In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] B.V. [eiseres] vorderde betaling van achterstallig salaris en wettelijke verhoging, omdat [gedaagde] sinds mei 2024 het salaris niet meer had betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] sinds 1 april 2021 in dienst is van [gedaagde] en dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft. De vordering van [eiseres] bedraagt in totaal € 14.024,40 aan achterstallig salaris, vermeerderd met wettelijke rente, en een bedrag van € 2.843,00 per maand zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt. Daarnaast vorderde [eiseres] een wettelijke verhoging van € 5.590,70 en de verstrekking van salarisspecificaties over juli en augustus 2024.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2024 heeft [gedaagde] verweer gevoerd, stellende dat [eiseres] haar werkzaamheden niet deugdelijk zou rapporteren en dat er een onderzoek loopt naar mogelijke terugvorderingen door zorgverzekeraars. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het verweer van [gedaagde] niet valide is en dat de verplichting om het salaris tijdig te betalen niet afhankelijk is van het functioneren van [eiseres]. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] toegewezen, met uitzondering van de verrekening van boetes, omdat [gedaagde] niet voldoende bewijs heeft geleverd van de vermeende boetes. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].