Uitspraak
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek
3.De beoordeling
verklaring [C] heeft het over een plan van jongens die ketting zou kopen voor vader”. Met ‘jongens’ kan logischerwijs niemand anders worden bedoeld dan [B] en verzoeker: verzoeker is de halfbroer van [B] , terwijl de andere verdachte (naast [C] zelf) een meisje is dat bovendien niet dezelfde vader heeft als de andere verdachten. Door bij zijn verwijzing naar de verklaring van [C] te spreken over “een plan van jongens” lijkt de rechter impliciet ook een oordeel te geven over de betrokkenheid van verzoeker bij het plan en lijkt de rechter zich dus uit te laten over de rol van verzoeker bij het ten laste gelegde. De wrakingskamer oordeelt daarom dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.