. De gezinshuisouders hebben dat verder niet onderbouwd. Maar zelfs als het zo is dat de gezinshuisouders ook op een vriendelijke manier met [minderjarige] hebben gecommuniceerd, vindt de rechtbank de uitgebreide appwisseling zeer kwalijk en schadelijk voor [minderjarige] . Het zijn berichten waarin zij druk uitoefenen op [minderjarige] , die het contact ook geheim moest houden voor het nieuwe gezinshuis en de GI. De gezinshuisouders geven [minderjarige] in die berichten op geen enkele manier de ruimte om haar eigen mening te vormen over de nieuwe woonsituatie. De gezinshuisouders hebben [minderjarige] , die in dat opzicht toch al kwetsbaar is, hiermee in een ernstig loyaliteitsconflict gebracht. Daarbij hebben de gezinshuisouders voor dit contact misbruik gemaakt van een groepsgenoot van [minderjarige] , eveneens een jong en kwetsbaar kind, zo verklaart die groepsgenoot nota bene zelf desgevraagd aan de gezinshuisouders. De telefoon was van dit meisje en zij is door de gezinshuisouders belast met een geheim en met negatieve uitlatingen over de jeugdbescherming.
3.14.
De rechtbank rekent het de gezinshuisouders zwaar aan dat zij op deze wijze hebben gehandeld. Tijdens de zitting heeft de gezinshuismoeder gezegd dat zij zich als professional altijd responsief en sensitief opstelt naar de gezinshuiskinderen. De appwisseling en de manier waarop dat is gegaan is echter verre van responsief en sensitief. Daarbij heeft het de rechtbank getroffen dat de gezinshuisouders ook tijdens de zitting geen blijk gaven van reflectie op deze manier van handelen. Ook bij kritische vragen over de toon en context van de appjes bleven zij volhouden dat zij slechts bedoeld hadden om [minderjarige] opties te geven voor wat zij zou kunnen doen, en dat het contact verder liefdevol en invoelend was naar [minderjarige] toe. Dat een professionele jeugdhulpverlener ook bij nader inzien niet inziet hoe schadelijk deze manier van handelen is geweest voor [minderjarige] vindt de rechtbank onbegrijpelijk.
3.15.
De door de GI overgelegde e-mail van de gezinshuisouders aan het nieuwe gezinshuis van 6 augustus 2024 vindt de rechtbank eveneens niet getuigen van professionaliteit. Daarin schrijven de gezinshuisouders onder andere: “De realiteit is helaas dat sommige voogden het soms niet zo nauw nemen met de waarheid en
hun positie als voogd misbruiken, onder andere door overplaatsingen zoals deze. Het Leger des Heils staat er min of meer om bekend, wij zien geregeld in appgroepen voor gezinshuizen soortgelijke oproepen als jullie nu voor [minderjarige] kregen, voorbij komen.
Bij al die gezinshuizen zou dan iets danig mis moeten zijn dat er met spoed overgeplaatst moet worden? Het is puur machtsmisbruik van deze voogden van het Leger des Heils en niet in het belang van het kind.” Ook schrijven zij, over een kaart die zij bij de ID-kaart van [minderjarige] hebben gevoegd: “Kijk maar of jullie deze overhandigen, maar wij kunnen dan in ieder geval later aan [minderjarige] laten zien (d.m.v. een foto van de kaart) dat zij wel degelijk in onze gedachten is en dat wij alle moeite doen om deze situatie ongedaan te laten maken.” Met deze email plaatsen de gezinshuisouders ook het nieuwe gezinshuis van [minderjarige] in een zeer moeilijke positie.
De uitspraken van [minderjarige] zelf
3.16.
[minderjarige] heeft in eerste instantie aan zowel de GI als de voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank verteld dat alles goed ging bij het gezinshuis en dat ze terug wil. [minderjarige] ontkende eerst dat zij nog contact had via de app met de gezinshuisouders, maar toen de kinderrechter zei dat ze de appjes had gezien gaf ze dat wel toe. De kinderrechter heeft partijen voorgehouden dat het haar was opgevallen dat [minderjarige] aan het eind van het kindgesprek zei: “Ik heb niks verkeerds gezegd over [F] en [G] .” [F] en [G] zijn de gezinshuisouders. Ze leek te schrikken van haar eigen woorden, waarna ze zei dat er natuurlijk ook niets verkeerds te zeggen viel over hen. Tijdens de zitting heeft de GI het volgende verklaard over wat [minderjarige] aan de voogd heeft verteld over het kindgesprek:

[minderjarige] geeft aan dat zij in het kindverhoor niet eerlijk is geweest tegen de kinderrechter. Ze heeft gezegd dat ze niet lang op de kamer hoefde te zitten en dat ze niet werd uitgescholden bij [F] en [G] , omdat ze dat van hen niet mag zeggen. [minderjarige] zegt dat ook al is dit gebeurd (en zij zegt van wel), ze dat niet gaat zeggen omdat ze anders niet naar [F] en [G] terug mag. Al die tijd hebben de uitspraken van [F] en [G] in haar hoofd gezeten, vrijdag heeft ze dat alles kunnen zeggen tegen de kinderrechter en nu gaat ze er vanuit dat ze terug mag en gaat ze niet meer luisteren in het gezinshuis.
