ECLI:NL:RBMNE:2024:6061

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
16-108841-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling van buurman met hard voorwerp

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 maart 2024 zijn buurman heeft aangevallen. De verdachte heeft met een hard voorwerp, vermoedelijk een pijp, meermalen op het hoofd van de buurman geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, maar heeft hem vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat niet is gebleken van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel en het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen aan de benadeelde partij, de buurman, voor immateriële schade. De rechtbank heeft geen contactverbod opgelegd, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte een gevaar vormt voor de buurman. De uitspraak is gedaan na een inhoudelijke behandeling van de zaak, waarbij de rechtbank de verklaringen van de betrokken partijen en getuigen heeft gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-108841-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1987 te [geboorteplaats] (Iran),
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 16 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. E. Wiersma;
  • wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M. Helmers, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht;
  • wat benadeelde partij [aangever] en zijn gemachtigde, mr. R.A. van Seumeren, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er – kort weergegeven – op neer dat verdachte:
primair
op 27 maart 2024 heeft geprobeerd om [aangever] om het leven te brengen door met een pijp op zijn hoofd te slaan;
subsidiair
op 27 maart 2024 [aangever] zwaar heeft mishandeld;
meer subsidiair
op 27 maart 2024 heeft geprobeerd om [aangever] zwaar te mishandelen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dit betekent dat er volgens de wet geen formele belemmeringen zijn om deze strafzaak inhoudelijk te beoordelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte meermalen met een hard voorwerp op het hoofd van [aangever] (hierna: aangever) heeft geslagen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat dit geen poging tot doodslag oplevert. Daarvoor is op zijn minst voorwaardelijk opzet op de dood vereist, maar de aanmerkelijke kans op de dood kan niet worden vastgesteld nu niet is komen vast te staan met welk voorwerp verdachte heeft geslagen. De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat zwaar lichamelijk letsel niet is vast te stellen, maar dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Hij heeft namelijk bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou
kunnenoplopen, door met een hard voorwerp op zijn hoofd te slaan. De officier van justitie acht dan ook het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, en verzoekt verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De standpunten van de raadsvrouw worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [aangever], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 27 maart 2024 kwam ik thuis met mijn zoon te [woonplaats] . Ik zag de buurman ( [verdachte] ) van de [adres 1] (
de rechtbank begrijpt: verdachte). Ik zag dat zijn vrouw met een grijze lange stok naar buiten kwam lopen. Ik zag dat zij deze stok aan [verdachte] gaf. Vervolgens zag en voelde ik dat [verdachte] met deze grijze lange stok met kracht meerdere keren tegen mijn hoofd aan sloeg. Ik voelde dat dit erg veel pijn deed. Ik zag dat er bloed kwam uit mijn hoofd. [2]
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de man van [adres 1] (
de rechtbank begrijpt: verdachte) een staaf van ongeveer 50 cm vast hield. Ik zag dat hij hiermee dreigde richting de man van [adres 2] (
de rechtbank begrijpt: aangever). Ik zag dat de man van [adres 1] hard met de staaf richting de man van [adres 2] sloeg. Ik zag dat de oudste zoon van [adres 2] tussen beide proberen te komen om zijn vader te beschermen. Hierna zag ik dat de man van [adres 2] bloed aan zijn hoofd had. [3]
Een geschrift, te weten de letselverklaring van het Meander Medisch Centrum Amersfoort , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Patient data:
Dhr. [aangever] / [geboortedatum 2] 1982
[adres 2] - [postcode] - [woonplaats]
Conclusie
1. Trauma capitis zonder tekenen van acute neurologische pathologie
2. Drie wonden behaarde hoofd
SER-arts:
- laceraties gespoeld en gesloten middels respectievelijk 2x, 3x en 7x ethilon 3.0 [4]
4.3.2
Bewijsoverwegingen
4.3.2.1 Het geweldsincident
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 27 maart 2024 een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij geweld is gebruikt tegen aangever. Ondanks de ontkennende verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever meermalen met kracht met een hard voorwerp op zijn hoofd heeft geslagen. Naast de aangifte heeft namelijk getuige [getuige] , een onafhankelijke getuige, verklaard dat verdachte in de richting van aangever heeft geslagen met een voorwerp. Aangever had volgens deze getuige vervolgens bloed aan zijn hoofd. Uiteindelijk bleek dat hij meerdere hoofdwonden had. Het letsel van aangever past naar het oordeel van de rechtbank bij de feitelijke handelingen die verdachte worden verweten, het meermalen met kracht slaan met een hard voorwerp. Dat getuige [getuige] – zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd - niet heeft gezien dat verdachte aangever heeft geraakt, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het voorgaande. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich met zijn handelingen schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, zware mishandeling of poging tot zware mishandeling.
