ECLI:NL:RBMNE:2024:6088

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
16.316164.23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met dodelijke afloop in Amersfoort

Op 1 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 november 2023 in Amersfoort een andere persoon heeft mishandeld, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzitting van 18 oktober 2024. De officier van justitie, mr. S.K. Lanning-Stein, heeft de verdachte beschuldigd van mishandeling met dodelijke afloop. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. de Korte, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen opzet was op het toebrengen van letsel en dat de verdachte handelde uit noodweer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het Stationsplein te Amersfoort het slachtoffer met kracht heeft geduwd, waardoor het slachtoffer ten val kwam en met zijn hoofd op de grond viel. Camerabeelden bevestigden de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer een duw heeft gegeven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen letsel zou kunnen veroorzaken. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de verdachte de confrontatie zocht en niet in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verdedigen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling met dodelijke afloop en heeft een jeugddetentie van 90 dagen opgelegd, waarvan 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 80 uren opgelegd. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, mevrouw [benadeelde], toegewezen tot een bedrag van € 36.486,87, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte verplicht tot betaling aan de benadeelde partij en heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.316164.23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2006] te [geboorteplaats] (Jemen),
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzitting van 18 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. S.K. Lanning-Stein en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij,
mevrouw [benadeelde] en haar raadsvrouw mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 november 2023 te Amersfoort [slachtoffer] heeft mishandeld en dat deze mishandeling de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat er sprake was van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte op het toebrengen van pijn of letsel. Verdachte heeft weliswaar stevig geduwd, maar er was geen aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van deze duw zou vallen. Verdachte heeft deze kans, als die er al was, in ieder geval niet bewust aanvaard.
Subsidiair wordt een beroep op noodweer gedaan. Verdachte heeft direct verklaard dat hij een klap op zijn linkeroog kreeg van het slachtoffer op het moment dat hij dichterbij kwam. Deze klap was een wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft zich daartegen verdedigd door het slachtoffer een duw te geven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de hierna opgenomen wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 17 november 2023 op het Stationsplein te Amersfoort het slachtoffer [slachtoffer] een duw heeft gegeven en dat het slachtoffer vervolgens is gevallen. [2]
Van dit incident zijn camerabeelden aanwezig van twee verschillende bewakingscamera’s. Het dossier bevat een proces-verbaal waarin de schriftelijke waarneming van verbalisant met betrekking tot deze camerabeelden zijn neergelegd.
De bewegende camerabeelden zijn ter terechtzitting ook bekeken. De rechtbank heeft daarbij de volgende waarnemingen gedaan:
Verdachte loopt op het slachtoffer af. Het slachtoffer staat stil. Als verdachte bijna bij het slachtoffer is strekt verdachte zijn beide armen uit naar voren in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer strekt ook zijn armen. Verdachte helt naar voren, blijft doorlopen en duwt het slachtoffer met twee handen in zijn loop achterover. Het slachtoffer valt ruggelings op de grond. [3]
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn of letsel. De rechtbank ziet dit anders en oordeelt als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij of zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit het gegeven dat verdachte scheef staat (naar voren helt) op het moment dat hij met het slachtoffer in aanraking komt en in een doorlopende beweging met gestrekte armen op het slachtoffer inloopt terwijl hij hem met beide armen een duw geeft, leidt de rechtbank af dat verdachte het slachtoffer met veel kracht heeft geduwd. Het slachtoffer verliest door de harde duw van verdachte ook direct zijn evenwicht, valt achterover en komt ten val op zijn rug en achterhoofd.
Een gevolg van een dergelijk harde, gerichte duw tegen iemands bovenlichaam waarbij twee handen worden gebruikt is dat het slachtoffer hierbij ten val kan komen en pijn en letsel kan oplopen. De rechtbank acht de gedragingen van verdachte gelet op de uiterlijke verschijningsvorm daarvan zo zeer gericht op dit gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou kunnen intreden ook bewust heeft aanvaard. Van enige contra-indicatie is niet gebleken.
Noodweer
Door de verdediging is voorts een beroep gedaan op noodweer.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer vereist is dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
De rechtbank stelt vast dat van een dergelijke situatie geen sprake is geweest. Uit de hiervoor beschreven camerabeelden blijkt dat verdachte degene is geweest die de confrontatie zocht. Verdachte bevond zich in het geheel niet in een situatie waarin hij zich moest verdedigen en/of zou hebben gehandeld uit angst.
De verweren van de raadsman worden daarom verworpen.
Gezien de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring zoals hierna in rubriek 5 weergegeven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 17 november 2023 te Amersfoort [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht te duwen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] met zijn hoofd op de grond is gevallen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de (bijzondere) voorwaarden zoals benoemd in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming;
- een taakstraf van 80 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht er bij het opleggen van de straf rekening mee te houden dat verdachte nimmer de intentie heeft gehad om iemand dit leed aan te doen. Verdachte is zich ervan bewust dat hij met zijn handelen groot verdriet heeft veroorzaakt en verdachte worstelt sindsdien met schuldgevoelens. Deze zaak zal verdachte levenslang achtervolgen. Ook zijn asielaanvraag zal vanwege deze zaak waarschijnlijk worden afgewezen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 17 november 2023 schuldig gemaakt aan een mishandeling met de dood tot gevolg. Het slachtoffer is door het handelen van verdachte op een harde en nare wijze ten val gekomen en een dag later buiten bewustzijn geraakt. De mishandeling is het slachtoffer uiteindelijk fataal geworden en hij is op [2023] overleden. Hoewel voor de rechtbank vaststaat dat verdachte nooit heeft gewild dat het slachtoffer zou komen te overlijden, is dit wel het gevolg geweest van zijn handelen. Verdachte heeft het meest kostbare bezit van het slachtoffer, namelijk zijn leven, ontnomen. Voor de nabestaanden, waaronder de echtgenote en de zussen van het slachtoffer, is het leed onbeschrijflijk groot. Dit is ook gebleken uit de door hen ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen. De nabestaanden hebben een dierbare verloren en dat verlies is niet te compenseren.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 16 september 2024 blijkt dat hij niet eerder bij de strafrechter is geweest.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
- een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 27 februari 2024, opgesteld door
drs. R.J. Vriend, GZ-psycholoog;
- een briefrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 8 oktober 2024, opgesteld door M. Schreurs, raadsonderzoeker.
In de Pro Justitia rapportage concludeert de deskundige dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis, een oppositionele-opstandige stoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van mogelijk narcistische en enige dwangmatige kenmerken.
Ten tijde van het ten laste gelegde waren zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en zijn
oppositioneel-opstandige stoornis aanwezig.
De bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte in de richting van narcistische persoonlijkheidstrekken maakt dat verdachte zichzelf in bovengemiddelde mate rechten toekent en vindt dat hij niet aangesproken mag worden daarop.
Zijn oppositionele-opstandige stoornis maakt dat hij situaties in bovengemiddelde mate als tegen hem gericht interpreteert.
Om de kans op recidive van geweldsdelicten te verminderen is het noodzakelijk dat de
bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en oppositioneel-opstandige stoornis worden
behandeld. Bij behandeling adviseert de psycholoog bijstelling van het bovenmatig negatief interpreteren van begrenzing of opmerkingen door anderen. Ook is het belangrijk dat verdachte inzicht krijgt in zijn eigen aandeel bij gebeurtenissen en de gevolgen van zijn gedrag voor anderen. Daarbij is het belangrijk dat hij eigen verantwoordelijkheid leert dragen, zonder dat hij zijn vermeende slachtofferschap benadrukt. Daarnaast is ook aandacht nodig voor het uitbreiden van zijn agressieregulatie-vaardigheden en het leren praten over zijn eigen kwetsbaarheid zonder dat betrokkene zijn zelfbeeld hoeft op te blazen. Geadviseerd wordt een behandeling bij een forensische polikliniek, zoals de Waag of een soortgelijke instelling.
Verminderd toerekeningsvatbaar
De psycholoog heeft geadviseerd om het feit bij een bewezenverklaring in verminderde mate
aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over.
Uit het briefrapport van de Raad voor de Kinderbescherming volgt dat verdachte een aantal maanden geleden is overgeplaatst vanuit het AZC in [woonplaats] naar het AZC in [woonplaats] .
Het is positief dat, sinds verdachte in [woonplaats] woont, er geen sprake meer is geweest
van nieuwe incidenten. Verdachte geeft zelf aan het naar zijn zin te hebben op het
AZC en is voornemens zich in te zetten voor een positieve toekomst. Zowel de
jeugdreclassering als de begeleider van verdachte op het AZC geven aan dat hij
zich houdt aan de afspraken/regels, samenwerkt, zijn vrije tijd positief invult en
ook gaat verdachte sinds de zomervakantie weer naar school. Dit zijn beschermende factoren die de kans op recidive verlagen.
Verdachte heeft een aantal gesprekken gehad bij De Waag en momenteel is zijn jeugdreclassering bezig om deze behandeling voort te laten zetten bij een geschikte aanbieder. De Raad vindt het belangrijk dat deze behandeling voortgezet wordt om verdachte handvatten te geven hoe om te gaan met moeilijke situaties en om de kans op recidive zoveel als mogelijk te verkleinen.
Ter terechtzitting heeft de jeugdreclasseerder van verdachte, de heer Trommelen, aangegeven dat verdachte is aangemeld bij Transfore en dat een behandeling daar zinvol is. De taalbarrière bemoeilijkt dit wel, maar maakt een behandeling niet onmogelijk. Het is voor verdachte belangrijk om gesprekken te voeren, ook over wat hij heeft meegemaakt en hoe hij daarmee moet leren omgaan.
De strafmotivering
De rechtbank stelt voorop dat zij zich realiseert dat geen enkele straf het verdriet bij de nabestaanden kan wegnemen en het gemis van hun dierbare kan verzachten. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf recht doet aan de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Gelet op de ernst van het feit kan namelijk niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich meebrengt. Echter gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte acht de rechtbank het niet passend om hem terug te sturen naar de jeugdgevangenis.
Aan verdachte zal daarom een onvoorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd die gelijk is aan de dagen die hij al in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank zal daarnaast aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad en de reclassering. Ook vindt de rechtbank een werkstraf op zijn plaats, gelet op de ernst van het feit.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 193.232,37. Dit bedrag bestaat uit € 168.232,37 materiële schade en € 25.000 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Gezien de bepleite vrijspraak stelt de verdediging zich primair op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Subsidiair refereert de verdediging zich ten aanzien van de kosten lijkbezorging, materiële vererfde letselschade, vererfde immateriële letselschade en de affectieschade aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging verzoekt geen gijzeling toe te passen bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de post gederfd levensonderhoud stelt de verdediging zich op het standpunt dat deze post niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Het betreft hier een complexe vordering, waarbij een expertisebureau is ingeschakeld om een berekening te maken. Verdachte kan zich hier niet ten volle tegen verweren; hij heeft immers niet de tijd en financiën om een expertisebureau te kunnen inhuren om deze vordering te kunnen betwisten.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat mevrouw [benadeelde] als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreekse schade heeft geleden, gelet op de stukken uit het dossier en de onderbouwing van de schriftelijke vordering.
De rechtbank stelt vast dat de volgende kostenposten:
- ‘ kosten lijkbezorging’ - € 10.154,87,
- ‘ vererfde letselschade materieel’ - € 1.332,-
- ‘ vererfde letselschade immaterieel’ - € 5.000,-
- ‘ affectieschade’ - € 20.000,-
voldoende zijn onderbouwd en ook niet door de verdediging zijn betwist. De vordering zal ten aanzien van deze kostenposten worden toegewezen.
De verdediging heeft de kostenpost ‘gederfd levensonderhoud’ gemotiveerd betwist. De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een substantiële vordering van complexe aard waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen. De rechtbank stelt verder vast dat het aan deze kostenpost ten grondslag liggende rapport van [expertisebureau] is opgesteld in opdracht van de benadeelde partij en op basis van gegevens die door de benadeelde partij zijn verstrekt. Het betreft hier dus geen onafhankelijke rapportage die zonder meer voldoende grond biedt voor het aannemen van de juistheid van de uitkomsten van de in deze rapportage opgenomen schadeberekeningen. Daarnaast is dit rapport op een laat moment, op 3 oktober jl, in deze procedure ingebracht. De strafrechtelijke procedure leent zich niet voor een volledig debat over de in deze rapportage opgenomen schadeberekeningen; dat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering toewijst tot een gedeelte van € 36.486,87, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2023 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging, aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 36.486,87 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 november 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting
nietworden aangevuld met gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte is van zijn verplichting tot het vergoeden van schade bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
90 dagen;
- beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht
(33 dagen), bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
-bepaalt dat van 90 dagen jeugddetentie een gedeelte
van 57 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
Als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich gedurende de door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, afdeling jeugdreclassering te bepalen periode, die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd, en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan behandeling door Transfore, of een vergelijkbare instelling, zo lang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • meewerkt aan andere door Jeugdbescherming Overijssel noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties, die gedurende de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht om de kans op herhaling te verkleinen;
  • een zinvolle dagbesteding heeft in de vorm van werk en/of school, waarbij de jeugdreclassering bepaalt wat zinvol is;
  • Toezicht en begeleiding door:
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, instantiecode [nummer] .
- Geeft aan voornoemde jeugdreclasseringsinstelling de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
- veroordeelt verdachte voorts tot een
taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
40 dagenvervangende jeugddetentie;
Benadeelde partij [benadeelde]
  • wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 36.486,87;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 36.486,87 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling wordt
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
5Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. O. Böhmer, en L.L. Veendrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Gardenier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 november 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 november 2023 te Amersfoort, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) te duwen (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (met zijn hoofd) op de grond is gevallen en/of ten val is gekomen), terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal bevinden, te weten een proces-verbaal einddossier van 10 februari 2024 met onderzoeksnummer MD3R023138/3T23OCEAAN), volgens de in dit dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 18 oktober 2024.
3.De eigen waarneming van de rechtbank in de zin van artikel 339, eerste lid en onder 1, Sv, ter terechtzitting van 18 oktober 2024.