3.17.
De gezinshuisouders hebben verklaard dat [minderjarige] vooral bang was om iets ‘verkeerds’ te zeggen, wat ertoe zou leiden dat ze niet terug zou gaan naar het gezinshuis.
3.18.
De rechtbank is van oordeel dat wat [minderjarige] heeft verteld (en/of: wat ze níet heeft verteld) exemplarisch is voor het loyaliteitsconflict waarin zij zit. Dat oordeel wordt versterkt door de e-mail van het nieuwe gezinshuis van 28 augustus 2024 aan de GI. Daarin staat dat [minderjarige] het enerzijds prettig vindt in het nieuwe gezinshuis, maar dat ze van de gezinshuisouders moet zeggen dat ze het daar niet leuk vindt, zodat ze snel terug mag naar de gezinshuisouders. Schrijnend is dat [minderjarige] na de plaatsing in het nieuwe gezinshuis heel moeilijk gedrag laat zien. Anders dan de gezinshuisouders is de rechtbank er niet van overtuigd dat dit gedrag (alleen) voortkomt uit de overplaatsing. Ook hier mist de rechtbank zelfreflectie bij de gezinshuisouders. Zij stellen zichzelf niet de vraag of de manier waarop zij met [minderjarige] zijn omgegaan na de overplaatsing wellicht heeft bijgedragen aan het gedrag, en wat zij kunnen doen om haar te helpen.
Conclusie
3.19.
Gelet op al deze zorgen komt de rechtbank tot de conclusie dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is om haar verblijfplaats te wijzigen naar een ander gezinshuis. De GI heeft voldoende onderbouwd dat het gezinshuis, en in het bijzonder de gezinshuismoeder - een professionele en SKJ-geregistreerde hulpverlener - niet in staat is om [minderjarige] het opvoedklimaat te bieden dat zij nodig heeft. De rechtbank vindt het gezinshuis daarom geen geschikte plek (meer) voor [minderjarige] .
De nadelen van de beslissing
3.20.
De rechtbank is zich bewust van de nadelen van haar beslissing. De woonsituatie van [minderjarige] is al langer onstabiel, omdat zij eerder na een zeer lang verblijf bij de pleegouders naar dit gezinshuis is overgeplaatst. Daar komt bij dat [minderjarige] vanuit het nieuwe gezinshuis (nog) niet naar haar eigen vertrouwde school kan, omdat het vervoer nog niet geregeld is. Bovendien is het de vraag of [minderjarige] , gelet op de afstand, naar haar eigen school in Barneveld kan blijven gaan als zij in Kamerik blijft wonen. Verder staat het voor haar bekende systeem met de deeltijdpleegouders, en daarmee ook het contact met haar broertje [D] , op losse schroeven, is haar vertrouwde christelijke omgeving plots grotendeels verdwenen en is niet zeker dat het nieuwe gezinshuis een goede en definitieve plek is voor [minderjarige] . De zorgen over [instelling] zijn echter zo groot dat een alternatief niet voor handen is. De nadelen leiden dan ook niet tot een andere conclusie.
De wijze van handelen van de GI
3.21.
Vast staat dat de GI met haar manier van handelen niet de juiste formele procedure heeft gevolgd. De GI is weliswaar van mening dat aan de gezinshuisouders het blokkaderecht toekomt, maar heeft hen niet eerst om toestemming gevraagd, en dus ook de rechtbank niet om vervangende toestemming. Zij hebben [minderjarige] op 10 juni 2024 - zonder toestemming van de gezinshuisouders - met spoed overgeplaatst, terwijl de GI al in maart 2024 intern het besluit had genomen dat [minderjarige] niet langer in het gezinshuis kon blijven. Dit besluit heeft de GI niet met de gezinshuisouders gedeeld. Tijdens de zitting heeft de GI nader toegelicht waarom zij op deze manier heeft gehandeld. Nadat de GI in maart 2024 het besluit hadden genomen, is lang gezocht naar een geschikte plek voor [minderjarige] . Na de ervaringen van en rondom pupil M. wilde de GI voorkomen dat [minderjarige] ofwel belast zou worden door de gezinshuisouders tot aan de daadwerkelijke overplaatsing, ofwel dat het gezinshuis zelf haar plaatsing abrupt zou eindigen terwijl er nog geen passende vervolgplek beschikbaar zou zijn (zoals bij pupil M. was gebeurd). De GI wilde [minderjarige] voor beide situaties behoeden. Een melding bij de inspectie was om die reden ook geen optie: dan zouden zij [minderjarige] daar immers ook direct weg moeten halen. De GI wilde daarom eerst zeker zijn van een geschikte vervolgplek voor [minderjarige] voordat tot overplaatsing overgegaan zou worden. De GI was zich bewust van het feit dat een spoedoverplaatsing zeer ingrijpend zou zijn voor [minderjarige] , maar dit woog voor de GI minder zwaar dan de zorgen, en het risico dat [minderjarige] liep in het gezinshuis.
3.22.
Hoewel de GI niet de juiste juridisch procedure heeft gevolgd, begrijpt de rechtbank dat zij in dit specifieke geval op deze manier heeft gehandeld. Dat de GI niet de juiste formeel-juridische route heeft gevolgd leidt dan ook niet tot een andere beslissing.
Hoe nu verder?
3.23.
Tijdens de zitting bleek, als gezegd, dat het niet goed gaat met [minderjarige] in het nieuwe gezinshuis. Ze heeft veel moeite met het reguleren van haar emoties en vertelt dat ze stemmen in haar hoofd hoort. Dit is kort voor de zitting dusdanig geëscaleerd dat de GI tot de conclusie is gekomen dat het voor [minderjarige] – en de andere kinderen – nu niet veilig is in het nieuwe gezinshuis. Dit is zorgelijk. [minderjarige] is een kwetsbaar meisje dat al veel heeft meegemaakt. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de GI goed gaat onderzoeken of [minderjarige] , mogelijk met behulp van ambulante spoedhulp, toch in het nieuwe gezinshuis in Kamerik kan blijven. Als blijkt dat dat niet mogelijk is, dan vertrouwt de rechtbank er op dat de GI er alles aan doet om een andere passende (perspectiefbiedende) plek voor [minderjarige] te vinden. De GI heeft dit ook zo met [minderjarige] besproken. Zij hebben de afspraak gemaakt dat de GI [minderjarige] op de hoogte houdt en dat, als blijkt dat [minderjarige] hier niet kan blijven, ze hun best gaan doen om een plek te vinden dichter bij haar school in Barneveld.
3.24.
Tot slot wil de rechtbank stilstaan bij de zorgen die zij heeft over de rol van de deeltijdpleegouders. De deeltijdpleegouders hebben tijdens de zitting duidelijk gemaakt dat zij zijn gestopt met het maandelijkse logeerweekend dat er sinds de overplaatsing naar het gezinshuis was. Zij willen dat alleen weer oppakken als [minderjarige] in een christelijke omgeving terecht komt. Het nieuwe gezinshuis in Kamerik is niet christelijk. Volgens de deeltijdpleegouders is dit voor [minderjarige] te verwarrend, omdat zij dan in twee heel verschillende systemen opgroeit. De rechtbank vindt dit, zeker op voorhand, een erg starre houding. Het gezin van de deeltijdpleegouders is het gezin waar [minderjarige] acht van de elf jaar van haar leven heeft gewoond. Het is haar meest vertrouwde omgeving. Bovendien woont haar broertje [D] daar. De deeltijdpleegouders zijn dus een belangrijke schakel voor [minderjarige] , zowel in de verbinding met het geloof, als in haar relatie met haar broertje. De rechtbank merkt daarbij nog op dat uit de beschikking van 13 december 2018, waarin het gezag van de ouders is beëindigd, blijkt dat de (biologische) moeder van [minderjarige] heeft verklaard dat zij zich zorgen maakt over het feit dat [minderjarige] met haar Roma-achtergrond nu in een gereformeerd pleeggezin terecht is gekomen. De pleegouders hebben daarop benadrukt dat zij oog hebben voor de culturele achtergrond van [minderjarige] en dat zij daar in de opvoeding rekening mee willen houden. Ervan uitgaande dat de pleegouders dat hebben gedaan, is [minderjarige] ’s identiteit dan ook niet alleen gevormd door de geloofsovertuiging in het pleeggezin. De rechtbank hoopt dat het de GI zal lukken om de deeltijdpleegouders te doordringen van de verantwoordelijkheid die zij ook nu nog dragen voor [minderjarige] . Net als een biologisch kind geldt voor een pleegkind dat contactverlies schadelijk kan zijn voor de ontwikkeling van een kind. Met de Raad ziet de rechtbank als risico dat [minderjarige] zal denken dat het haar schuld is dat ze niet meer bij de deeltijdpleegouders en haar broertje mag logeren. Enkel videobelcontact, zoals de deeltijdpleegouders tijdens de zitting hebben voorgesteld, is onvoldoende invulling van de blijvende verantwoordelijkheid die de pleegouders voor [minderjarige] hebben aanvaard toen zij haar opnamen in hun gezin.
Brief aan [minderjarige]
3.25.
Tegelijk met deze beschikking stuurt de rechtbank een brief aan [minderjarige] waarin zij de beslissing uitlegt.
3.26.
In de brief aan [minderjarige] is het volgende opgenomen:
Zoals je al weet, is de beslissing dat jij niet meer terug gaat naar [F] en [G] , maar dat jij in het gezinshuis blijft wonen in Kamerik. Het kan ook zijn dat [H] het toch beter voor jou vindt als je ergens anders naartoe gaat. Dat mag ook met deze beslissing.
Ik beslis hiermee dus iets anders dan wat jij graag wilde en iets anders dan wat jij mij hebt gevraagd. Dat betekent niet dat ik niet heb geluisterd naar wat jij wil, of dat ik dat niet serieus heb genomen. Ik heb van jou gehoord dat je het niet fijn vindt het in het gezinshuis in Kamerik en dat je het liefste terug wil naar [F] en [G] . Volgens mij was je heel boos, omdat niemand jou iets had verteld. Je vertelde mij ook dat alles goed ging bij [F] en [G] .
Maar naast jouw verhaal heb ik ook andere verhalen gehoord. Over dat sommige dingen toch niet zo leuk waren bij [F] en [G] . En ik heb ook gehoord dat [F] en [G] jou via berichtjes op een telefoon hebben verteld wat je wel en niet mag zeggen tegen [H] en mij. Dat is lastig voor jou En wij vinden dat dat niet zo hoort te gaan. Daarom vinden wij het nodig voor jou dat je niet meer bij [F] en [G] gaat wonen. Jij hebt mij ook verteld dat je het niet leuk vindt dat het gezinshuis in Kamerik niet christelijk is. Ik begrijp dat dat moeilijk is, want jij bent wel gewend om ergens te wonen waar mensen christelijk zijn. Maar toch vind ik het nog belangrijker dat je ergens kunt wonen waar je veilig bent en er goed voor jou gezorgd wordt.
Ik wil dat je weet dat dit niet door jou komt. Ik heb deze beslissing genomen omdat ik vind dat dit het beste voor jou is. Niet omdat jij dingen wel of niet hebt gezegd, of gedaan. In een kindgesprek (zo noemen we een gesprek met de rechter) kan je geen dingen verkeerd doen of zeggen.
Ik kan me ook voorstellen dat je boos en teleurgesteld bent omdat ik niet heb beslist wat jij graag wilde. Dat betekent niet dat ik niet goed naar je hebt geluisterd. Maar een rechter neemt alleen beslissingen die het meest in het belang van een kind zijn. En dat is niet altijd hetzelfde als wat een kind het liefste wil. Ik begrijp wel heel goed dat dit voor jou echt een hele moeilijke situatie is.
Ik hoop dat het voor jou zo duidelijk is wat ik heb beslist, en waarom ik die beslissing heb genomen. Ik hoop dat je snel kunt wennen in Kamerik en dat er snel een oplossing wordt gevonden zodat je weer naar je school kunt.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.27.
Tegen deze beslissing van de rechtbank staat geen hoger beroep open, enkel cassatie in het belang der wet [2] . De rechtbank heeft in haar dictum, dat op 10 september 2024 aan partijen is voorgelezen, bij vergissing de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaart, terwijl dit onjuist is. De rechtbank zal dit reeds in deze beschikking herstellen door de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet in de beslissing op te nemen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verleent vervangende toestemming aan het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering om het verblijf van [minderjarige] te wijzigen naar een ander gezinshuis.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. R.M. Maliepaard, voorzitter, tevens (kinder)rechter, mr. A.G. van Doorn en mr. T. Dopheide, (kinder)rechters, in samenwerking met mr. M. Hoogeveen-van de Vrede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024 en schriftelijk uitgewerkt op 14 oktober 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan geen hoger beroep worden ingesteld; enkel cassatie in het belang der wet.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

Voetnoten

1.artikel 1:336a BW
2.Artikel 807 sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.