4.3.2.2 Beoordeling van de rechtbank
Primair: poging doodslag?
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen. Daarvoor is namelijk opzet op de dood vereist. Niet is gebleken dat verdachte daarop vol opzet heeft gehad, dus moet de rechtbank kijken of verdachte opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad. Dit betekent dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat aangever zou komen te overlijden. Hoewel verdachte met kracht meermalen met een hard voorwerp tegen het hoofd van aangever heeft geslagen, kan naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op het ontstaan van dodelijk letsel niet worden vastgesteld omdat het dossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten bevat. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet is komen vast te staan met welk voorwerp verdachte heeft geslagen, van welk materiaal dit voorwerp was en van welk gewicht. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair: zware mishandeling?
Voor een bewezenverklaring van zware mishandeling is vereist dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) onder meer wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, kunnen als algemene gezichtspunten worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het letsel dat verdachte aangever heeft toegebracht, te weten drie hoofdwonden, geen zwaar lichamelijk letsel oplevert in juridische zin. Hoewel de wonden van aangever zijn gehecht, is de aard van het letsel en medisch ingrijpen naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Bovendien is uit het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat geen sprake is van uitzicht op (volledig) herstel, en ook zijn daarover geen medische stukken bekend. De verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
Meer subsidiair: poging zware mishandeling?
Bij een poging tot zware mishandeling moet komen vast te staan dat verdachte opzet heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank overweegt dat verdachte door meermalen met kracht met een hard voorwerp te slaan tegen het hoofd van aangever, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam, en naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt als daar met een voorwerp meermalen hard tegenaan wordt geslagen. Daar komt bij dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard. Zo heeft hij herhaaldelijk geslagen en is dit niet door verdachte zelf gestopt, maar omdat omstanders ertussen kwamen. Van contra-indicaties is niet gebleken. Het verweer van de raadsvrouw dat de overtuiging ontbreekt dat verdachte degene is geweest die aangever met een pijp op het hoofd heeft geslagen, behoeft gezien de bewijsoverweging onder 4.3.2.1 verder geen bespreking.
Aldus is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair ten laste gelegde, te weten poging tot zware mishandeling.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 27 maart 2024 te Amersfoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht een hard voorwerp meermalen op het hoofd van die [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest van 33 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ook heeft zij een taakstraf van 120 uren gevorderd, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis. Ten slotte heeft zij gevorderd een contactverbod met aangever op te leggen aan verdachte, zoals bedoeld in artikel 38v Sr, voor de duur van twee jaren waarbij voor iedere keer dat verdachte daaraan niet voldoet vervangende hechtenis voor de duur van een week kan worden opgelegd, met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, alsmede met de omstandigheid dat het een eenmalig incident lijkt, maar ook met de ernst van het feit en het gegeven dat verdachte daarvoor geen verantwoordelijkheid neemt.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte is te beschouwen als een first offender. Hij heeft zich aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en het contactverbod loopt ook al die tijd zonder problemen. Hij is verder vader van drie jonge kinderen en de reclassering ziet geen problemen op de afzonderlijke leefgebieden. De raadsvrouw heeft primair verzocht om geen contactverbod op te leggen als maatregel zoals bedoeld in artikel 38v Sr en subsidiair verzocht om een contactverbod als bijzondere voorwaarde op te leggen voor de duur van maximaal 6 maanden. Tot slot heeft de raadsvrouw - vanwege de VOG die verdachte voor zijn werk nodig heeft – verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en een eventuele voorwaardelijke straf op te leggen in de vorm van een werkstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een geweldsincident, waarbij hij zijn buurman met een hard voorwerp meermalen met kracht op het hoofd heeft geslagen. De aanleiding van het incident zou zijn gelegen in onenigheid tussen verdachte en zijn buurman, over de snelheid waarmee de zoon van aangever de straat in kwam rijden. Het incident vond plaats daar op straat, waar zowel verdachte als aangever wonen. Behalve dat dit geen manier is om conflicten op te lossen, is een woonbuurt bij uitstek geen plek waar geweld plaats dient te vinden. Van dit geweldsincident zijn namelijk meerdere mensen ongewenst getuige geweest, zoals andere buren en kinderen. Dat een buurman op straat met een hard voorwerp herhaaldelijk krachtig wordt geslagen, is zonder twijfel heftig om te zien. Bij omstanders moet dit gevoelens van angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht. Ook is gebleken dat dit incident heeft gezorgd voor een gevoel van onveiligheid bij de gezinsleden van de betrokkenen. Verdachte is zelf vader van drie dochters, en had een ander voorbeeld moeten geven.
