ECLI:NL:RBMNE:2024:6074

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
11283753 / MV EXPL 24-120 D/1403 van
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en wettelijke verhoging in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] B.V. [eiseres] vorderde betaling van achterstallig salaris en wettelijke verhoging, omdat [gedaagde] sinds mei 2024 het salaris niet meer had betaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] sinds 1 april 2021 in dienst is van [gedaagde] en dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft. De vordering van [eiseres] bedraagt in totaal € 14.024,40 aan achterstallig salaris, vermeerderd met wettelijke rente, en een bedrag van € 2.843,00 per maand zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt. Daarnaast vorderde [eiseres] een wettelijke verhoging van € 5.590,70 en de verstrekking van salarisspecificaties over juli en augustus 2024.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2024 heeft [gedaagde] verweer gevoerd, stellende dat [eiseres] haar werkzaamheden niet deugdelijk zou rapporteren en dat er een onderzoek loopt naar mogelijke terugvorderingen door zorgverzekeraars. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het verweer van [gedaagde] niet valide is en dat de verplichting om het salaris tijdig te betalen niet afhankelijk is van het functioneren van [eiseres]. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] toegewezen, met uitzondering van de verrekening van boetes, omdat [gedaagde] niet voldoende bewijs heeft geleverd van de vermeende boetes. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis in kort geding van 1 november 2024
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 11283753 / MV EXPL 24-120 D/1403 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde mr. P.A. van der Waal,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer J.M. Mercelina.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
  • de dagvaarding
  • het door [gedaagde] ingediende verweer.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig: [eiseres] en mr. Van der Waal en namens [gedaagde] de heer J.M. Mercelina.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is sinds 1 april 2021 in dienst van [gedaagde] , op basis van een arbeidsovereenkomst voor inmiddels onbepaalde tijd, in de functie van Verzorgende IG. De arbeidsomvang bedraagt 24 uur per week, tegen een salaris van € 20,68 (bruto) per uur, exclusief emolumenten en (onregelmatigheids-)toeslagen.
2.2.
[eiseres] heeft een gebruikersovereenkomst voor een aan haar ter beschikking gestelde bedrijfsauto gesloten. Daarin is, onder meer, opgenomen:
“Voor verkeersovertredingen waaruit een boete volgt, wordt geen vergoeding door de [gedaagde] B.V. gegeven. Deze kosten komen geheel voor rekening van de Werknemer.”
2.3.
Op de aan [eiseres] verstrekte salarisspecificatie voor de maand mei 2024 staat dat een bedrag van € 1.289,39 op het salaris wordt ingehouden met als omschrijving: ‘
Inhouding Boete’.
2.4.
Vanaf de maand mei 2024 heeft [gedaagde] het salaris niet meer betaald.
2.5.
De gemachtigde van [eiseres] heeft [gedaagde] met een brief van 23 augustus 2024, onder meer, het volgende geschreven:
“Eerder heb ik u bij brief van 19 juli jl. verzocht en gesommeerd om aan cliënte binnen 2 dagen na dagtekening van dat schrijven een bedrag te voldoen […]
Vanaf begin 2024 vinden de salarisbetalingen te laat plaats. Het salaris over de maand maart is te laat voldaan, het salaris over de maand april is pas eind mei betaald en daarna bent u eenvoudigweg gestopt met het betalen van het verschuldigde salaris. Ondanks dat werkt cliënte, die zich verantwoordelijk voelt voor de aan haar zorg toevertrouwde cliënten, onverkort door.”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 14.024,40 (bruto) aan achterstallig salaris tot en met augustus 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid, en tot betaling van een bedrag van € 2.843,00 (bruto), per maand (met ingang van de maand september 2024), zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt. Daarnaast vordert [eiseres] dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.590,70 (bruto) aan wettelijke verhoging en tot het verstrekken van salarisspecificaties over de maanden juli en augustus 2024, op straffe van een dwangsom, met een veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit kort geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft [eiseres] het volgende ten grondslag gelegd. Vanaf de maand mei 2024 heeft [gedaagde] , zonder opgave van redenen, het salaris niet meer aan [eiseres] betaald. [eiseres] heeft zelf pogingen ondernomen om [gedaagde] te bewegen het achterstallige salaris te voldoen, maar zelfs na herhaalde sommaties door de gemachtigde van [eiseres] is betaling nog altijd uitgebleven. Aan [eiseres] zijn wel een aantal salarisspecificaties verstrekt en hieruit is gebleken dat [gedaagde] met het (niet uitbetaalde) salaris van de maand mei 2024 een bedrag van € 1.289,39 heeft verrekend, met als reden ‘inhouding boete’. Om welke boete het gaat en of deze verrekend kan worden is [eiseres] onbekend. Zij heeft in ieder geval geen toestemming voor verrekening gegeven. Naar aanleiding van de sommatiebrief van 23 augustus 2024 heeft de bestuurder van [gedaagde] wel contact opgenomen met de gemachtigde van [eiseres] . Volgens hem ontbreken de liquiditeiten om aan de sommatie te voldoen. Tot en met de maand augustus 2024 heeft [eiseres] inmiddels aanspraak op een bedrag van € 14.024,40 (bruto) aan achterstallig salaris en vakantiegeld. Door het uitblijven van de salarisbetalingen komt [eiseres] in grote financiële problemen. Zij heeft daarom recht op en een spoedeisend belang bij haar vorderingen in dit kort geding. Haar vorderingen bestaan naast het achtstallig salaris ook uit een veroordeling van [gedaagde] tot het verstrekken van salarisspecificaties en het betalen van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Van [eiseres] wordt verwacht dat zij haar werkzaamheden op een deugdelijke wijze rapporteert, maar dit heeft zij, volgens [gedaagde] , nagelaten. Het niet rapporteren kan er toe leiden dat uitgekeerde bedragen door zorgverzekeraars (van [gedaagde] ) worden teruggevorderd en hier wordt nu controle naar gedaan. [eiseres] is er meerdere malen op gewezen dat zij haar werkzaamheden op de juiste wijze moet registreren, maar zij volgt deze instructies niet op. Vanwege het lopende onderzoek is het volgens [gedaagde] niet verantwoord om betalingen aan [eiseres] te doen, aangezien de kans bestaat dat de verzekeraar gelden terug zal vorderen. Het is [gedaagde] daarnaast bekend dat [eiseres] ook nog voor een andere organisatie werkzaam is. [eiseres] is ook vaker ziek geweest dan dat zij daadwerkelijk heeft gewerkt. Ten aanzien van de verrekening heeft [gedaagde] verklaard dat [eiseres] op de hoogte is gebracht van het feit dat zij boetes, voor verkeersovertredingen die zij heeft gemaakt, zal moeten betalen. Het bedrag van deze boetes zal op het salaris worden ingehouden en [gedaagde] heeft ervoor gekozen om het vakantiegeld in de maand mei 2024 hiervoor te gebruiken. [eiseres] is met deze afspraak bekend.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
Het verweer van [gedaagde] komt er in de kern op neer dat zij commentaar heeft op het functioneren van [eiseres] en in verband daarmee mogelijk nog iets van haar wil terugvorderen. Naar het oordeel van de kantonrechter doet het voorgaande niets af aan de verplichting van [gedaagde] om [eiseres] maandelijks het met haar overeengekomen salaris tijdig te voldoen. [eiseres] heeft vanaf mei tot 1 september 2024 haar werkzaamheden onverkort verricht (met ingang van 1 september 2024 heeft zij zich ziek gemeld). Gebrekkig functioneren is – als daarvan al sprake is – geen geldige reden om het salaris niet te betalen. Het gegeven dat er mogelijk een onderzoek loopt van één of meerdere zorgverzekeraars naar de aan [gedaagde] reeds verstrekte betalingen, hetgeen op geen enkele wijze is onderbouwd, laat onverlet dat [gedaagde] gehouden is het salaris van [eiseres] te voldoen. Een eventuele terugbetaling van verzekeringsgelden staat immers los van de verplichting van een werkgever om het salaris aan een werknemer te betalen.
4.3.
Het verweer van [gedaagde] moet daarom worden verworpen en het gevorderde bedrag aan achterstallig salaris zal worden toegewezen. De tevens gevorderde wettelijke verhoging hierover is eveneens toewijsbaar, nu dit door [gedaagde] niet is betwist, en de redenen die [gedaagde] heeft gegeven, om het salaris van [eiseres] geruime tijd onbetaald te laten, niet valide zijn.
4.4.
De kantonrechter is daarbij voorshands van oordeel dat [gedaagde] geen bedragen aan beweerdelijk door [eiseres] veroorzaakte verkeersboetes mag verrekenen met het achterstallige salaris. Er is wel gebleken dat tussen partijen is gesproken over de wijze waarop eventuele boetes aan [eiseres] in rekening worden gebracht en [eiseres] heeft ook erkend dat zij, op grond van de gesloten gebruikersovereenkomst voor de aan haar ter beschikking gestelde bedrijfsauto, gehouden is eventuele boetes te betalen. Zij heeft echter betwist op de hoogte te zijn van vermeende boetes, verklaard dat zij ook geen weet heeft van de hoogte van het totaalbedrag aan boetes en [gedaagde] heeft geen stukken overgelegd waaruit één en ander kan blijken. Het is derhalve volstrekt onduidelijk of [eiseres] in dit verband enig bedrag aan [gedaagde] verschuldigd is, en, zo ja, hoeveel.
4.5.
De vordering tot het verstrekken van salarisspecificaties is eveneens toewijsbaar. [gedaagde] zal hiervoor echter een termijn van veertien dagen worden gegeven en de tevens gevorderde dwangsom zal verder worden gematigd en gemaximeerd.
4.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] . De proceskosten worden tot vandaag begroot op € 1.794,30, bestaande uit € 139,30 aan kosten voor de dagvaarding, € 706,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. De gevorderde wettelijke rente hierover is toewijsbaar, zoals gevorderd.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na dit vonnis aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 14.024,40 (bruto), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid tot de voldoening, alsmede om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.843,00 (bruto) per maand, met ingang van de maand september 2024, zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na dit vonnis aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.590,70 (bruto), aan wettelijke verhoging;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te verstrekken, binnen veertien dagen na dit vonnis, deugdelijke salarisspecificaties over juli en augustus 2024, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, totdat een maximum van € 2.500,00 is bereikt;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten gevallen aan de zijde van [eiseres] , begroot op € 1.794,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na de betekening van dit vonnis;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2024.