ECLI:NL:RBMNE:2024:6086

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
16.014037.24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 1 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 januari 2024 brand heeft gesticht in een woning in Hilversum. De verdachte, geboren in 1983, werd schuldig bevonden aan opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, na een ruzie met zijn ex-partner en onder invloed van alcohol, op twee verschillende plekken in de woning brand heeft gesticht met een aansteker en een deodorantbus. De brand heeft geleid tot aanzienlijke schade aan de woning en had ernstige gevolgen kunnen hebben voor de andere bewoners. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een alcoholverbod. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 5.328,43 voor materiële schade, terwijl de vordering voor immateriële schade werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak van behandeling voor de verdachte's alcoholverslaving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.014037.24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.J.J. Zwaan, advocaat te Rotterdam naar voren hebben gebracht, alsmede van hetgeen mr. F.J.M. Hamers, advocaat te Rotterdam, namens de benadeelde partij [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
op 13 januari 2024 brand heeft gesticht in een woning in Hilversum.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit en heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. De verklaring van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) is de enige verklaring die verdachte koppelt aan de brandstichting. Dat de getuige dit op meerdere momenten heeft verklaard maakt haar verklaring op zich nog niet bruikbaar voor het bewijs. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat de verdediging in de gelegenheid moet worden gesteld om de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige te toetsen. Dit omvat meer dan het kunnen horen van de getuige bij de rechter-commissaris. [getuige] heeft bij de politie namelijk verklaard dat het slot van haar kamer kapot was en bij de rechter-commissaris dat zij een stalen gebruikt buis om de schuifdeur naar het balkon mee af te sluiten. Uit nader politieonderzoek blijkt dat er geen stalen buis meer ligt. Dus is door slecht politieonderzoek de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] niet meer volledig te toetsen. De verklaringen van [getuige] kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt, aldus nog steeds de raadsman. Wanneer de verklaring van [getuige] van het bewijs wordt uitgesloten, blijft nog staan dat verdachte is aangetroffen met roet op zijn gezicht en verschroeide haren. Dit is geen bewijs dat verdachte bij het ontstaan van de brand betrokken is geweest, omdat hij ook heeft geprobeerd om de brand te blussen. Verder voert de verdediging drie alternatieve scenario’s aan. In de eerste plaats is er de mogelijkheid dat er helemaal geen sprake is geweest van brandstichting. De forensisch onderzoeker heeft onvoldoende gedaan om uit te sluiten of de brand een ‘technische’ oorzaak had. Probleem daarbij is ook dat de onderzoeker voorafgaand aan zijn onderzoek te horen heeft gekregen dat er mogelijk twee primaire brandhaarden waren en dat deze vermoedelijk waren aangestoken. Het tweede alternatieve scenario is dat medebewoner [medebewoner] (hierna: [medebewoner] ) de brand heeft gesticht. [medebewoner] heeft waanideeën en slikt antipsychotica. Ten derde kan [getuige] zelf de brand hebben gesticht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Een
proces-verbaal forensisch onderzoek woning( [adres] [woonplaats] ), opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [2]
Ik ben werkzaam als gecertificeerd brandonderzoeker. Op zondag 14 januari 2024 kwam ik, naar aanleiding van een brandstichting, voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] , [woonplaats] . Op het trottoir, links van de voordeur van betreffend pand zag ik een grijskleurige deodorant spuitbus van het merk: "Derlon" liggen.
Primaire brandhaard
Gezien vanaf de achterzijde van het pand zag ik op de 1e woonlaag geheel rechts wat
voorheen de woonkamer betrof. Links daarvan zag ik de keuken gesitueerd.
Woonkamer
Ik zag dat de woonkamer volledig was uitgebrand. Ik zag dat alle inboedel nagenoeg
onherkenbaar verbrand was. Ik zag dat de pui van de woonkamer weg was. Ik zag dat alle muren ‘schoongebrand waren. Ik zag dat het plafond volledig was weggebrand en dat enkel de door vuur aangetaste rachelwerk nog aanwezig was. Tegen de achterwand was een kast gedeeltelijk herkenbaar. Tegen de rechterwand was een bankstel nog gedeeltelijk herkenbaar. Gezien de ontstane schade door vuur is hier sprake van een volledige flame-over [
de rechtbank begrijpt uit een aanvullend proces-verbaal [3] dat brandonderzoeker [verbalisant 1] abusievelijk de term ‘flame-over’ heeft gebruikt en bedoeld heeft een ‘flash-over’]wat wil zeggen dat de ruimte volledig in brand heeft gestaan en alles daarin aan de brand heeft bijgedragen waardoor er een maximale vuurlast is ontstaan. De woonkamer betreft een primaire brandhaard.
Keuken
In de keuken, welke links van de woonkamer was gesitueerd gezien van de achterzijde van het pand, zag ik eenzelfde brandbeeld waarbij volledige flame-over plaats had gevonden. Ik zag dat alle goederen in de keuken aangetast dan wel verbrand waren. Ter hoogte van de keukendeur zag ik echter een zogenaamd v-patroon. Het v-patroon liep vanaf de keukendeur naar links in de richting van het aanrecht, en rechts in de richting van de achterdeur schuin omhoog. Een v-patroon is een indicatie van een plaats van ontstaan van een brand waarbij de brand naar links, rechts en naar boven uitbreidt bij de groei van de brand. Dit wil zeggen dat de keuken een 2e primaire brandhaard betreft. De vloer onder het v-patroon voor de keukendeur werd door ons vrijgemaakt. In de brandresten werden geen elektrische componenten aangetroffen.
Tussen de woonkamer en de keuken bevond zich een afgesloten kast. Deze kast was
minder aangetast door vuur dan respectievelijk de woonkamer en de keuken. De primaire brandhaard in de woonkamer is niet verantwoordelijk voor het ontstaan van de primaire brandhaard in de keuken als gevolg van hitteverspreiding en visa versa. Derhalve werd door mij vastgesteld dat de beide primaire brandhaarden afzonderlijk van elkaar zijn ontstaan
Tijdens het onderzoek en vastlegging van de brandhaarden bevond ik mij op het platte dak. Hierbij zag ik op een van de daken, vlak bij betreffende woning een deodorant spuitbus van het merk: "AXE", en een groenkleurige aansteker liggen.
Interpretatie van bevindingen
Vastgesteld is dat er 2 separate primaire brandhaarden in de woning zijn te weten de woonkamer en de keuken. Gezien de aanwezige brandresten was er voldoende brandstof in de vorm van huisraad aanwezig in de woning. Als gevolg van de ontstane brand en daarbij behorende hitteopbouw zijn de ramen in de pui van de woonkamer en de achterdeur van de keuken kapot gegaan. Hierdoor ontstond er voldoende instroom van zuurstof. Dit in combinatie met de aanwezige brandstof kon de hitte-opbouw ongehinderd uitbreiden wat als gevolg een volledig uitslaande woningbrand met daarbij een enorme rookontwikkeling tot gevolg had.
De woonkamer was volledig uitgebrand. In de keuken werd een v-patroon waargenomen. In de brandresten werden geen sporen van elektrische apparatuur aangetroffen. Daarbij werd vastgesteld dat er sprake is van 2 primaire brandhaarden. Een technische oorzaak en nalatigheid werden derhalve door mij uitgesloten.
Giftige stoffen
In onderhavige casus is te stellen dat er schade is ontstaan aan de woning, daarbij behorende separate woonruimtes en belendende panden. De brand vond plaats in de nachtelijke uren waarbij er vanuit gegaan mag worden dat er omwonenden slapen. Deze worden in direct gevaar gebracht als gevolg van de zwaar giftige en dodelijke rookgassen die ontstaan bij de opbouw en voortzetting van een volledig uitslaande woningbrand.
Gemeen gevaar
Uit de beschreven situatie en het aangetroffen brandbeeld bleek dat bij deze brand
wel gemeen gevaar voor goederen was te duchten als bedoeld in artikel 157 onder 1e
lid Wetboek van Strafrecht.
Levensgevaar
Uit de beschreven situatie en het aangetroffen brandbeeld bleek dat bij deze brand
wel levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten
was geweest als bedoeld in artikel 157 onder 2e lid Wetboek van Strafrecht.
Een
proces-verbaal van bevindingen, beschrijving situatie ter plaatse, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [4]
Op zaterdag 13 januari 2024, omstreeks 22.40 uur, kregen wij van de centralist van
het operationeel centrum de melding om te gaan naar de [adres] . Aldaar zou een woningbrand zijn. Omstreeks 22.50 uur kwamen wij ter plaatse. Wij liepen via [straat] naar achterzijde van de woningen gelegen op de [straat] . Wij zagen vanaf [straat] flinke vlammen aan de achterzijde van perceel [huisnummer] . Op enig moment sprak ik, verbalisant [verbalisant 3] , een vrouw. Ik hoorde haar zeggen dat zij getuige was van de brandstichting. Ik hoorde haar zeggen: ‘Hij spoot met een deo bus, pakt een aansteker en stak het aan!. Ik vroeg de vrouw hoe de persoon heette die de brand had aangestoken. Ik hoorde haar zeggen: ‘ [verdachte] ’. De heer [verdachte] viel mij op, omdat hij in eerste instantie niet bij de woning weg wilde. Ik zag tevens dat hij behoorlijk doordrenkt was met vocht/zweet. Hij maakte een dronken indruk op mij. De vrouw was niet voor reden vatbaar en behoorlijk in paniek.
Een
proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de inkomende 112 meldingen bij de ambulance van het operationeel centrum in Lelystad, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [5]
Het betreft een 112 gesprek van zaterdag 13 januari 2024 tussen 22:30 uur, en 23:55 uur, tussen [getuige] en de centralist operationeel centrum Lelystad. OC = centralist Ambulance operationeel centrum Lelystad. [getuige] = [getuige] .
OC: MELDKAMER BRANDWEER
[getuige] : brandweer [huisnummer] . Hulp nodig grote brand.
OC: welke straat?
[getuige] : [adres]
OC: Wat brand er?
[getuige] : Heel heel pand
OC: Oké Zijn er mensen binnen?
[getuige] : Ja
OC: Hoeveel mensen?
[getuige] : 4 kom gauw alstublieft!
[getuige] : ik ben buiten. Ik sta buiten.
OC: Zijn er nog mensen binnen?
[getuige] : Mijn man heeft al... eh ik geloof 2. Mijn man heeft alles in de fik gestoken. Kom alstublieft heel SNEL NU NU NU!
OC: We zijn onderweg. Heeft u man alles in de fik gestoken?
[getuige] : ja
Een
proces-verbaal van aangifte, houdende de verklaring van [getuige] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [6]
[verdachte] heeft een extreem alcoholprobleem, dit speelt al jaren. Op 13 januari 2024 omstreeks 18.00 uur ben ik weer teruggegaan naar de kamer van [verdachte] . Ik zag dat hij al behoorlijk wat op had daarmee bedoel ik alcohol. Ik zag dat een fles Gin bijna leeg was. Ik hoorde [verdachte] zeggen: ‘Ik heb al teveel gehad he?’. Omstreeks 19.45 uur sloeg de sfeer om omdat [verdachte] bleef doordrinken. Hij werd agressief en riep: Ruim al je rotzooi op", "al de klote tasjes en dozen van je", "je moet op sodemieteren", "vieze kankerhoer", "ik moet je vermoorden" "je moet dood". Dit gaat in luttele seconden van ruim je rotzooi op tot dat ik dood moet. Toen werd hij weer agressief richting mij, ben ik weer richting mijn kamer gegaan. Ik zag dat mijn deur nog open stond. Ik zag [verdachte] in de hal staan. Ik zag dat hij een fles deo in zijn hand had. Ik zag dat hij een groene aansteker in zijn hand had, felgroen, doorzichtig, met zo'n tandwieltje en zo'n zwart knopje. Ik durf niet te zeggen welke hand dit was. Ik zag dat [verdachte] vervolgens de keuken in liep en het balkon op liep. Ik zag dat hij vanaf het balkon de linker schuifdeur opende van mijn kamer. Ik zag [verdachte] op zijn hurken gaan, toen hij op het balkon stond. Ik zag dat hij zijn arm naar binnen stak. Ik vroeg aan hem: "Wat ben je aan het doen?!" "Wat ben je godverdomme aan het doen?!" Ik zag dat hij mij heel bewust aan met open ogen aankeek, soort van triomfantelijk, doel bewust met een lach op zijn gezicht: "van haha, ik maak je dood", "je gaat voorgoed weg". Ik zag dat hij de deodorantbus in de richting van de vloerbedekking spoot. Ik zag dat hij direct daarna de aansteker er bij hield. Ik zag toen dat de vloerbedekking vlam vatte. Ik dacht op dat moment: "een emmer water". Ik ben toen naar de kamer van [verdachte] gerend om een emmertje te halen. Ik wilde water pakken in de keuken. Alleen ben ik daar niet aan toegekomen. Ik zag [verdachte] toen op het balkon staan. Ik zag dat [verdachte] vanaf het balkon de dozen en de gordijnen in de keuken in de fik stak. Ik hoorde namelijk het geluid van een spuitende deodorant bus. Ik hoorde vervolgens iets ontploffen, ik zag allemaal zwart en steekvlammen in mijn kamer. Ik ben toen naar boven gerend, naar mijn bovenburen. Ik heb toen op de deuren gebonkt. Ik riep toen: "Tarik er is brand, het is geen geintje" Ondertussen heb ik geprobeerd de brandweer te bellen. Ik stond toen op de overloop. Ik heb [verdachte] niet meer gezien.
Een
proces-verbaal van bevindingen, houdende de getuigenverklaring van [benadeelde] , opgesteld door verbalisant [verbalisant 5] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [7]
Ik, verbalisant, stond bij een grote brand, bij de opvang van de bewoners op de
[adres] te [woonplaats] . Ik sprak daar dhr. [benadeelde] :
"Ik woon op de [adres] te [woonplaats] . Ik woon op de bovenste verdieping, op zolder. Omstreeks 22.34 uur kwam de buurvrouw aan de deur en riep dat er brand was. Ik heb nog een emmer gepakt om te blussen maar toen zag ik rook en ben ik helemaal naar beneden gegaan met mijn vriendin. Ongeveer een uur voor de brand hoorde ik een uur lang ruzie van de onderbuurman [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) en zijn vriendin [getuige] (de rechtbank begrijpt: [getuige] ). Ik hoorde [verdachte] dingen zeggen als: "Vuile kankerhoer, en nou is het afgelopen" en "ik ben niet zoals de buurman, ik dreig niet, ik doe" en "je moet hier oprotten".
Een
proces-verbaal forensisch onderzoek persoon [verdachte], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [8]
Op zondag 14 januari 2024 om 02:35 uur kwam ik, naar aanleiding van een brandstichting, voor forensisch onderzoek aan op het bureau van Politie Hilversum te Hilversum.
BevindingenIk zag dat het gezicht van de verdachte op enkele plaatsen nog beroet was. Verder zag ik dat zijn hoofdhaar aan de voorzijde, wenkbrauwen en wimpers verschroeide haren hadden. Ik zag dat de handen van de verdachte vervuild waren en er tekenen waren van verbranding van de huid op de rechter wijs- en middelvinger.
Een
proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgesteld door verbalisant [verbalisant 7] , inhoudende, zakelijk weergegeven: [9]
Ik vroeg, in de ambulance de naam van het slachtoffer welke verklaarde te zijn [verdachte] . Hij verklaarde dat hij in de woning aanwezig was ten tijde van de brand en dat hij probeerde mensen naar buiten te halen. Tijdens de inbeslagname trof ik, [verbalisant 7] in de achterzak, van de broek van de verdachte, een aansteker aan.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het forensisch rapport onderzoek woning
De raadsman stelt dat niet van het forensisch rapport van de politie kan worden uitgegaan nu de forensisch onderzoeker met contextinformatie het onderzoek heeft gedaan. Dit is volgens de raadsman van belang nu de door hem ingeschakelde partijdeskundige [partijdeskundige] kanttekeningen heeft geplaatst bij het brandonderzoek.
De rechtbank gaat hier aan voorbij. Het forensisch rapport is op ambtseed opgesteld door een gecertificeerd brandonderzoeker van de politie. Deze brandonderzoeker heeft gedetailleerd uiteengezet op basis waarvan hij tot zijn conclusies is gekomen. Het enkele feit dat de brandonderzoeker zijn onderzoek is begonnen met de startinformatie dat de brand vermoedelijk was aangestoken en dat er mogelijk twee primaire brandhaarden zouden zijn, doet daar niets aan af. De brandonderzoeker gaat in zijn rapport uitgebreid in op het door hem aangetroffen brandbeeld en de conclusies die daaruit volgen en hij legt ook uit waarom een technische oorzaak en nalatigheid worden uitgesloten als brandoorzaak. De rechtbank stelt vast dat het rapport van de door de verdediging ingeschakelde partijdeskundige, die niet ter plaatse is geweest, op geen enkele wijze aannemelijk maakt dat de waarnemingen en de conclusies van de forensisch onderzoeker niet kunnen kloppen. De rechtbank zal dan ook het forensisch rapport gebruiken voor het bewijs.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring [getuige]
Door de raadsman is bepleit dat de verklaring van [getuige] onbetrouwbaar is en daarom niet voor het bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank komt echter tot een andere conclusie en overweegt daartoe als volgt.
[getuige] heeft kort na de brand op vier verschillende momenten tegen de politie gezegd dat verdachte de brand heeft aangestoken: toen zij 112 belde, toen zij buiten het pand door een verbalisant werd aangesproken, in haar verklaring bij de politie van 14 januari 2024 en in haar aangifte van 15 januari 2024. Bij de 112-melding en haar uitlatingen buiten het pand tegen de verbalisant gaat het om spontane verklaringen. De verbalisant heeft waargenomen dat [getuige] behoorlijk in paniek was. Haar emoties komen ook naar voren in het transcript van de 112-melding.
De verklaring van [getuige] over de oorzaak van de brand komt overeen met de bevindingen die zijn gedaan door de forensisch onderzoeker. [getuige] heeft verklaard dat verdachte eerst brand heeft gesticht in de woonkamer door een aansteker bij een bus deodorant te houden, waardoor het tapijt van de woonkamer in brand vloog en vervolgens zou verdachte met de aansteker dozen met kleding in de keuken in brand hebben gestoken. De forensische onderzoeker heeft ook daadwerkelijk twee primaire brandhaarden ontdekt: één in de woonkamer en één in de keuken.
