In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.S. Pot, beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De uitspraak betreft de intrekking van het bestreden besluit door verweerder, waardoor verzoekster opnieuw werd toegelaten tot de bezwaarprocedure. Na deze intrekking heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft in overweging genomen dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener moet vergoeden. Dit is vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank heeft geoordeeld dat er aanleiding is om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. De proceskosten zijn vastgesteld op € 875,-, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoekster betalen, conform artikel 8:41 van de Awb.
De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, en is openbaar uitgesproken op 14 november 2024. Verweerder is veroordeeld tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoekster.