Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verzoek om voorlopige voorziening
3. Verzoeker verzoekt om een voorziening waardoor hij tijdens de bezwaarprocedure wordt behandeld alsof hij een wel een VOG heeft gekregen. De voorzieningenrechter beoordeelt hiervoor of het bezwaar redelijke kans van slagen heeft. Daarbij geeft de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel over de zaak. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Een van de vereisten om een spoedprocedure als deze inhoudelijk te behandelen, is dat er spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan sprake is, omdat verzoeker zonder een VOG zijn opdracht via [consultant] bij de gemeente [plaats 1] niet kan uitvoeren.
Waarom is de VOG afgewezen?
5. Verzoeker heeft een VOG aangevraagd om werkzaamheden als financieel adviseur via [consultant] bij gemeente [plaats 2]te verrichten. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 15 augustus 2024 afgewezen. De reden voor de afwijzing is dat verzoeker volgens het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) is veroordeeld voor het gebruik van een vals/vervalst geschriftop 1 januari 2023. De Officier van Justitie heeft in een strafbeschikking van 24 mei 2024 verzoeker een taakstraf van 90 uren opgelegd. Uit de tenlastelegging volgt dat verzoeker gebruik heeft gemaakt van een vals/en of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, namelijk (een) diploma Mbo Sociaal-maatschappelijk dienstverlener niveau 4, en dat te overleggen aan een uitzendbureau. De staatssecretaris vindt het risico te groot voor de samenleving om een VOG te verlenen. Verzoeker heeft fraude gepleegd en indien herhaald, bestaat het risico dat verzoeker vertrouwelijke informatie, gegevens of documenten op een verkeerde manier gebruikt om zichzelf of anderen (financieel) beter te maken. Verder overweegt de staatssecretaris dat het belang van de bescherming van de samenleving zwaarder weegt dan de persoonlijke situatie van verzoeker. Verzoeker is minder dan één jaar geleden veroordeeld. Hij kreeg geen lichte straf en wordt verdacht van een ernstig feit. Als financieel adviseur is verzoeker werkzaam in de publieke sector en krijgt vertrouwelijke informatie te zien. Er is volgens de staatssecretaris een risico dat verzoeker vertrouwelijke informatie op een verkeerde manier gebruikt om zichzelf of anderen (financieel) beter te maken.
Wat heeft verzoeker aangevoerd?
6. Verzoeker heeft aangevoerd dat in het besluit onvoldoende terugkomt dat verzoeker wordt beschuldigd van het gebruik maken van een vervalst geschrift, maar niet van het vervalsen daarvan. In het kader van het subjectieve criterium voert verzoeker aan dat over de afdoening van de strafzaak alleen is ingegaan op de ernst van het strafbare feit. Een werkstraf van 90 dagen is veel minder dan de maximale gevangenisstraf van 6 jaar. Dit moet de staatssecretaris ook betrekken. Ook is niet ingegaan op de maatschappelijke onrust, die heeft niet bestaan. Verder zijn de persoonlijke omstandigheden niet meegewogen en is niet meegewogen dat er geen kans is op recidive. In het kader van de hoeveelheid antecedenten is onvoldoende meegewogen dat er sprake is van maar één antecedent. Ook was er was volgens verzoeker blijkbaar reden voor twijfel bij de staatssecretaris aangezien de staatssecretaris meer informatie heeft opgevraagd bij het Openbaar Ministerie (OM) over het antecedent. Gelet daarop moet de staatssecretaris de omstandigheden waaronder het strafbaar feit is gepleegd meewegen.
Wat is het beoordelingskader?
7. De staatssecretaris beoordeelt een VOG-aanvraag aan de hand van de ‘Beleidsregels VOG-NP-RP 2024’ (de Beleidsregels). Hieruit volgt kort gezegd:
- als iemand niet voorkomt in het JDS, dan wordt een VOG afgegeven;
- als iemand wel voorkomt in het JDS, dan wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van het objectieve en het subjectieve criterium.
8. Aangezien verzoeker voorkomt in het JDS, moet bij hem worden gekeken naar het objectieve en naar het subjectieve criterium.
Wordt voldaan aan het objectieve criterium?
9. Ten aanzien van het objectieve criterium stelt de voorzieningenrechter vast dat niet wordt betwist dat hieraan is voldaan. Ter zitting heeft verzoeker dit bevestigd. Dit betekent dat de staatssecretaris ervan uit mag gaan dat voor zover het strafbare feit zou worden herhaald, dit een belemmering zou vormen voor een behoorlijke uitoefening voor de functie of bezigheden waarvoor de VOG is aangevraagd.
Wordt voldaan aan het subjectieve criterium?
