ECLI:NL:RBMNE:2024:607

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
16/265143-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wapenbezit in Utrecht met betrekking tot vuurwapen en valmes

Op 7 februari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 oktober 2023 in Utrecht meerdere wapens en munitie voorhanden had, waaronder een scherp schietend vuurwapen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de identiteitscontrole onrechtmatig was, aangezien de verdachte uit eigen beweging zijn identiteitsbewijs heeft overhandigd. De rechtbank oordeelt dat de politie bevoegd was om de verdachte te onderwerpen aan een identiteitscontrole en dat er geen redelijk vermoeden van schuld nodig was voor de vordering tot uitlevering van wapens. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast legt de rechtbank een locatieverbod op voor het park in Utrecht waar de feiten zich hebben voorgedaan. De rechtbank houdt rekening met de ernst van de feiten, het risico voor de veiligheid van anderen en het strafblad van de verdachte, die eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/265143-23 en 18/000539-23 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 te Curaçao,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd te PI [plaats] , [locatie 1] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schipper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. P.R. van de Water, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 10 oktober 2023 te Utrecht een vuurwapen en munitie van categorie III onder 1 voorhanden heeft gehad;feit 2:
op 10 oktober 2023 te Utrecht een valmes van categorie I onder 1 voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de politie ten onrechte naar het identiteitsbewijs van verdachte heeft gevraagd en daarnaast was de daaropvolgende vordering tot uitlevering van wapens onrechtmatig. Al hetgeen dat als rechtstreeks gevolg van deze vormverzuimen is verkregen, dient volgens de raadsman te worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bekend. De verweren die zijn gevoerd, worden hieronder besproken bij de bewijsoverwegingen en worden door de rechtbank niet gevolgd. Omdat de feiten niet betwist worden, volstaat de rechtbank, gelet op artikel 359, derde lid, van het Wetboek van strafvordering (verder: Sv), met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen met aanvulling in de bewijsoverwegingen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 januari 2024;
  • een kennisgeving van inbeslagneming van het valmes van 10 oktober 2023, genummerd PL0900-2023310763-5, doorgenummerde pagina 52-53 van het proces-verbaal genummerd PL0900-2023311049;
  • een kennisgeving van inbeslagneming van het vuurwapen van 10 oktober 2023, genummerd PL0900-2023310943-2, doorgenummerde pagina 54-55 van het proces-verbaal genummerd PL0900-2023311049;
  • een kennisgeving van inbeslagneming van de munitie van 10 oktober 2023, genummerd PL0900-2023310943-4, doorgenummerde pagina 56-57 van het proces-verbaal genummerd PL0900-2023311049;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen forensische opsporing van 11 oktober 2023, genummerd PL0900-2023310943-7, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , werkzaam bij de politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 78-79 van het proces-verbaal genummerd PL0900-2023311049.
Bewijsoverweging:
Rechtmatigheid identiteitscontrole
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat bij uitoefening van de politietaak geen noodzaak bestond om verdachte te onderwerpen aan een identiteitscontrole. Verbalisanten hadden hierdoor niet de bevoegdheid om zijn identiteitsbewijs te vorderen. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv en al hetgeen dat als rechtstreeks gevolg van het verzuim is verkregen dient te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de verdediging. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Op grond van artikel 3 en artikel 8 van de Politiewet is een politieambtenaar in het kader van de handhaving van de rechtsorde en voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak, bevoegd tot het staande houden en het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs van personen. De daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde omvat zowel de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde (opsporing in ruime zin) als de handhaving van de openbare orde (voorkomen van wanordelijkheden en criminaliteit). Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat de politie niet zonder concrete aanleiding, willekeurig, om inzage van een identiteitsbewijs mag vragen, maar daarvoor een geldige reden moet hebben die is gebaseerd op een van de onderdelen van haar taak. Deze concrete aanleiding behoeft niet te bestaan uit de verdenking van een strafbaar feit. [1]
Uit het proces-verbaal van 10 oktober 2023 van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] blijkt dat zij die dag belast waren met surveillance en zich bevonden in park [park] , een bekende overlastlocatie in de binnenstad van Utrecht. Verbalisanten hebben daar een gesprek aangeknoopt met een bekende drugsgebruiker. Tijdens dat gesprek begon een voor verbalisanten bekende overlastpleger zich hier van een afstand mee te bemoeien. Toen verbalisanten deze persoon wegstuurden uit het park bemoeide verdachte zich daar hinderlijk mee. Er ontstond een korte woordenwisseling tussen deze persoon en verdachte. Hierop hebben verbalisanten verdachte aangesproken en naar zijn naam gevraagd. Vervolgens heeft verdachte uit eigen beweging een identiteitsbewijs aan de verbalisanten overhandigd. Verbalisanten hebben verdachte niet gevorderd een identiteitsbewijs te tonen en verdachte is derhalve niet onderworpen aan een identiteitscontrole. Alleen al daarom slaagt het verweer van de verdediging niet.
De rechtbank overweegt verder nog het volgende. Zelfs al zou verdachte in deze situatie wel zijn onderworpen aan een identiteitscontrole, dan zou dit naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig zijn geweest. Verbalisanten werden tijdens hun surveillance geconfronteerd met een wanordelijke situatie. Verdachte bemoeide zich met de situatie. Onder deze omstandigheden past het binnen de hiervoor genoemde bevoegdheden van de verbalisanten om in het kader van de uitoefening van hun politietaak en het voorkomen van (verdere) wanordelijkheden de bij dit incident betrokken personen aan een identiteitscontrole te onderwerpen.
Het verweer wordt verworpen.
Rechtmatigheid vordering tot uitlevering wapens
De verdediging heeft verder het verweer gevoerd dat de vordering tot uitleveren van de wapens onrechtmatig was nu jegens verdachte geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv en al hetgeen dat als rechtstreeks gevolg van het verzuim is verkregen dient te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de verdediging. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Anders dan de raadsman stelt, is voor het door verbalisanten uitvorderen van wapens krachtens artikel 52, eerste lid,1 van de Wet wapens en munitie, geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit nodig. Opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd wapens in beslag te nemen en kunnen daartoe de uitlevering van een ieder vorderen. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:op 10 oktober 2023 te Utrecht een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Umarex, Glock, type 17 Gen. 5, kaliber 9 mm P.A.K., omgebouwd naar volledig scherpschietend, kaliber 9 mm. Br. C., en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een scherp patroon, merk S&B, kaliber 9 mm Br. C., voorhanden heeft gehad;feit 2:op 10 oktober 2023 te Utrecht een wapen, van categorie I, onder 1, te weten een valmes voorhanden heeft gehad en heeft gedragen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een onvoorwaardelijk deel van ten hoogste 6 maanden. Als bijzondere voorwaarde kan een locatieverbod voor park [park] aan het voorwaardelijk deel van de straf worden verbonden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft in een druk bezocht park meerdere wapens en munitie voorhanden gehad, waaronder een doorgeladen, en dus schietklaar, scherp schietend vuurwapen. Verdachte heeft hiermee een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen in het leven geroepen. Dat rekent de rechtbank verdachte aan. Door feiten als de onderhavige worden daarnaast gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie dient dan ook streng te worden opgetreden.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op het strafblad van verdachte van 12 januari 2024, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan de verdenking in deze zaak in de afgelopen 5 jaren eerder is veroordeeld voor verboden wapenbezit. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsadvies van 12 oktober 2023. De reclassering signaleert een delictpatroon van delicten met een geweldscomponent. Verdachte lijkt de ernst van de feiten niet in te zien en laat weinig probleembesef zien. De reclassering geeft aan dat er sprake is van problematisch middelengebruik, waaronder voornamelijk alcohol en cocaïne. De reclassering signaleert een beperkte emotie- en agressieregulatie, al dan niet geluxeerd door middelengebruik. Hoewel de reclassering een toezicht met interventies en nieuw diagnostisch onderzoek geïndiceerd acht, zien zij gezien de houding van verdachte geen mogelijkheden hiertoe. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog, gezien de houding van verdachte en de eerdere veroordelingen voor geweld en (vuur)wapenbezit. Het risico op letsel wordt geschat als gemiddeld-hoog en het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog.
De straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het voorhanden hebben van een pistool van categorie III onder 1 in de openbare ruimte uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden.
Gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Als strafverzwarende omstandigheden weegt de rechtbank mee dat verdachte het vuurwapen in zijn broeksband en dus binnen handbereik had en dat het wapen schietklaar was. Hij had dit wapen bij zich in een openbaar park in de binnenstad van Utrecht. De rechtbank ziet hierin aanleiding om een hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist. Verdachte is al eerder veroordeeld voor verboden wapenbezit en uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat hij het gevaar van zijn handelen niet inziet en niet uitsluit dat hij opnieuw een wapen zal verwerven. De rechtbank acht daarom een stok achter de deur, in de vorm van een voorwaardelijk strafdeel, noodzakelijk.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij het vuurwapen en het mes voorhanden had ter zelfbescherming na een eerder incident in park [park] te Utrecht. Ondanks zijn gevoel van onveiligheid in dit park bleef verdachte hier niet weg en koos hij ervoor om zich – zoals hij naar eigen zeggen al sinds jonge leeftijd gewend is – te bewapenen. Het baart de rechtbank zorgen dat, ondanks dat verdachte zich ervan bewust is dat deze omgeving een negatief effect op hem heeft en hij zelf ook aangeeft dat hij hier beter niet kan komen, verdachte niet kan garanderen dat hij hier in de toekomst niet weer heen zal gaan, laat staan dat hij dat dan zónder wapen zou doen. De rechtbank acht het daarom van belang dat verdachte zich niet meer in en rondom dit park zal begeven en zal ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten bevelen dat verdachte:
 zich niet ophoudt in park [park] te Utrecht, de parkeerplaats gelegen naast dit park, de aan het park grenzende straat genaamd [park] en het aan de kant van park [park] gelegen deel van de [locatie 2] . (zie kaart in bijlage 2).
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 2 jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal vervangende hechtenis voor een hierna te bepalen duur worden opgelegd.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18/000539-23. Reden daarvoor is dat de voorwaardelijke straf al ten uitvoer is gelegd bij beslissing van de politierechter te Noord-Nederland van 9 augustus 2023.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 38v, 38w en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 13, 26, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart onder feit 1 en feit 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 10 (tien) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
2 (twee) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidvoor de duur van
2 (twee) jaren;
- beveelt dat verdachte
 zich niet ophoudt in park [park] te Utrecht, de parkeerplaats gelegen naast dit park, de aan het park grenzende straat genaamd [park] en het aan de kant van park [park] gelegen deel van de [locatie 2] . (zie kaart in bijlage 2).
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door telkens 10 (tien) dagen hechtenis, met een maximum van zes maanden;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 18/000539-23
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, voorzitter, mrs. J.P. Killian en O. Veldman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.I van Balkom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 februari 2024.
Bijlage 1: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1:hij op of omstreeks 10 oktober 2023 te Utrecht, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Umarex, Glock, type 17 Gen. 5, kaliber 9 mm P.A.K., omgebouwd naar volledig scherpschietend, kaliber 9 mm. Br. C., en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een scherp patroon, merk S&B, kaliber 9 mm Br. C.,
voorhanden heeft gehad;
feit 2:hij op of omstreeks 10 oktober 2023 te Utrecht, althans in Nederland, een wapen(s), van categorie I, onder 1°,te weten een valmes voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2003/2004, 29218, nr. 10, pagina 14.