De verklaring van [getuige] vindt daarnaast steun in het feit dat de andere huisgenoten ( [benadeelde] , de vriendin van [benadeelde] en [medebewoner] ) allen verklaren over een fikse ruzie tussen verdachte en zijn toenmalige vriendin [getuige] kort voor de brand. Verdachte zou [getuige] in niet mis te verstane bewoordingen hebben uitgescholden en bedreigd. Verschillende van de bewoordingen waar [getuige] in haar aangifte melding van maakt, komen een-op-een terug in de getuigenverklaring van [benadeelde] .
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [getuige] direct na het incident gedetailleerd, authentiek en consistent heeft verklaard over hetgeen zij heeft waargenomen. Afgezien van de verklaring van [getuige] bij de rechter-commissaris (die hierna zal worden besproken) bevat het dossier geen contra-indicaties voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige] . Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank dan ook geen redenen om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] bij de politie te twijfelen, zodat deze voor het bewijs kan worden gebruikt.
De verklaring van [getuige] bij de rechter-commissaris is een half jaar later afgelegd en is naar het oordeel van de rechtbank in het licht van haar eerdere verklaringen en de overige bewijsmiddelen niet geloofwaardig. Gebleken is dat [getuige] en verdachte een liefdesrelatie hadden ten tijde van de brand en uit de verklaring van [getuige] bij de rechter- commissaris volgt dat [getuige] en verdachte op dat moment weer goed met elkaar in contact stonden en elkaar soms dagelijks spraken. [getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij met verdachte over de brand heeft gesproken en dat hij daarbij “dingen opbracht”, wat duidt op beïnvloeding door verdachte. In dit licht acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat [getuige] bij de rechter-commissaris heeft geprobeerd om de verdenking jegens verdachte af te zwakken. [getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte het aan de stok had met [medebewoner] en dat het net zo goed [medebewoner] geweest kan zijn die de brand heeft aangestoken. Er is echter niemand anders – zelfs verdachte niet – die verklaart over de aanwezigheid of betrokkenheid van [medebewoner] . Aan de gewijzigde verklaring van [getuige] die zij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd gaat de rechtbank dus voorbij.
De raadsman heeft aangevoerd dat hij de verklaring van [getuige] bij de rechter-commissaris niet volledig op betrouwbaarheid heeft kunnen toetsen. Dit verweer stuit reeds af op het feit deze verklaring door de rechtbank niet wordt gebruikt, juist omdat deze onvoldoende betrouwbaar wordt geacht. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat geen enkele verklaring van [getuige] voor het bewijs kan worden gebruikt, wordt dit verweer door de rechtbank verworpen. De raadsman is in de gelegenheid gesteld om [getuige] bij de rechter-commissaris te ondervragen over hetgeen zich heeft voorgedaan. Verdachte is derhalve niet in zijn verdedigingsrechten geschaad.
Gezien het voorgaande behoeven de door de raadsman geschetste alternatieve scenario’s geen verdere bespreking.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 13 januari 2024 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur door middel van een aansteker in aanraking te brengen met een deo-spuitbus (deodorant), althans met een brandbare stof en met de aldus ontstane vlam en/of de aansteker dit open vuur in aanraking te brengen met vloerbedekking en/of tapijt en/of dozen en/of kleding en/of gordijnen, althans met een of meerdere goederen, in verschillende kamers in de woning aan de [adres] , ten gevolge waarvan de inboedel en/of kamers van voornoemde woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van die woning aan de [adres] te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten meldplicht bij de reclassering, deelnemen aan de gedragsinterventie middelengebruik, een ambulante behandeling en een alcoholverbod.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, verzocht om mee te wegen dat de eerdere veroordelingen voor brandstichting meer dan 5 jaar geleden zijn en er geen sprake is van een delictpatroon. Het NIFP heeft geadviseerd om bij een bewezenverklaring het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De raadsman verzoekt de rechtbank dit advies over te nemen. Verdachte is bereid om mee te werken met de geadviseerde bijzondere voorwaarden op het alcoholverbod na. De raadsman acht het meewerken aan middelencontrole een bijzondere voorwaarde die beter aansluit, nu de kans bestaat dat verdachte een terugval krijgt. De raadsman verzoekt de rechtbank om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen met daarbij een voorwaardelijk deel. In strafverminderende zin dient daarnaast nog te worden meegenomen dat verdachte heeft geprobeerd om de brand te blussen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in het pand waar hij zelf een kamer huurde. Verdachte heeft na een ruzie met zijn (ex)partner, onder invloed van alcohol, op twee verschillende plekken in de woning brand gesticht. Door de vele spullen in de woning kon het vuur snel om zich heen grijpen waardoor de woning ernstig beschadigd is geraakt. Verdachte stichtte de brand later op de avond, op een tijdstip waarop mensen doorgaans thuis zijn, en meerdere medebewoners waren ook daadwerkelijk in het pand aanwezig. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen het pand vernield, maar ook levensgevaar en ernstig gevaar voor zwaar letsel veroorzaakt voor deze personen. Een dergelijke brandstichting veroorzaakt gevoelens van onveiligheid, in het bijzonder voor de andere bewoners van het pand. Dat er geen dodelijke slachtoffers zijn gevallen en de brand geblust kon worden is niet aan verdachte te danken, maar aan zijn (ex) partner mevrouw [getuige] . Zij is degene geweest die alle aanwezigen in het pand heeft kunnen waarschuwen waardoor zij allemaal op tijd het pand hebben kunnen verlaten. Verdachte heeft de brand gesticht en heeft daarmee de onvoorspelbare en vergaande ontwikkeling van de brand voor lief genomen. Het is dan ook een zeer ernstig feit.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 13 maart 2024 betreffende verdachte. Daaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor brandstichtingen in 2013 en 2016.
Bij haar beslissing houdt de rechtbank wat betreft de persoon van verdachte verder nog rekening met de volgende rapporten:
  • een pro Justitia rapportage, betreffende een psychologisch onderzoek van 18 april 2024, opgemaakt door mw. M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog (hierna: het pro Justitia rapport);
  • een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 9 juli 2024, opgesteld door de heer A.M. van der Kooij, reclasseringswerker.
Bij verdachte is in het Pro justitia onderzoek persoonlijkheidsproblematiek en verslavingsproblematiek (alcohol) vastgesteld. Dit leidt volgens de deskundige onder meer tot zeer onevenwichtige liefdesrelaties die veel spanningen bij hem oproepen. Bij tekortschietende adequate copingmechanismes worden dergelijke spanningen gereguleerd middels alcoholgebruik. Onder invloed van alcohol verzwakt de controle over impulsen en komt betrokkene vaak naar voren als een erg boze, stuurloze man. Aangezien de verslavingsproblematiek geworteld is in de vrij ernstige persoonlijkheidspathologie, wordt door de deskundige geadviseerd verdachte het tenlastegelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. De deskundige geeft verder aan dat het nodig is om betrokkene te behandelen voor de persoonlijkheidsproblematiek en de alcoholverslaving. Deze interventies kunnen worden uitgevoerd in het kader van een bijzondere voorwaarde, met een verplicht reclasseringstoezicht en een (deels) voorwaardelijk strafdeel.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat op basis van de geconstateerde problematiek het risico op recidive op gemiddeld wordt geschat. In overeenstemming met de pro Justitia-rapportage acht de reclassering het van belang dat verdachte wordt behandeld voor zijn persoonlijkheidsproblematiek en alcoholverslaving. Dit kan onder toezicht van de reclassering, ook omdat verdachte zegt open te staan voor een dergelijke behandeling, al lijkt het probleembesef beperkt te zijn. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij reclassering;
  • Gedragsinterventie middelengebruik;
  • Ambulante behandeling;
  • Alcoholverbod.
Verminderde toerekenbaarheid
De rechtbank zal de conclusies van de psycholoog overnemen en tot de hare maken. Dit betekent dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte zal worden toegerekend.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en de straffen die worden opgelegd in soortgelijke zaken is de rechtbank van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die het reeds ondergane voorarrest van verdachte overstijgt. Alle medebewoners zijn er uiteindelijk zonder kleerscheuren vanaf gekomen, maar dat had heel anders af kunnen lopen. Er was sprake van een levensgevaarlijke situatie en dat moet tot uitdrukking komen in de straf.
De rechtbank zal in verband met de bijzondere preventie tevens een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. Enerzijds om verdachte ervan te weerhouden opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen en anderzijds om verdachte begeleiding en behandeling in een verplicht kader op te leggen.
De rechtbank acht het aangewezen om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op de leggen, zodat verdachte gedurende de proeftijd kan worden begeleid en behandeld voor zijn alcoholverslaving. Deze begeleiding en behandeling dienen ertoe bij te dragen dat verdachte zich in de toekomst niet opnieuw schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
De rechtbank zal het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf groter maken dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat voor verdachte, gezien de aard en ernst van zijn problematiek, de omstandigheid dat verdachte zelf niet inziet dat hij een alcoholverslaving heeft en het feit dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, “een stevige stok achter de deur” nodig is, namelijk een fors langere gevangenisstraf als hij zich niet aan de voorwaarden houdt. Dit maakt ook dat de rechtbank aan dit voorwaardelijke deel een proeftijd zal verbinden voor de duur van drie jaren.