10. Uit de Beleidsregels volgt dat bij het subjectieve criterium wordt gekeken of het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het belang van de samenleving. Bij de beoordeling van het subjectieve criterium wordt in ieder geval gekeken naar de afdoening van de strafzaak (lichte of zware straf), het tijdsverloop en de hoeveelheid strafbare feiten. Als na weging van de omstandigheden niet tot een goede oordeelsvorming kan worden gekomen en er twijfel is over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
11. Ten aanzien van het subjectieve criterium heeft verzoeker als eerste aangevoerd dat het onduidelijk is waarom de afdoening van de strafzaak niet als licht aangemerkt kan worden. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat voor het gepleegde strafbare feit 90 tot 120 uur taakstraf staat. Hiervoor kijkt de staatssecretaris naar de ‘Richtlijnen voor strafvordering’, opgesteld door het OM. Nu de opgelegde taakstraf binnen de bandbreedte valt van wat voor straf opgelegd kan worden voor het gepleegde strafbare feit, is de opgelegde taakstraf niet aan te merken als een lichte straf, volgens de staatssecretaris. Deze uitleg kan de voorzieningenrechter volgen, waardoor in het bestreden besluit niet ten onrechte is betrokken dat sprake is van een ‘niet lichte straf’.
12. In het kader van het tijdsverloop heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit betrokken dat de strafbeschikking kort geleden is opgelegd, wat in het nadeel meeweegt voor verzoeker. Hiertegen heeft verzoeker geen gronden aangevoerd.
13. Over de hoeveelheid antecedenten, heeft verzoeker terecht aangevoerd dat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet kenbaar heeft betrokken dat sprake is van één antecedent. Ter zitting heeft de staatssecretaris bevestigd dat dit niet is opgenomen in het bestreden besluit, hoewel het volgens hem wel betrokken is in zijn beoordeling. Nu die beoordeling echter niet in het bestreden besluit staat, is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Dit punt kan de staatssecretaris nog wel herstellen in de te nemen beslissing op bezwaar. Daarin wordt immers het primaire besluit volledig heroverwogen.
14. Tot slot was er volgens verzoeker twijfel bij de staatssecretaris, omdat er meer informatie is opgevraagd over het strafbare feit bij het OM. Volgens verzoeker moest de staatssecretaris daarom ook de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, betrekken bij de beoordeling. Dit standpunt volgt de voorzieningenrechter niet. De staatssecretaris heeft per e-mailbericht van 12 juni 2024 het OM gevraagd of er al meer bekend is over het verzet en verzocht om de tenlastelegging ‘om meer te weten te komen over de aard van het delict’. In het emailbericht van 24 juni 2024 heeft de staatssecretaris ‘meer informatie betreffende de tenlastelegging gevraagd, in het bijzonder van welk soort vals geschrift gebruik is gemaakt. Dit om te weten of het mogelijk een belemmering kan vormen in de beoogde functie.’ De staatssecretaris heeft in reactie daarop de tenlastelegging van het OM ontvangen. De staatssecretaris had deze informatie nodig om een beoordeling maken van het objectieve en subjectieve criterium. De voorzieningenrechter ziet niet in dat hieruit volgt dat de staatssecretaris twijfels had bij de vraag of er een VOG kon worden afgegeven en daarom de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd zou moeten betrekken bij de beoordeling. De staatssecretaris zal bij de te nemen beslissing op bezwaar wel moeten beoordelen of het bestaan van één antecedent toch leidt tot die twijfel. Indien dat het geval is, zullen ook de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd meegewogen moeten worden.
15. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de staatssecretaris het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Het bezwaar heeft echter geen redelijke kans van slagen aangezien dit gebrek nog hersteld kan worden in de te nemen beslissing op bezwaar.
16. Omdat er op dit moment geen aanleiding is om aan te nemen dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen zal hebben, is de ruimte voor de voorzieningenrechter om in deze zaak zelf een belangenafweging te maken erg klein. Het belang van verzoeker is met name erin gelegen dat hij kan werken bij zijn opdrachtgever. Zijn opdracht is ‘on hold’ gezet, maar dat is niet voor onbepaalde tijd. Als het te lang duurt voordat een beslissing op bezwaar wordt genomen, kan het zijn dat de opdracht wordt vergeven aan iemand anders. Tegenover het belang van verzoeker staat het algemeen belang van de samenleving dat verzoeker wordt behandeld als ware hij een VOG heeft, terwijl hij daar misschien geen recht op heeft. Daarnaast heeft de staatssecretaris toegezegd dat de hoorzitting op korte termijn wordt gepland en dat de beslistermijn van 7 november 2024 gehaald kan worden. Voor de voorzieningenrechter weegt het belang van de staatssecretaris zwaarder, gezien het hiervoor gegeven rechtmatigheidsoordeel en gezien de toezegging van de staatssecretaris dat binnen afzienbare tijd, uiterlijk op 7 november 2024, een beslissing op bezwaar zal worden genomen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen.