ECLI:NL:RBMNE:2024:6103

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
C/16/580373/KG ZA 24-437
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over veroordelingen nakoming cao

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, hebben de eisers, [eiseres 1] B.V. en [eiseres 2] B.V., een geschil met de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) over de naleving van de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg. De FNV heeft de eisers gedagvaard in verband met vermeende schendingen van de cao, wat heeft geleid tot een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam op 24 mei 2024. Dit vonnis verplichtte de eisers om binnen vier weken de cao na te leven en diverse financiële verplichtingen na te komen, op straffe van dwangsommen. De eisers hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar hebben tot op heden niet voldaan aan de veroordelingen, wat heeft geleid tot executoriaal beslag op hun voertuigen door de FNV. In het kort geding vorderen de eisers schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat zij vrezen voor een faillissement als gevolg van de financiële verplichtingen die voortvloeien uit het vonnis. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van de eisers bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de FNV bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van de veroordelingen. De voorzieningenrechter heeft daarom de tenuitvoerlegging van de veroordelingen onder 3.3 tot en met 3.6 van het vonnis geschorst, terwijl de overige veroordelingen in het vonnis niet zijn geschorst. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/580373 / KG ZA 24-437
Vonnis in kort geding van 22 oktober 2024
in de zaak van

1.[eiseres 1] B.V.,

te [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen: [eiseres 1] ,
2.
[eiseres 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen: [eiseres 2] ,
eisende partijen,
advocaat: mr. L. Bijl,
tegen
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,
te Utrecht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: FNV,
advocaat: mr. J.H. Mastenbroek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 20 van [eiseres 1] en [eiseres 2] ;
- de akte overlegging extra producties met producties 21 tot en met 29, tevens akte vermeerdering van eis van [eiseres 1] en [eiseres 2] ;
- de conclusie van antwoord met (doorgenummerd) producties 30 tot en met 33 van FNV;
- producties 34 tot en met 37 van [eiseres 1] en [eiseres 2] ;
- de (tweede) akte wijziging van eis van [eiseres 1] en [eiseres 2] ;
- de mondelinge behandeling van 8 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de brief van FNV waarin zij bericht dat het partijen niet is gelukt tot een minnelijke regeling te komen en zij vraagt om vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 1] is een transportbedrijf en [eiseres 2] is een groothandel in food- en non-foodproducten.
2.2.
Op 13 juni 2023 heeft FNV [eiseres 1] en [eiseres 2] gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank in Rotterdam in verband met een geschil over de naleving van de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en verhuur van mobiele kranen (hierna: de cao). Uit de dagvaarding volgt dat FNV [eiseres 1] en [eiseres 2] samen in rechte heeft betrokken, omdat [eiseres 1] en [eiseres 2] “
bij de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten en ten aanzien van de inzet van het personeel dusdanig met elkaar verweven zijn.”.
2.3.
De (toenmalige) gemachtigde van [eiseres 1] en [eiseres 2] heeft een conclusie van eis in incident ingediend. In de hoofdzaak is geen verweer gevoerd. Bij vonnis van 24 mei 2024 met zaaknummer 10605485 CV EXPL 23-19909 (hierna: het vonnis ) heeft de kantonrechter in Rotterdam de vordering van [eiseres 1] en [eiseres 2] in het incident afgewezen en meteen over de eis in de hoofdzaak beslist en wel als volgt:
“3.3. veroordeelt [eiseres 1] om binnen vier weken na de betekening van dit vonnis de cao na te leven over de periodes I oktober 2021 tot en met 31 december 2022 en 13 januari 2023 tot en met l juni 2023 ten aanzien van de artikelen 7 lid 4 sub b, 10, 19, 25, 26a, 40, 67a, 68 en 69, alsmede tot afgifte van deugdelijke berekeningen van het tegoed aan loon, overuren, vakantiesaldo en vakantiebijslag die door correcte toepassing van de cao ontstaan voor alle werknemers die bij [eiseres 1] in deze periodes in dienstbetrekking staan of hebben gestaan, samen met het overleggen van salarisspecificaties en betalingsbewijzen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat [eiseres 1] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,-;
3.4.
veroordeelt [eiseres 2] om binnen vier weken na de betekening van dit vonnis de cao na te leven over de periodes 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2022 en 13 januari 2023 tot en met 1 juni 2023 ten aanzien van de artikelen 7 lid 4 sub b, 10, 19, 25, 26a, 40, 67a, 68 en 69, alsmede tot afgifte van deugdelijke berekeningen van het tegoed aan loon, overuren, vakantiesaldo en vakantiebijslag die door correcte toepassing van de cao ontstaan voor alle werknemers die bij [eiseres 2] in deze periodes in dienstbetrekking staan of hebben gestaan, samen met het overleggen van salarisspecificaties en betalingsbewijzen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat [eiseres 2] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,-;
3.5.
veroordeelt [eiseres 1] om binnen vier weken na de betekening van dit vonnis aan de betreffende werknemers de loonaanspraken, toeslagen en/of vergoedingen die ten gevolge van de veroordeling onder 3.3 ontstaan te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW van 50% over de verschuldigde bedragen en de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat [eiseres 1] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van €25.000,-;
3.6.
veroordeelt [eiseres 2] om binnen vier weken na de betekening van dit vonnis aan de betreffende werknemers de loonaanspraken, toeslagen en/of vergoedingen die ten gevolge van de veroordeling onder 3.4 ontstaan te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW van 50% over de verschuldigde bedragen en de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat [eiseres 2] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,-;
3.7.
veroordeelt [eiseres 1] om aan FNV te betalen € 4.400,- aan schadevergoeding met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 juni 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.8.
veroordeelt [eiseres 2] om aan FNV te betalen € 17.837,50 aan schadevergoeding met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 juni 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.9.
veroordeelt [eiseres 1] en [eiseres 2] hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van FNV worden begroot op € 1.484,70;
3.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.11.
wijst al het andere af.”
2.4.
De uitvoerbaar bij voorraadverklaring is door de kantonrechter in het vonnis niet gemotiveerd.
2.5.
Bij deurwaardersexploot van 8 juni 2024 is het vonnis aan [eiseres 1] en [eiseres 2] betekend.
2.6.
Bij appeldagvaarding van 16 augustus 2024 hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] tegen
het vonnis hoger beroep ingesteld.
2.7.
Bij deurwaardersexploot van 22 augustus 2024 is [eiseres 1] en [eiseres 2] aangezegd dat tot op heden niet aan de veroordelingen onder 3.3 t/m 3.6 van het vonnis is voldaan en tot 22 augustus 2024 een bedrag van € 46.000,00 aan dwangsommen is verbeurd. Bij dat exploot is vervolgens bevel gedaan om binnen twee dagen de verbeurde dwangsommen te betalen met de mededeling dat wanneer [eiseres 1] en [eiseres 2] niet aan dit bevel voldoen FNV zal overgaan tot het leggen van beslag.
2.8.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben de volgens FNV verbeurde dwangsommen niet betaald.
2.9.
Vervolgens heeft FNV op 10 september 2024 executoriaal beslag gelegd op de voertuigen van [eiseres 1] en [eiseres 2] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres 1] en [eiseres 2] vorderen – na vermeerdering en wijziging van eis – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
I. het vonnis van 24 mei 2024 met zaaknummer 10605485 CV EXPL 23-19909 schorst en/of;
II. de dwangsommen opheft, matigt tot nihil en/of schorst;
III. FNV verbiedt het vonnis van 24 mei 2024 met zaaknummer 10605485 CV EXPL 23-19909 ten uitvoer te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
subsidiair:
I. voor zover [eiseres 1] en/of [eiseres 2] enig bedrag aan loon aan de chauffeurs moet(en) betalen, hangende het hoger beroep: FNV gebiedt om te gedogen dat de teveel betaalde verblijfkostenvergoeding wordt verrekend met het nog te betalen loon, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. FNV gebiedt het executoriaal beslag van 10 september 2024 op de voertuigen op te heffen, de tenuitvoerlegging van het executoriaal beslag schorst en/of FNV verbiedt de voertuigen hangende het hoger beroep van [eiseres 1] en [eiseres 2] af te nemen en/of te verkopen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
Zowel
primair als subsidiair: FNV veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] berust het vonnis op een juridische en feitelijke misslag, omdat [eiseres 2] niet valt onder de werkingssfeer van de cao en dat heeft zij herhaaldelijk aan FNV medegedeeld. Daarnaast vinden zij dat sprake is van een noodtoestand. Het vonnis geeft geen uitsluitsel over de nabetaling die door [eiseres 1] en [eiseres 2] aan de (ex-)werknemers moet worden betaald en partijen worden het daar ook niet over eens. Wanneer het standpunt van FNV wordt gevolgd, moeten [eiseres 1] en [eiseres 2] nog € 250.000,00 aan de (ex-)werknemers betalen en daarnaast aan FNV € 100.000,00 aan dwangsommen. [eiseres 1] en [eiseres 2] kunnen dit niet (nu) betalen. Volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben zij de dwangsommen ook niet verbeurd. FNV heeft namelijk toegezegd geen dwangsommen te zullen innen wanneer [eiseres 1] en [eiseres 2] goed meewerken aan de uitvoering van het vonnis en dat hebben zij gedaan. Wanneer de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt voortgezet, dreigt een faillissement voor [eiseres 1] en [eiseres 2] . Volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] heeft FNV geen in redelijkheid te respecteren belang bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan, zolang in hoger beroep nog niet is beslist.
3.3.
FNV heeft verweer gevoerd. Zij concludeert tot gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van [eiseres 1] en [eiseres 2] (waar het de beoordeling van de dwangsommen betreft, zie onder 4.13), dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres 1] en [eiseres 2] , met hoofdelijke veroordeling van [eiseres 1] en [eiseres 2] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de veroordeling, ingegaan.

4.De beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
4.1.
In dit kort geding is sprake van een executiegeschil in de zin van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Gelet op de aard van de zaak is het spoedeisend belang gegeven.
Schorsing tenuitvoerlegging
4.2.
De voorzieningenrechter begrijpt, evenals FNV, dat [eiseres 1] en [eiseres 2] primair bedoelen te vorderen dat de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt geschorst.
Toetsingskader
4.3.
Uitgangspunt is dat een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard direct ten uitvoer kan worden gelegd zonder dat de uitkomst van een (eventueel) hoger beroep hoeft te worden afgewacht. Omdat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in het vonnis niet is gemotiveerd, kan afwijking van het hiervoor genoemde uitgangspunt worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van [eiseres 1] en [eiseres 2] bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van FNV bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Hieraan ligt onder meer de gedachte ten grondslag dat, omdat de kantonrechter in het vonnis een niet gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad, moet worden aangenomen dat daarover nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter moet deze afweging in dit executiegeschil daarom alsnog maken. Bij die belangenafweging moet worden uitgegaan van de inhoud van het vonnis en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep moet buiten beschouwing worden gelaten, maar de voorzieningenrechter kan in zijn oordeelsvorming wel betrekken of het ten uitvoer te leggen vonnis berust op een kennelijke (feitelijke of juridische) misslag. [1]
Kennelijke misslag
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat niet is gebleken dat het vonnis berust op een kennelijke misslag. Van een kennelijke feitelijke of juridische misslag is pas sprake wanneer het evident is dat het bestreden vonnis op een onjuistheid berust; daarvoor is een zo evidente of aperte vergissing in het recht of de feiten nodig, dat daarover geen redelijke twijfel kan bestaan. Daarvan is geen sprake.
4.5.
Volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] berust het vonnis wel op een kennelijke misslag, omdat aan het vonnis het oordeel ten grondslag ligt dat [eiseres 2] ook valt onder de werkingssfeer van de cao, terwijl [eiseres 2] herhaaldelijk aan FNV heeft medegedeeld dat [eiseres 2] niet valt onder de werkingssfeer van de cao. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat [eiseres 1] en [eiseres 2] (althans hun toenmalige gemachtigde) dit standpunt niet hebben ingenomen tijdens de procedure bij de kantonrechter. Integendeel, in de conclusie van eis in het incident stellen [eiseres 1] en [eiseres 2] (althans hun toenmalige gemachtigde) dat zij tot en met 1 januari 2023 beide onder de werkingssfeer van de cao vielen en in de hoofdzaak hebben zij geen verweer gevoerd. Gelet hierop is er geen sprake van dat het vonnis wat dit betreft berust op een kennelijke misslag. [eiseres 1] en [eiseres 2] kunnen in hoger beroep (alsnog) het standpunt innemen dat [eiseres 2] niet valt onder de werkingssfeer van de cao, maar in dit kort geding kan daarop niet worden vooruitgelopen. Dat zou immers neerkomen op een verkapt appel.
Belangenafweging
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] voldoende aannemelijk gemaakt dat zich omstandigheden voordoen die meebrengen dat, voor wat betreft de veroordelingen in het vonnis onder 3.3 tot en met 3.6, hun belang bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van FNV bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging van deze veroordelingen. Ten aanzien van de veroordelingen onder 3.7 tot en met 3.9 in het vonnis oordeelt de voorzieningenrechter anders. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe als volgt.
De veroordelingen in het vonnis onder 3.3 tot en met 3.6
4.7.
Uit de stellingen van [eiseres 1] en [eiseres 2] volgt dat wanneer de tenuitvoerlegging van het vonnis ten aanzien van de veroordelingen onder 3.3 tot en met 3.6 niet wordt geschorst, er een faillissementssituatie voor hen dreigt. Partijen worden het namelijk niet eens over de hoogte van het loon (en daarmee de hoogte van de nabetaling) waar de
(ex-)werknemers recht op hebben wanneer [eiseres 1] en [eiseres 2] de cao naleven zoals in het vonnis is beslist. Partijen blijven het op een aantal cruciale punten oneens, zoals in welke loonschaal de (ex-)werknemers moeten worden ingedeeld en de vraag of er al dan niet sprake is van een substantiële verrekenpost. Het vonnis geeft geen uitsluitsel omtrent de punten die partijen verdeeld houden. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben onweersproken gesteld dat wanneer het standpunt van FNV volledig zou moeten worden gevolgd zij nog een nabetaling aan de (ex-)werknemers moeten doen van € 250.000,00. Daarnaast maakt FNV inmiddels aanspraak op € 100.000,00 aan dwangsommen, omdat [eiseres 1] en [eiseres 2] volgens FNV tot op heden niet aan de veroordelingen hebben voldaan. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben onweersproken gesteld dat het voor hen financieel niet haalbaar is om dit (nu) volledig te betalen. Daarbij hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] ook onweersproken gesteld dat wanneer zij overgaan tot betaling van dit bedrag aan de (ex-)werknemers, maar in hoger beroep wordt geoordeeld dat er minder aan de (ex-)werknemers betaald had moeten worden, er een restitutierisico bestaat, mede omdat het om een grote groep chauffeurs gaat die niet in Nederland woont. Inmiddels heeft FNV - ter executie van de (volgens haar) verbeurde dwangsommen - executoriaal beslag gelegd op alle voertuigen van [eiseres 1] en [eiseres 2] . Zij heeft de veiling van de voertuigen uitgesteld in afwachting van de uitkomst van dit kort geding. Het staat tussen partijen niet ter discussie dat wanneer de tenuitvoerlegging wordt voortgezet, en over wordt gegaan tot het verkoop van de voertuigen, de gevolgen hiervan desastreus zullen zijn, omdat [eiseres 1] en [eiseres 2] hiermee vol in hun verdiencapaciteit worden getroffen.
4.8.
FNV heeft benadrukt dat zij een groot belang heeft bij naleving van de door haar afgesloten cao en dat ontduiking van de cao tot schade leidt aan haar zijde. Hoewel de voorzieningenrechter zeker ziet wat het belang is (van FNV) bij naleving van de cao, heeft FNV niet onderbouwd gesteld wat haar belang is bij het onmiddellijk ten uitvoer leggen van het vonnis ten aanzien van de veroordelingen onder 3.3 tot en met 3.6, zonder de uitkomst van het ingestelde hoger beroep af te wachten en of en zo ja welke schade zij leidt wanneer het vonnis wat betreft die veroordelingen wordt geschorst. Nu [eiseres 1] en [eiseres 2] onweersproken hebben gesteld dat onmiddellijke tenuitvoerlegging zal leiden tot een dreigende faillissementssituatie valt ook niet in te zien wat het belang is van FNV bij onmiddellijke tenuitvoerlegging. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat [eiseres 1] en [eiseres 2] hun verplichtingen uit het vonnis niet wíllen nakomen. Integendeel, zij hebben onderbouwd gesteld dat zij na kennisneming van het vonnis onmiddellijk een andere loonadministrateur hebben ingeschakeld, die talloze (ook overgelegde) berekeningen heeft gemaakt van het loon waar de (ex-)werknemers recht op zouden hebben en inmiddels zou er, door [eiseres 1] , ook een nabetaling van € 7.180,58 zijn gedaan - het bedrag dat [eiseres 1] volgens haar berekening zou moeten nabetalen. [eiseres 2] heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat zij niet onder de werkingssfeer van de cao valt, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan hieruit niet de conclusie worden getrokken dat zij hiermee de cao probeert te ontduiken. Zij heeft gemotiveerd toegelicht dat zij (inmiddels) onder een andere cao valt. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat tijdens de procedure die heeft geleid tot het vonnis tussen partijen geen behoorlijk debat heeft plaatsgevonden, terwijl – zo blijkt uit de stellingen van [eiseres 1] en [eiseres 2] - [eiseres 1] en [eiseres 2] hierover wel het debat hadden willen voeren, maar hun toenmalige gemachtigde hierin onjuist had geadviseerd en/of gehandeld.
Weliswaar moet een veroordeelde in beginsel aan een tegen hem gewezen vonnis voldoen, maar de voorzieningenrechter begrijpt dat [eiseres 1] en [eiseres 2] spreekwoordelijk met hun rug tegen de muur staan, omdat wanneer [eiseres 1] en [eiseres 2] dat doen, en voor wat betreft de hoogte van de nabetaling het standpunt van FNV wordt gevolgd, er voor [eiseres 1] en [eiseres 2] een faillissementssituatie dreigt.
4.9.
FNV heeft nog aangevoerd dat er kennelijk onvoldoende geld is om aan het vonnis te voldoen en dat zij ook daarom belang heeft bij het onmiddellijk ten uitvoer leggen van het vonnis. De voorzieningenrechter overweegt echter dat niet is gebleken van een dreigende faillissementssituatie, anders dan door de mogelijke executie van het vonnis door FNV, in het bijzonder door het veilen van de voertuigen van [eiseres 1] en [eiseres 2] . De voorzieningenrechter ziet daarom ook geen aanleiding om [eiseres 1] en [eiseres 2] te veroordelen tot het stellen van zekerheid voor de te verrichte nabetalingen, zoals FNV subsidiair heeft aangevoerd. FNV heeft beslag gelegd op de voertuigen. Schorsing van de tenuitvoerlegging van de veroordelingen onder 3.3 tot en met 3.6 van het vonnis leidt er niet toe dat dit beslag wordt opgeheven. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat het beslag op de voertuigen blijft liggen, omdat dit hen niet belemmert in de exploitatie van hun ondernemingen. Zij kunnen de voertuigen dan immers blijven gebruiken. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat deze voertuigen samen een waarde vertegenwoordigen van meer dan € 150.000,00 en van andere schuldeisers is niet gebleken. De voorzieningenrechter oordeelt dat hiermee voorshands voldoende zekerheid is gevestigd.
