In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 14 november 2024, zijn de verzoeken van de verzoeker om vergoeding van proceskosten afgewezen. De verzoeker had beroep ingesteld tegen beslissingen van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die op 27 oktober 2023 naheffingsaanslagen parkeerbelastingen had opgelegd. Op 7 mei 2024 trok de verweerder deze besluiten in, wat leidde tot intrekking van de beroepen door de verzoeker. De verzoeker vroeg vervolgens om vergoeding van zijn proceskosten, die hij berekende op € 930,- voor verletkosten, gebaseerd op zijn uurtarief als zelfstandig accountant en een tijdsinvestering van circa tweeënhalf uur per zaak.
De rechtbank overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de door verzoeker gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De voorbereidende handelingen, zoals het indienen van beroepschriften en het betalen van griffierechten, vallen niet onder de vergoedbare kosten volgens het Bpb. De verzoeken om vergoeding van verletkosten werden dan ook afgewezen.
Wel werd vastgesteld dat de verweerder het griffierecht van € 50,- aan de verzoeker moet betalen, wat rechtstreeks uit de wet voortvloeit. De verzoeker moet zich hiervoor tot de verweerder wenden. De rechtbank heeft de verzoeken om proceskostenvergoeding afgewezen, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 november 2024.