ECLI:NL:RBMNE:2024:6085

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
23/4259
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete en last onder dwangsom; niet-ontvankelijkheid bezwaar en bekendmaking aan bewindvoerder

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R. van Veen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, vertegenwoordigd door mr. N.J. van Polanen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 6 maart 2023, waarin hem een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom was opgelegd. Het college verklaarde het bezwaar van eiser bij besluit van 12 juli 2023 niet-ontvankelijk, omdat het buiten de bezwaartermijn was ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college waren wel aanwezig. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld en direct na de zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, maar op onjuiste gronden. Eiser staat onder bewind vanwege zijn geestelijke en lichamelijke toestand, waardoor hij niet in staat is om zelfstandig zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De rechtbank oordeelde dat het college het besluit niet op de juiste wijze had bekendgemaakt, omdat het college op de hoogte was van het bewind en het besluit naar de bewindvoerder had moeten worden gestuurd.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van 12 juli 2023 vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Dit betekent dat het bezwaar van eiser wel terecht niet-ontvankelijk is verklaard, maar dat het college niet opnieuw hoeft te beslissen op het bezwaar. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 1750,- en het college moet het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoeden. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4259
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. van Veen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college

(gemachtigde: mr. N.J. van Polanen).

Inleiding

1. Het college heeft bij besluit van 6 maart 2023 eiser een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaar bij besluit van 12 juli 2023 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar buiten de bezwaartermijn is ontvangen en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Met het bestreden besluit op het bezwaar van eiser is het college bij het besluit van 6 maart 2023 gebleven. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college. Eiser was niet aanwezig.
1.3.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 12 juli 2023;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3. De rechtbank is van oordeel dat het college met de beslissing op bezwaar het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar op onjuiste gronden. De rechtbank legt dat hieronder uit.
4. Eiser staat sinds 2009 onder bewind, omdat hij door zijn geestelijke en lichamelijke toestand niet in staat is om zelfstandig zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen volgens artikel 1:431 BW. Het college heeft ter zitting aangegeven op de hoogte te zijn van het bewind, maar vindt dat het besluit niet aan de bewindvoerder hoefde te worden gestuurd, omdat eiser er niet door in zijn vermogensrechtelijke belangen wordt geraakt. Dat is pas zo bij een eventuele invordering.
5. De rechtbank volgt verweerder niet en is met eiser van oordeel dat het eerste besluit daarom niet op de juiste wijze bekend gemaakt is en daardoor ook niet in werking is getreden ingevolge de artikelen 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht. Het college was namelijk op de hoogte van het bewind, daarom had het besluit naar de bewindvoerder gestuurd moeten worden. De boete raakt in ieder geval de vermogensrechtelijke belangen van eiser. Voor die vermogensrechtelijke belangen is hij ook onder bewind gesteld. De boete kan namelijk nog gematigd worden of er kan nog van afgezien worden. De last onder dwangsom maakt in ieder geval onderdeel uit van het hetzelfde besluit, los van de vraag of de last onder dwangsom ook de vermogensrechtelijke belangen raakt. Omdat de last onder dwangsom en de bestuurlijke boete zijn opgenomen in één besluit, had het gehele besluit aan de bewindvoerder toegezonden moeten worden. Omdat het college het besluit alleen aan eiser heeft verzonden, is het besluit in zijn geheel niet op de juiste wijze kenbaar gemaakt. Daardoor is het gehele besluit ook niet in werking getreden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 12 juli 2023 en bepaald dat de rechtsgevolgen in stand blijven, omdat het bezwaar wel terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder hoeft dus niet opnieuw te beslissen op het bezwaar. De proceskostenvergoeding is toegekend en de griffierechten worden vergoed.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024 door mr. M.I van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. E.S Dorsman, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.