ECLI:NL:RBMNE:2024:6068
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor deelname aan criminele organisatie en export van cocaïne en/of heroïne naar Groot-Brittannië
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het exporteren van cocaïne en heroïne naar Groot-Brittannië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 13 oktober 2016 betrokken zou zijn geweest bij drugstransporten, maar heeft geoordeeld dat het bewijs onvoldoende is om de tenlastelegging wettig en overtuigend te bewijzen. De zaak is behandeld op basis van PGP-berichten die aan de verdachte zijn toegeschreven, maar deze berichten konden niet met zekerheid aan hem worden gekoppeld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte bevriend was met meerdere personen die al veroordeeld waren voor vergelijkbare feiten, maar dit was niet voldoende om zijn betrokkenheid bij de criminele organisatie te bewijzen. De rechtbank heeft de verdachte integraal vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk betrokken was bij de drugshandel zoals ten laste gelegd. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak voor het Openbaar Ministerie om overtuigend bewijs te leveren voor de beschuldigingen.