4.10.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat FNV onvoldoende concreet en zwaarwegend belang heeft bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van de veroordelingen onder 3.3 tot en met 3.6 van het vonnis. De voorzieningenrechter zal de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wat betreft die veroordelingen dan ook schorsen. De voorzieningenrechter zal daarbij bepalen, zoals gebruikelijk, dat de schorsing geldt totdat door het gerechtshof in hoger beroep is beslist.
De veroordelingen in het vonnis onder 3.7 tot en met 3.9
4.11.
Wat betreft de veroordelingen onder 3.7 tot en met 3.9 van het vonnis (de veroordelingen tot het betalen van een schadevergoeding en de proceskosten aan FNV) overweegt de voorzieningenrechter dat [eiseres 1] en [eiseres 2] niet hebben gesteld wat hun belang is bij behoud van de bestaande toestand wat betreft deze veroordelingen zolang niet op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat sprake is van enig restitutierisico. De voorzieningenrechter zal de tenuitvoerlegging van het vonnis wat betreft deze veroordelingen dan ook niet schorsen.
Dwangsommen
4.12.
Volgens FNV heeft zowel [eiseres 1] als [eiseres 2] op dit moment € 50.000,00 aan dwangsommen verbeurd. [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn het daar niet mee eens, onder meer gelet op de toezegging van FNV dat zij geen dwangsommen zou innen zolang [eiseres 1] en [eiseres 2] goed zouden meewerken aan de uitvoering van het vonnis. De vraag of [eiseres 1] en [eiseres 2] de dwangsommen zijn verbeurd kan in het kader van deze procedure echter in het midden blijven, gelet op de uitkomst van deze procedure. De veroordelingen van het vonnis waaraan de dwangsommen zijn verbonden worden immers geschorst, en daarmee ook de (verdere) tenuitvoerlegging van de volgens FNV verbeurde dwangsommen.
4.13.
De voorzieningenrechter begrijpt de onderdelen I, II en III van de primaire vordering, mede gezien de woorden ‘en/of’, als drie nevengeschikte mogelijkheden om iets te doen aan de veroordelingen in het vonnis in afwachting van een beslissing in het hoger beroep van de hoofdzaak. Voor zover [eiseres 1] en [eiseres 2] zouden hebben bedoeld, naast de vordering tot het schorsen van de tenuitvoerlegging van het vonnis, ook te vorderen dat de dwangsommen worden opgeheven, gematigd of geschorst, heeft FNV terecht opgemerkt dat uitsluitend de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, en dat is in dit geval de kantonrechter in Rotterdam, bevoegd is de dwangsommen op te heffen, te matigen of te schorsen. [2] Aan een eventuele verwijzing van dit onderdeel naar de kantonrechter te Rotterdam, zoals door [eiseres 1] en [eiseres 2] nog geopperd als het daar op zou stranden, komt de voorzieningenrechter gelet op de uitkomst van de procedure en dus het gebrek aan belang daarbij, niet toe. Datzelfde geldt voor de vordering sub III, die niet tot een andere uitkomst zou leiden, met uitsluitend dit verschil dat onder III sprake is van een gevraagde dwangsom en bij de vordering sub I - passend bij de aard van die vordering - niet. FNV heeft echter ter zitting verklaard dat zij altijd aan rechterlijke vonnissen voldoet en ook een vonnis in deze zaak zal naleven zodat een dwangsom daartoe niet nodig is. De voorzieningenrechter heeft geen reden om hier aan te twijfelen en daarom leidt III niet tot een andere voorziening dan I.
Tot slot komt de voorzieningenrechter door de toewijzing op basis van de primaire vordering evenmin toe aan een beoordeling van de subsidiair ingestelde vordering.
Proceskosten
4.14.
Gelet op de uitkomst van deze procedure, waarbij partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 mei 2024 van de kantonrechter Rotterdam met zaaknummer 10605485 CV EXPL 23-19909 voor wat betreft de veroordelingen onder 3.3 tot en met 3.6, totdat einduitspraak is gedaan in het door [eiseres 1] en [eiseres 2] ingestelde hoger beroep;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024.
44740

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026
2.Artikel 611d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering