ECLI:NL:RBMNE:2024:6145
Rechtbank Midden-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de strafzaak tegen een minderjarige verdachte wegens onvermogen tot effectieve deelname aan het strafproces
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2024 een beschikking gegeven in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008. De rechtbank had eerder, op 19 april 2024, de vervolging van de verdachte geschorst op grond van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat de rechtbank van oordeel was dat de verdachte niet in staat was om effectief deel te nemen aan het strafproces. De raadsman van de verdachte, mr. A.H.T. de Haas, heeft de rechtbank verzocht om de beëindiging van de strafzaak uit te spreken, gezien de complexe problematiek van de verdachte en het gebrek aan vooruitzicht op herstel.
Tijdens de zitting op 25 oktober 2024 heeft de raadsman opnieuw verzocht om de beëindiging van de strafzaak, en de officier van justitie, mr. F. Rethmeier, heeft zich niet verzet tegen dit verzoek. De rechtbank heeft het strafdossier bestudeerd en de betrokken partijen gehoord, waaronder de ouders van de verdachte en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet het vereiste begripsniveau heeft om effectief deel te nemen aan het strafproces, ondanks de door de officier van justitie voorgestelde compenserende maatregelen. Gezien de aard van de problematiek van de verdachte en het gebrek aan uitzicht op herstel, heeft de rechtbank geoordeeld dat de vervolging niet kan worden voortgezet. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot verklaring van beëindiging van de strafzaak toegewezen en verklaard dat de zaak is geëindigd.