ECLI:NL:RBMNE:2024:6080

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
24/4605
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, die in beroep was gegaan tegen een beslissing van het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Soest. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen. De rechtbank heeft eerder op 15 maart 2024 de beslissing op bezwaar van 26 april 2023 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Verweerder heeft op 12 juli 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, maar verzoeker heeft op 9 augustus 2024 het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van zijn proceskosten.

De rechtbank overweegt dat, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, verweerder de proceskosten moet vergoeden. In dit geval heeft verweerder in zijn nieuwe beslissing op bezwaar aangegeven dat verzoeker in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 218,75, gebaseerd op de waarde per punt en de wegingsfactor, en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoeker betalen, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 november 2024, en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: ir. S. Boonstra),
en

het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Soest, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoeker) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen
.Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Op 15 maart 2024 heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar van 26 april 2023 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Op
5 juli 2024 is verzoeker in beroep gegaan, omdat verweerder niet tijdig een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen. Verweerder heeft op 12 juli 2024 alsnog een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoeker wilde. Verzoeker heeft op
9 augustus 2024 het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
4. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld binnen twee weken te reageren op het verzoek om veroordeling van de proceskosten. Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek. Verweerder heeft in zijn nieuwe beslissing op bezwaar wel aangegeven dat verzoeker in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding.
5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak heeft moeten maken.
6. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op
€ 218,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,25). Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een wegingsfactor van 0,25 toegepast.
7. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoeker betalen (artikel 8:41 Awb).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
J.M.J. Kooistra, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.