ECLI:NL:RBMNE:2024:6122

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/6091
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor herinrichting achterterrein Spoorwegmuseum

Op 6 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht en vier eisers, die bezwaar maakten tegen de verleende omgevingsvergunning voor de herinrichting van het achterterrein van het Spoorwegmuseum. De vergunning, verleend op 11 april 2023, betreft de verplaatsing van objecten, de aanleg van een geluidscherm, nieuwe speeltoestellen en een nieuwe brug, evenals de realisatie van een nieuwe in- en uitrit aan de Oosterstraat. De rechtbank oordeelde dat de vergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat er geen nieuwe gebouwen worden toegevoegd die het bebouwingspercentage overschrijden. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers tegen de beslissing op bezwaar van 17 november 2023 niet-ontvankelijk en het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 14 augustus 2024 ongegrond. De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning in stand blijft, ondanks de zorgen van eisers over verkeersveiligheid en de gevolgen van de herinrichting. De rechtbank benadrukte dat de bezwaren van eisers betrekking hebben op uitvoeringsaspecten die niet in deze procedure aan de orde zijn. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers toegewezen en het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6091

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2024 in de zaak tussen

1.
[eiser sub 1],
2.
[eiser sub 2],
3.
[eiser sub 3], en
4.
[eiser sub 4],
allen uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: drs. C. van Oosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. E.M. Oskam).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Stichting Nederlands Spoorwegmuseumuit Utrecht (het Spoorwegmuseum)
(gemachtigden: mr. S.W. Derksen en mr. J.J.M. Peters).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over een omgevingsvergunning die het college aan het Spoorwegmuseum heeft verleend. Eisers zijn het daar om meerdere redenen niet mee eens. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de vergunning.
1.1.
De vergunning is verleend voor de herinrichting van het achterterrein van het Spoorwegmuseum. Op dit terrein worden verschillende objecten verplaatst. Verder worden een geluidscherm, nieuwe speeltoestellen en een nieuwe brug gerealiseerd. Op het achterterrein zijn ook een spoor en kindertrein aanwezig. Die trein wordt de Jumbo Express genoemd. Het spoor daarvan wordt verlegd. Verder wordt een nieuwe in- en uitrit aan de Oosterstraat gerealiseerd. Op die locatie moeten daarvoor twee parkeerplaatsen worden opgeheven. Ook wordt het terrein rond deze nieuwe ontsluiting opnieuw ingericht. Daarbij worden twee bomen verplaatst.

Procesverloop

2. Het college heeft de vergunning verleend met het besluit van 11 april 2023. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure heeft het Spoorwegmuseum de activiteiten waarvoor de vergunning was aangevraagd, aangepast. Ook zijn nieuwe onderzoeken uitgevoerd en is een welstandsadvies uitgebracht. Het college heeft vervolgens de vergunning voor die aangepaste activiteiten in stand gelaten en het bezwaar afgewezen. Dit is de beslissing op bezwaar van 17 november 2023.
2.1.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld. Tijdens de beroepsprocedure heeft het Spoorwegmuseum de activiteiten waarvoor de vergunning was aangevraagd opnieuw aangepast. Het college heeft vervolgens op 14 augustus 2024 een wijzigingsbesluit vastgesteld waarin die wijzigingen zijn meegenomen.
2.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • eisers: [eiser sub 4] , [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , bijgestaan door drs. C. van Oosten,
  • het college: mr. E.M. Oskam,
  • het Spoorwegmuseum: [A] en [B] , bijgestaan door mr. S.W. Derksen en mr. J.J.M. Peters.

Beoordeling door de rechtbank

3. Uit de stukken en uit de bespreking op de zitting is het voor de rechtbank duidelijk geworden dat eisers ernstige zorgen hebben over de gevolgen van de herinrichting van het achterterrein van Spoorwegmuseum. Het gaat dan met name over de wijze waarop dat terrein zal worden gebruikt, bijvoorbeeld door de Jumbo Express, en de verkeersveiligheid rond de nieuwe in- en uitrit. In de beoordeling van de rechtbank spelen deze zorgen een rol, maar niet over alle onderwerpen kan een oordeel worden gegeven. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 17 november 2023 niet-ontvankelijk is en dat het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 14 augustus 2024 ongegrond is. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de omgevingsvergunning in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontvankelijkheid
4. Eisers zijn allen woonachtig in de onmiddellijke nabijheid van het Spoorwegmuseum. De rechtbank merkt alle eisers aan als belanghebbende.