De rechtbank acht alles bij elkaar genomen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om ook bij een veroordeling de voorlopige hechtenis te schorsen onder de voorwaarden zoals door de reclassering zijn opgesteld, nu verdachte al een lange tijd in voorlopige hechtenis verblijft. Schorsing van de voorlopige hechtenis geeft verdachte de mogelijkheid om aan zichzelf te werken.
De rechtbank overweegt dat thans op te leggen gevangenisstraf met zich brengt dat verdachte nog een lange gevangenisstraf moet ondergaan.
De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af. Met dit veroordelend vonnis wegen de strafvorderlijke belangen thans zwaarder dan de persoonlijke belangen van verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis.

9.BESLAG

Er is een beslaglijst met daarop de volgende voorwerpen:
1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3283538)
1 STK Horloge
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3281763, ZWART)
1 STK Trui
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3281764)
1 STK Schoenen
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3281765, ADIDAS)
1 STK Shirt
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3281770)
1 STK Broek
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G328177, SPIJKERBROEK)
1 STK Aansteker
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3281759- GOUD RENDIER EROP)
1 STK Aansteker
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3281913 OP PLAT DAK ACHTERZIJDE PAND)
1 STK Deodorant
(Omschrijving:PL0900-2024013777-G3281912 DEODORANT, LINKS OP TROITOIR NAAST VOORDEUR)
1 STK Deodorant
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3281911 DEODORANT PLAT DAK
ACHTERZIJDE PAND)
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoon, het horloge en de inbeslaggenomen kleding en schoenen aan verdachte kunnen worden geretourneerd. De twee bussen deodorant en de twee aanstekers dienen aan het verkeer te worden onttrokken nu deze zijn gebruikt bij het plegen van het strafbare feit.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt om teruggave van de telefoon, het horloge, de kleding en de schoenen aan verdachte. Ten aanzien van de teruggave van de twee bussen deodorant en de twee aanstekers refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen telefoon (G3283538), het horloge (G3281763) en de kleding en schoenen (G3281764, G3281765, G3281770, G328177).
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten twee bussen deodorant (G3281912 en G3281911) en de twee aanstekers (G3281759 en G3281913) verbeurd verklaren, nu met behulp van deze voorwerpen het bewezen verklaarde feit is begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.982,00. Dit bedrag bestaat uit € 7.428,00 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, vanwege de bepleite vrijspraak, primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair stelt de raadsman zich ten aanzien van de gevorderde immateriële schade op het standpunt dat dit bedrag dient te worden gematigd. Ten aanzien van de materiële schade wordt, kort gezegd, betwist dat er verhuiskosten zijn gemaakt omdat benadeelde partij in een opvang heeft verbleven en dat niet kan worden gevolgd waarom aangesloten moet worden bij de verhuiskostenvergoeding van de Rijksoverheid. Verder is volgens de verdediging onvoldoende onderbouwd welke spullen er verloren zijn gegaan en is door de benadeelde partij niet voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht door bijvoorbeeld een bedrijf in te huren die de spullen reinigt en waar mogelijk repareert.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
De benadeelde partij heeft de rechtbank primair verzocht om bij de begroting van de materiële schade aan te sluiten bij de Verhuiskostenvergoeding Rijksoverheid. De benadeelde partij verzoekt subsidiair om een vergoeding toe te kennen voor de goederen die beschreven staan op de ingediende lijst, waarbij rekening gehouden kan worden met een waardevermindering van 30%.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat bij de bepaling van de hoogte van het schadebedrag zoveel mogelijk aangesloten dient te worden bij de daadwerkelijk geleden schade ten tijde van de brand.
De verhuiskostenvergoeding van de Rijksoverheid werkt met gefixeerde bedragen en sluit daardoor onvoldoende aan bij de daadwerkelijk geleden schade. Bovendien volgt niet uit het dossier dat benadeelde partij verhuiskosten heeft moeten maken. Bij gebreke aan informatie over de waarde van de goederen in de woning van de benadeelde partij is het onmogelijk om de schade exact vast te stellen. Daarom zal de rechtbank gebruik maken van haar bevoegdheid om de schade te schatten op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. Er heeft een grote brand gewoed in het pand en op basis van het dossier en de foto’s van het pand is duidelijk dat er weinig over is van de woning van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft een lijst gemaakt van de spullen die hij bezat en van de nieuwwaarde van die spullen 30% afgetrokken om te corrigeren voor de afschrijving. De rechtbank acht het bezit van die goederen aannemelijk en de daar aan gekoppelde waarde redelijk, op de schadepost ‘kleding’ van € 3.500,00 na. Dit is een opvallend hoog bedrag, en nadere onderbouwing hiervan ontbreekt. De rechtbank zal deze schadepost schatten op een bedrag van € 2.000,00.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande in totaal een bedrag toewijzen van € 5.328,43 (= 70% van € 7.612,04). De rechtbank zal de materiële schade voor het overige afwijzen.
Het beroep van de verdediging op de schadebeperkingsplicht gaat niet op. De benadeelde partij moest zijn huis uit door de brand en heeft op een later moment geconstateerd dat veel spullen – voor zover ze niet door brand waren beschadigd of verloren gegaan – inmiddels waren beschimmeld. Ook dat is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het onder deze omstandigheden niet voor de hand dat het mogelijk was geweest voor de benadeelde partij om significant schadebeperkend te handelen op de wijze zoals door de verdediging betoogd.
Ten aanzien van de immateriële schade
De benadeelde partij heeft een vergoeding voor immateriële schade van € 3.500,00 gevorderd op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), te weten aantasting in de persoon op andere wijze, nu sprake is van een ernstige normschending en de benadeelde partij daar nadelige gevolgen van heeft ondervonden.
Voor een recht op immateriële schade is de enkele schending van een norm niet voldoende, de nadelige gevolgen daarvan moeten door de benadeelde wel worden onderbouwd. In de vordering wordt gesteld dat er sprake is geweest van een ernstig feit en dat het incident nog altijd een grote invloed heeft op het dagelijks leven van benadeelde partij. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij hiermee onvoldoende de nadelige gevolgen heeft onderbouwd, zo is niet concreet aangevoerd op welke manier de brand nog steeds (psychisch) van invloed is op het dagelijks leven van benadeelde partij.
Nu de drempel van artikel 6:106 lid 1 sub b BW niet wordt gehaald zal de rechtbank benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal dan ook het bedrag van € 5.328,43 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 13 januari 2024 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.328,43 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 januari 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 62 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 (vier) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een
gedeelte van 1 (één) jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Inforsa op het adres Noordse Bosje 43, 1211 BE te Hilversum. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* actief deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijl 24/7 of een andere
gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de proeftijd ingaat of zoveel later als er een plaats beschikbaar is voor verdachte. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De behandeling dient in elk geval gericht te zijn op de persoonlijkheidsproblematiek en alcoholverslaving van verdachte. Indien door de behandelinstelling geïndiceerd, werkt betrokkene mee aan aanvullende diagnostiek. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft
voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* geen alcohol gebruikt, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
1 STK Aansteker
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3281759- GOUD RENDIER EROP);
1 STK Aansteker
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3281913 OP PLAT DAK ACHTERZIJDE PAND);
1 STK Deodorant
(Omschrijving:PL0900-2024013777-G3281912 DEODORANT, LINKS OP TROITOIR NAAST VOORDEUR);
1 STK Deodorant
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3281911 DEODORANT PLAT DAK
ACHTERZIJDE PAND);
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3283538);
1 STK Horloge
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3281763, ZWART);
1 STK Trui
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3281764);
1 STK Schoenen
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3281765, ADIDAS);
1 STK Shirt
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G3281770);
1 STK Broek
(Omschrijving: PL0900-2024013777-G328177, SPIJKERBROEK);
Benadeelde partij [benadeelde]
  • wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 5.328,43 bestaande uit een vergoeding voor materiële schade;
  • wijst de vordering van [benadeelde] voor wat betreft de meer gevorderde materiële schade af;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde] voor wat betreft de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat
€ 5.328,43 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet-betaling aan te vullen met 62 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Koorevaar, voorzitter, mrs. A.M. Loots en H.C. Piet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Hardeman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 november 2024.
Mrs. Loots en Piet zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 januari 2024 te [woonplaats] , althans in Nederland
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur (van en/of door middel van een aansteker) in
aanraking te brengen met een deo-spuitbus (deodorant), althans met een
brandbare stof en/of vervolgens (met de aldus ontstane (steek)vlam en/of de
aansteker) (dit) open vuur in aanraking te brengen met vloerbedekking en/of tapijt
en/of dozen en/of kleding en/of gordijnen, althans met een of meerdere goederen,
(in verschillende kamers(s)) in de woning aan de [adres] , ten
gevolge waarvan (de inboedel en/of kamer(s) van) voornoemde woning geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die kamer(s)/woning aan de [adres] en/of de inboedel(s) van deze kamers/woning aan de [adres] , en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoners van die kamer(s)/woning aan de [adres] te duchten was.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 14 juni 2024, genummerd MD1R024005, Onderzoek ‘14SNAAR24’, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 168. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 137 t/m 141
3.een proces-verbaal van bevindingen van 14 oktober 2024 genummerd MD1 R024005-65, opgemaakt door [verbalisant 4] , pagina 1.
4.Pagina 5.
5.Pagina’s 98 en 99
6.Pagina 18 t/m 20
7.Pagina 7
8.Pagina’s 114 en 115
9.Pagina’s 35 en 36