ECLI:NL:RBMNE:2024:6144

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/6309
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in verband met waarschuwing preventieve stillegging

Op 4 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen DHL eCommerce (Services) B.V. en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het verzoekster, DHL eCommerce, had een voorlopige voorziening aangevraagd tegen een waarschuwing voor preventieve stillegging van werk die op 1 oktober 2024 door de minister was gegeven. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en wees het af.

De voorzieningenrechter overwoog dat er geen spoedeisend belang was, omdat de waarschuwing slechts een noodzakelijke voorwaarde is voor een eventuele toekomstige stillegging van werk. De voorzieningenrechter concludeerde dat het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening op het moment dat de bevoegdheid daadwerkelijk zou worden gebruikt, niet te laat zou zijn om eventuele onomkeerbare gevolgen te voorkomen.

Daarnaast werd vastgesteld dat het besluit van de minister niet evident onrechtmatig was. De minister had de nodige afwegingen gemaakt volgens de Beleidsregel preventieve stillegging arbeidswetten. De voorzieningenrechter vond geen redenen om aan te nemen dat de waarschuwing onrechtmatig was en concludeerde dat er geen zwaarwegende belangen aan de zijde van verzoekster waren die het verzoek om voorlopige voorziening konden rechtvaardigen.

Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier mr. L.M. Janssens-Kleijn, en is openbaar uitgesproken op 4 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6309

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 november 2024 in de zaak tussen

DHL eCommerce (Services) B.V., uit Utrecht, verzoekster

(gemachtigde: mr. M.T. van der Wulp),
en

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(gemachtigde: mr. L.C. Kuppens).

Inleiding

1. Bij besluit van 1 oktober 2024 (het primaire besluit) heeft de minister een waarschuwing preventieve stillegging van werk (waarschuwing) aan verzoekster gegeven. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het primaire besluit van de minister. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
4. Verzoekster heeft aangevoerd dat het verzoek om voorlopige voorziening gezien de onverwijlde spoed, de betrokken belangen en/of de evidente onrechtmatigheid van het besluit moet worden toegewezen.
5. Verzoekster heeft over haar spoedeisend belang aangevoerd dat bij de gevraagde voorziening haar rechtspositie door het primaire besluit onomkeerbaar wijzigt, omdat op grond van het (evident) onrechtmatige besluit de bevoegdheid wordt ontsloten om bij een volgende overtreding de bestuurlijke sanctie van een stillegging op te leggen. Hierbij heeft het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening geen schorsende werking. En daarnaast kan een bevel stillegging openbaar worden gemaakt en ook dat is onomkeerbaar.
Verder voert verzoekster aan dat het primaire besluit (evident) onrechtmatig is en dat ook een afweging van belangen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening.
6. Een waarschuwing is een noodzakelijke voorwaarde om bij een vervolgovertreding stillegging van werk te kunnen bevelen. De waarschuwing heeft tot doel om orde op zaken te stellen. De voorzieningenrechter is het dan ook met verzoekster eens dat door het geven van een waarschuwing preventieve stillegging de bevoegdheid tot stillegging voor de minister ontstaat en ook dat het bevel tot stillegging openbaar kan worden gemaakt. Dergelijk gebruik van de bevoegdheid is echter een toekomstige, nog onzekere gebeurtenis en dus op zich onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen. Niet valt in te zien waarom het indienen van een verzoek op het moment dat de bevoegdheid daadwerkelijk zou worden gebruikt te laat is om eventuele onomkeerbare gevolgen te voorkomen. Er is dus naar de huidige stand van zaken geen spoedeisend belang.
7. Ook het besluit zelf geeft geen aanleiding voor het treffen van een voorziening. Voor de voorzieningenrechter is niet zonneklaar dat de waarschuwing onrechtmatig is. De minister heeft de afweging gemaakt die artikel 4 van de Beleidsregel preventieve stillegging arbeidswetten voorschrijft. En er is anders dan verzoekster stelt niet evident sprake van uitgestelde besluitvorming of een onduidelijk besluit. Ook ziet de voorzieningenrechter geen andere redenen waarom het besluit evident onrechtmatig zou zijn. De minister zal in bezwaar op de naar voren gebrachte gronden moeten reageren. Ook ziet de voorzieningenrechter aan de kant van verzoekster geen belangen die zo zwaar wegen dat de gevraagde voorziening om die reden moet worden toegewezen.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.