Toepasselijk recht
5. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het wijzigingsbesluit
6. Het college heeft kort voor de zitting de beslissing op bezwaar gewijzigd door middel van het wijzigingsbesluit. Dit nieuwe besluit komt niet (volledig) tegemoet aan het beroep van eisers. Het beroep van eisers heeft daarom mede betrekking op het nieuwe besluit. De wet voorziet in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in een regeling voor het geval waarin een besluit tijdens een procedure wordt ingetrokken en vervangen door een nieuw besluit.
6.1.
Omdat het college het besluit van 17 november 2023 geheel heeft gewijzigd door middel van het besluit van 14 augustus 2024, hebben eisers geen belang meer bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 17 november 2023 en is het beroep van eisers tegen dit besluit niet-ontvankelijk.
De uitvoering van de activiteiten
7. Eisers stellen dat het Spoorwegmuseum in de uitvoering van de activiteiten onvoldoende opvolging geeft aan het advies van de welstandscommissie, dat sprake is van een rommelige inrichting van het terrein, dat de omwonenden hinder ervaren en dat de omwonenden onvoldoende bij de uitvoering worden betrokken. De rechtbank begrijpt dat eisers zich hierover zorgen maken, maar de rechtbank kan hier geen oordeel over geven, omdat dit allemaal uitvoeringsaspecten zijn die als zodanig niet in deze procedure aan de orde zijn. Deze aspecten hebben geen betrekking op de vraag of het college de vergunning mocht verlenen en kunnen ook niet leiden tot vernietiging van het besluit tot verlening van die vergunning.
Is sprake van afwijking van het bestemmingsplan?
8. Eisers stellen dat de door het Spoorwegmuseum aangevraagde vergunning ziet op activiteiten die in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Dat betekent dat de vergunning alleen kan worden verleend als die niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit onder andere dat dan onderzocht moet worden wat de gevolgen zijn voor het woon- en leefklimaat van omwonenden, waaronder die van eisers. Zo moet dan worden onderzocht wat de gevolgen zijn van het geluid en de trillingen die het gebruik van de Jumbo Express veroorzaakt.
8.1.
Het college is ervan uitgegaan dat geen sprake is van een afwijking van het bestemmingsplan. Het college heeft daarom ook niet onderzocht of sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Als, zoals eisers stellen, de activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan, dan staat daarmee ook vast dat de beoordeling van het college onvolledig is en dat het besluit de vergunning te verlenen daarom niet in stand kan blijven. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of sprake is van de door eisers gestelde strijd met het bestemmingsplan.
8.2.
Eisers stellen dat met de vergunde activiteiten van het bestemmingsplan wordt afgeweken omdat het daarin voorgeschreven bebouwingspercentage wordt overschreden.
8.3.
Deze stelling is onjuist. Ter plaatse gold ten tijde van de aanvraag het bestemmingsplan ‘Oudwijk, Krommerijn e.o.’ Volgens de regels van dit bestemmingsplan heeft het bebouwingspercentage alleen betrekking op gebouwen en overkappingen. Bouwwerken die geen gebouwen of overkappingen zijn, tellen daarom niet mee voor het bebouwingspercentage. Daarom moet allereerst worden vastgesteld of met de vergunde activiteiten gebouwen of overkappingen worden toegevoegd. Dit is niet het geval. Aanvankelijk zouden ook een rokershok en opslagcontainers worden gerealiseerd, maar het Spoorwegmuseum heeft de aanvraag zo gewijzigd, dat hiervan geen sprake meer is. De speeltoestellen zijn geen gebouwen. Met het verplaatsen van reeds aanwezige objecten, worden geen voor het bebouwingspercentage relevante gebouwen of overkappingen toegevoegd. De vergunning voorziet niet in nieuwe objecten die relevant zijn voor het bebouwingspercentage. Daarom is voor de beoordeling ook niet relevant of het maximum bebouwingspercentage al is bereikt met de reeds aanwezige gebouwen en overkappingen. De vergunning ziet immers niet op die reeds aanwezige gebouwen en overkappingen.
8.4.
Eisers stellen dat het gebruik van de Jumbo Express in strijd is met de bestemming zoals bepaald in het bestemmingsplan.
8.5.
In het bestemmingsplan is aan de gronden de bestemming ‘cultuur en ontspanning – museum’ toegekend. Daarmee zijn, volgens artikel 4.1 van de planregels, de gronden onder andere bestemd voor een museum en de daarbij behorende ondergeschikte horeca. Een spoorlijn waarop een kindertrein rijdt, past bij uitstek bij een museum dat zich richt op spoorwegen en treinen. De aanwezigheid en het gebruik van de Jumbo Express zijn daarom niet in strijd met de bestemming zoals bepaald in het bestemmingsplan. Aan de vraag of met de toevoeging ‘– museum’ een beperking is opgenomen ten opzichte van het begrip ‘cultuur en ontspanning’, waarbinnen een kindertrein ook als attractie zou zijn toegestaan, komt de rechtbank daarom niet meer toe.
8.6.
De rechtbank is van oordeel dat met de vergunde activiteiten niet van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Het college is daar terecht van uitgegaan en de stelling van eisers dat dit anders is, is onjuist. Dit betekent dat in het onderzoek en de motivering van het besluit terecht niet is ingegaan op de goede ruimtelijke ordening, het woon- en leefklimaat van de omwonenden, de gezonde leefomgeving en de onderwerpen geluid en trillingen. Eisers hebben daarover wel gronden aangevoerd. Omdat die gronden betrekking hebben op onderwerpen die geen onderdeel uitmaken van de beoordeling die het college moest uitvoeren, slagen die gronden niet. De rechtbank zal die gronden ook niet verder bespreken.
De vergunde activiteiten
9. De verleende omgevingsvergunning betreft verschillende activiteiten: het bouwen van bouwwerken, de realisatie van een nieuwe uitweg en het kappen van bomen. Eisers hebben hierover verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank zal die hierna bespreken aan de hand van de verschillende activiteiten.
De activiteit bouwen
10. Eisers stellen dat ook als sprake is van een zogenoemde ‘gebonden beschikking’, op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel toch ook moet worden getoetst aan de goede ruimtelijke ordening. Het zorgvuldigheidsbeginsel is opgenomen in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
10.1.
De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling. In artikel 2.10 Wabo is het toetsingskader voor een vergunning voor de activiteit bouwen opgenomen. Hier is opgenomen onder welke omstandigheden die vergunning moet worden geweigerd. Als van die omstandigheden geen sprake is, moet de vergunning worden verleend. De eis van een goede ruimtelijke ordening is niet één van de omstandigheden die in dit artikel is genoemd. De verplichting een besluit goed voor te bereiden, zoals artikel 3:2 van de Awb vereist, geldt ook voor een gebonden beschikking. Die verplichting betekent echter niet dat aan het toetsingskader van artikel 2.10 Wabo extra weigeringsgronden moeten worden toegevoegd. Het limitatief imperatief stelsel van dit artikel sluit een aanvullende belangenafweging juist uit. Het college heeft de aanvraag daarom terecht niet getoetst aan de goede ruimtelijke ordening.
10.2.
Eisers stellen dat het college het welstandsadvies van de commissie niet had mogen overnemen omdat dit advies onder druk tot stand zou zijn gekomen.
10.3.
De rechtbank stelt voorop dat, hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, hij op dat advies mag afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of derde-belanghebbenden – zoals eisers – een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie hebben overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren hebben gebracht. Wat eisers hebben aangevoerd, zijn speculaties over druk die de commissie zou hebben ervaren. Dit is niet verder met feiten of omstandigheden onderbouwd. Uit de feiten blijkt veeleer het tegendeel: de commissie heeft eerst negatief geadviseerd. Pas nadat het Spoorwegmuseum aanpassingen had aangebracht, heeft de commissie positief geadviseerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het welstandsadvies, de begrijpelijkheid en de getrokken conclusie. Het college mocht dus op dit advies afgaan.
10.4.
Eisers stellen dat het achterterrein van het Spoorwegmuseum moet worden beschouwd als monument, omdat dit is gelegen in een beschermd stadsgezicht. Het gevolg daarvan is dat ook voor de activiteit ‘wijzigen van een monument’ een vergunning had moeten worden aangevraagd.
10.5.
Deze stelling berust op een onjuiste duiding van de betekenis van een beschermd stadsgezicht. Als een gebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht, moet in het bestemmingsplan – en vanaf 1 januari 2024 het omgevingsplan – voorzien in de bescherming van de historische en ruimtelijke kwaliteiten in dat gebied. De welstandscommissie betrekt dit in de beoordeling van activiteiten in het gebied. In dit geval heeft de welstandscommissie dit ook gedaan. Het aanwijzen van een gebied als beschermd stadsgezicht betekent niet dat alle gebouwen in dat gebied automatisch ook zijn aangewezen als monument. Voor de aanwijzing als monument moet een afzonderlijk besluit worden genomen. Dat het achterterrein van het Spoorwegmuseum in een beschermd stadsgezicht is gelegen, betekent daarom niet dat dit ook een monument is. Het college hoefde de aanvraag daarom ook niet te toetsen aan de regels voor het wijzigen van een monument.
10.6.
De beroepsgronden die gaan over activiteit bouwen slagen niet.
De nieuwe uitweg aan de Oosterstraat
11. Eisers stellen dat de vergunning voor het maken van een nieuwe uitweg had moeten worden geweigerd omdat dit leidt tot verkeersonveilige situaties. Daarnaast stellen eisers dat ten onrechte is besloten twee parkeerplaatsen op te heffen ten behoeve van deze nieuwe uitweg.
11.1.
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo kan in een gemeentelijke verordening worden bepaald dat voor het maken van een uitweg een omgevingsvergunning nodig is. In die verordening moet dan zijn bepaald op welke gronden de vergunning verleend of geweigerd kan worden. Dat staat in artikel 2.18 van de Wabo.
11.2.
In de APV Utrecht 2010 is hier invulling aan gegeven. Op grond van de artikelen 1:8 en 2:12 kan het college een vergunning voor het maken van een uitweg onder andere weigeren in het belang van de verkeersveiligheid, de bruikbaarheid van de weg of het doelmatig en veilig gebruik van de weg. Het verlenen van een vergunning voor het maken van een uitweg is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dat betekent dat het college bij de beoordeling van de genoemde belangen beoordelingsvrijheid toekomt. Die beoordeling moet de rechtbank terughoudend toetsen.
11.3.
De rechtbank is op basis van de stukken en de toelichting van het college op de zitting van oordeel dat het college kon besluiten de vergunning te verlenen. Daarbij is van belang dat het college zich heeft laten adviseren door de gemeentelijke commissie beheer, inrichting en gebruik. Deze commissie heeft positief geadviseerd. Daarbij is de commissie uitgegaan van de maatwerkvoorschriften die voor het Spoorwegmuseum gelden. Het gaat bij deze uitweg niet om het in- en uitrijden van bezoekers, maar alleen om de expeditie ten behoeve van het Spoorwegmuseum. Het college heeft op de zitting uitgelegd dat in de maatwerkvoorschriften is opgenomen om hoeveel verkeersbewegingen het gaat. Daarnaast is van belang dat de oude uitweg aan de Oudwijkerdwarsstraat, die door deze nieuwe uitweg wordt vervangen, beduidend slechter scoort op het gebied van verkeersveiligheid, de bruikbaarheid van de weg en het doelmatig en veilig gebruik van de weg. De rechtbank overweegt dat het college op het advies van een deskundige mag afgaan nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Eisers hebben onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht om daaraan te twijfelen. Ook hebben eisers geen advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie overgelegd. Wat de eisers hebben aangevoerd, geeft de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat het college niet van het advies van deze commissie uit had mogen gaan.
11.4.
Voor wat betreft het opheffen van de twee parkeerplaatsen is van belang dat het college aan de hand van onderzoeksgegevens heeft laten zien dat de parkeerdruk niet zodanig is dat deze parkeerplaatsen niet zouden kunnen worden gemist. Eisers hebben die onderzoeksgegevens niet betwist. Wel hebben eisers de vraag gesteld of het Spoorwegmuseum aan de gemeente een vergoeding betaalt voor het opheffen van die parkeerplaatsen. Het al dan niet betalen van een dergelijke vergoeding is echter voor het kunnen verlenen van de omgevingsvergunning niet van belang en kan daarom niet in de beoordeling worden betrokken.
11.5.
De beroepsgronden die gaan over het maken van een uitweg slagen niet.
Het kappen van de twee bomen
12. De verleende omgevingsvergunning heeft ook betrekking op het kappen van twee bomen. Ten tijde van het primaire besluit werd ervan uitgegaan dat de bomen verwijderd, en niet verplaatst, zouden worden. Op basis van het aanvullend onderzoek zijn de plannen aangepast en heeft het Spoorwegmuseum besloten de bomen elders op het achterterrein terug te plaatsen. Omdat de twee bomen daarvoor wel van de oude plaats worden verwijderd, is nog steeds een omgevingsvergunning nodig.
12.1.
Eisers stellen dat de vergunning voor het kappen van deze twee bomen niet had mogen worden verleend, omdat met het verwijderen van bomen op het betreffende deel van het achterterrein groen verloren gaat.
12.2.
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wabo kan in een gemeentelijke verordening worden bepaald dat voor kappen van een boom een omgevingsvergunning nodig is. In die verordening moet dan zijn bepaald op welke gronden de vergunning verleend of geweigerd kan worden. Dat staat in artikel 2.18 van de Wabo.
12.3.
In de APV Utrecht 2010 is hier invulling aan gegeven. Op grond van artikel 4:7, eerste lid, is het verboden zonder vergunning een boom te kappen. In artikel 4:8 is bepaald dat het college deze vergunning kan weigeren in het belang van de ecologische waarde, ruimtelijke waarde, milieuwaarde of cultuurhistorische waarde. Het verlenen van een vergunning voor het kappen van een boom is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dat betekent dat het college bij de beoordeling van de genoemde belangen beoordelingsvrijheid toekomt. Die beoordeling moet de rechtbank terughoudend toetsen.
12.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college de vergunning mocht verlenen voor het kappen van de twee bomen. De genoemde waarden heeft het college onderzocht. Het college heeft het belang van het kunnen maken van de nieuwe uitweg aan de Oosterstraat ter vervanging voor de veel minder verkeersveilige uitweg aan de Oudwijkerdwarsstraat zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van het ongewijzigd behouden van de twee bomen. Bovendien heeft het college als voorschrift bepaald dat de twee bomen worden verplaatst zoals de deskundige heeft geadviseerd. De vrees van eisers dat de bomen verloren gaan, is daarom onterecht.
12.5.
De beroepsgronden die gaan over het kappen van de bomen slagen niet.
Heeft het college procedurele fouten gemaakt?
13. Eisers stellen dat sprake is van verschillende procedurele fouten. Zo bevat het besluit een aangevulde motivering. Voor zover die motivering berust op adviezen die ná de hoorzitting aan het college zijn verstrekt, heeft college eisers niet in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord. Verder heeft het college niet alle relevante informatie met eisers gedeeld, terwijl zij daar wel met een beroep op de Wet open overheid om hebben verzocht.
13.1.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van fouten, gemaakt door het college. Hieronder legt de rechtbank dit uit.
13.2.
Een verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid leidt tot een zelfstandig besluit. Tegen dat besluit kan, indien gewenst, bezwaar worden gemaakt. Dat besluit is geen onderwerp van deze beroepsprocedure over de omgevingsvergunning. In deze procedure zal de rechtbank daarom niet oordelen over de wijze waarop het college op het verzoek om informatie heeft gereageerd.
13.3.
In de bezwaarprocedure heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Ook informatie die na de hoorzitting is ontvangen, mag in de heroverweging worden betrokken. Als die nieuwe informatie voor het te nemen besluit van aanmerkelijk belang kan zijn, moet het college eisers in de gelegenheid stellen opnieuw te worden gehoord. Dat is bepaald in artikel 7:9 Awb. In dit geval is hier geen sprake van. Na die hoorzitting heeft het college een nieuw advies ontvangen over het kunnen verplaatsen van de twee bomen. Voor de omgevingsvergunning blijft onveranderd dat de bomen van de oude plaats worden verwijderd. Slechts anders is dat de bomen ná die vergunde activiteit nog kunnen worden teruggeplaatst. Het rechtsgevolg van het besluit blijft dus gelijk, alleen de feitelijke uitvoering da de vergunde activiteit is anders. Daarom is het advies over de herplanting geen informatie die voor het te nemen besluit van aanmerkelijk belang is en hoefde het college eisers niet in de gelegenheid te stellen hierover te worden gehoord.
Herziening van de maatwerkvoorschriften en het verzoek om handhaving
14. Eisers stellen dat het college ook in het besluit had moeten ingaan op de aan het Spoorwegmuseum opgelegde maatwerkvoorschriften, de herziening daarvan en op het verzoek van eisers om handhaving.
14.1.
De activiteiten van het Spoorwegmuseum worden ook gereguleerd door het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals dat gold ten tijde van de aanvraag, en vanaf 1 januari 2024 door het Besluit activiteiten leefomgeving. Daarnaast zijn maatwerkvoorschriften gesteld. Gelijktijdig met deze beroepsprocedure tegen de omgevingsvergunning, wordt door het college een herziening van die maatwerkvoorschriften voorbereid. Die herziening leidt tot een afzonderlijk besluit waar eisers, indien zij dat willen, op kunnen reageren. De maatwerkvoorschriften, de naleving daarvan en de herziening daarvan, zijn geen onderwerp van de beroepsprocedure tegen de omgevingsvergunning.
14.2.
Hetzelfde geldt voor het verzoek om handhaving dat eisers bij het college hebben ingediend. Op dat verzoek zal het college reageren met een afzonderlijk besluit. Indien gewenst zullen eisers daarop kunnen reageren. De handhavingsprocedure is geen onderwerp van de beroepsprocedure tegen de omgevingsvergunning.
14.3.
Er is geen regel die het college verplicht om in één besluit over zowel de omgevingsvergunning als de herziening van de maatwerkvoorschriften en het verzoek om handhaving te beslissen. In deze procedure zal de rechtbank daar daarom ook niet over de herziening van de maatwerkvoorschriften en het verzoek om handhaving oordelen. Het verzoek om deze beroepsprocedure over de omgevingsvergunning aan te houden totdat deze gevoegd kan worden behandeld met die eventuele beroepsprocedures over de maatwerkvoorschriften en het handhavingsverzoek, wijst de rechtbank af.
Proceskosten en griffierecht
14.4.
In de bezwaarprocedure hebben eisers verzocht om vergoeding van de kosten. Het college heeft dit verzoek afgewezen. Eisers stellen dat dit onterecht is, omdat in bezwaar de vergunning is gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat de vergoeding terecht is afgewezen. Op grond van artikel 7:15 Awb worden de kosten alleen vergoed als het besluit wordt herroepen vanwege een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In dit geval zijn de wijzigingen in de verleende vergunning het gevolg van een wijziging in de aanvraag van het Spoorwegmuseum. Van een aan het college te wijten onrechtmatigheid is daarmee geen sprake.
14.5.
De rechtbank ziet wel aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het beroep. De rechtbank betrekt hierbij dat hangende het beroep de aanvraag is gewijzigd en de beslissing op bezwaar is gewijzigd. De rechtbank stelt de proceskosten, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op € 1.750,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
14.6.
Ook zal de rechtbank bepalen dat het college het betaalde griffierecht moet vergoeden.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep tegen het besluit van 17 november 2023 is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het besluit van 14 augustus 2024 is ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen en dat de omgevingsvergunning in stand blijft.
15.1.
Wel moet het college de proceskosten in beroep en het griffierecht aan eisers vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 17 november 2023 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 augustus 2024 ongegrond;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-;-
  • bepaalt dat het college het betaalde griffierecht van € 184,00 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar (buitengriffier), griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 6:19, eerste lid
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Artikel 7:9
Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
Artikel 7:11
Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Artikel 7:15, tweede lid
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en sub c
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en sub e en sub g
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
g. houtopstand te vellen of te doen vellen,
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en: (…)
Artikel 2.18
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
APV Utrecht 2010:
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
1. De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag of het bevoegde orgaan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. het voorkomen of beperken van overlast;
c. de verkeersveiligheid;
d. de veiligheid van personen of goederen;
e. de zedelijkheid of de gezondheid of
f. de bescherming van het milieu
2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend.
3. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het tweede lid gestelde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een handeling te verrichten als is beschreven in artikel 2.2, eerste lid onder e. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het doelmatig en veilig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente of vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan.
3. De vergunning als bedoeld in het eerste lid is, in afwijking van artikel 1:5, zaaksgebonden.
Artikel 4:7 Omgevingsvergunning voor het kappen van een boom of vellen van een houtopstand
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een handeling te verrichten als is beschreven in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
(…)
Artikel 4:8 Vergunningvoorschriften en weigeringsgronden
1. Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
a. ecologische waarde;
b. ruimtelijke waarde;
c. milieuwaarde;
d. cultuurhistorische waarde.
2. Het bevoegd gezag kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren.
Bestemmingsplan ‘Oudwijk, Krommereijn e.o.’
1.14.
bebouwingspercentage
het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.
1.29.
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.34.
cultuur en ontspanning
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten, gericht op cultuur en ontspanning, waaronder begrepen: podiumkunsten en bioscopen en/of musea en toeristische attracties en/of muziek- en dansscholen, oefenruimten en creativiteitscentra en/of seksinrichtingen en/of casino's.
1.42.
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
4.1.
Bestemmingsomschrijving
De voor Cultuur en Ontspanning-Museum aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een museum en de daarbij behorende ondergeschikte horeca;
b. de daarbij behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en (fiets)parkeervoorzieningen.