Hoewel het een eenmalig incident lijkt, is sprake van een ernstig geweldsincident. Aangever heeft als gevolg van het geweld letsel opgelopen, namelijk drie hoofdwonden die moesten worden gehecht. Dat de gevolgen voor aangever uiteindelijk lijken mee te vallen, is niet te danken aan verdachte. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De persoon van verdachte
Over verdachte is een reclasseringsadvies opgemaakt van 30 september 2024. Hieruit volgt dat verdachte maatschappelijk is ingebed en op de afzonderlijke leefgebieden geen tekortkomingen zijn geconstateerd. Kort gezegd heeft verdachte zijn leven op orde. De reclassering ziet daarom geen meerwaarde in een reclasseringstraject.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 5 september 2024. Verdachte is in de afgelopen vijf jaar niet voor soortgelijke of andere feiten veroordeeld. Er is dus geen sprake van recidive.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van het verwijt laten meewegen. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een zware mishandeling uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden. In dit geval is sprake van een poging. Gelet op de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling kan, ondanks dat de gevolgen in deze zaak niet dusdanig ernstig zijn, niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest van 33 dagen. Verdachte hoeft dus niet terug de gevangenis in. Ook zal de rechtbank verdachte opleggen een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
Contactverbod
De rechtbank overweegt dat een contactverbod als maatregel in de zin van artikel 38v Sr is bedoeld om de maatschappij te beveiligen of strafbare feiten te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet nodig om de maatregel in deze zaak op te leggen. Aangever heeft immers ter zitting aangegeven dat hij en verdachte elkaar in de afgelopen periode meermalen zijn tegengekomen en zich toen geen bijzonderheden hebben voorgedaan. Ook heeft verdachte verklaard dat hij geen reden heeft om de confrontatie met de buurman op te zoeken, en de rechtbank ziet naar aanleiding van de terechtzitting daarvoor ook geen aanwijzingen. Dat door het incident bij het gezin van aangever mogelijk gevoelens van angst bestaan – doch volgens aangever niet bij hemzelf - maakt daarin geen verschil. De rechtbank acht daarbij van belang dat sinds de schorsing van verdachte van een half jaar geleden geen incidenten zijn voorgevallen. Het feit dat verdachte en aangever buren zijn, maakt overigens een contactverbod ook lastig uitvoerbaar. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande ook geen noodzaak om een contactverbod als bijzondere voorwaarde op te leggen. Gebleken is dat verdachte en aangever al jarenlang naast elkaar wonen zonder problemen. De rechtbank gaat er al met al vanuit dat dit een eenmalig incident is geweest en acht een contactverbod als maatregel of in de vorm van bijzondere voorwaarde dan ook niet nodig.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de gevorderde immateriële schade te matigen tot een billijk bedrag van € 3.000,-, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Volgens haar kan gezien de normschending in deze zaak ook zonder onderbouwing aantasting van de persoon op andere wijze worden aangenomen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, vanwege het verzoek om integrale vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd om het gevorderde bedrag te kunnen beoordelen, wat betekent dat ook daarom de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om het gevorderde bedrag stevig te matigen tot € 500,-.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat aanspraak op vergoeding van de immateriële schade mogelijk is op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Daarin staat dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, onder andere als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de vast te stellen vergoeding voor immateriële schade mag de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van het letsel maar ook met de geestelijke gevolgen. Hierbij moet worden gekeken naar de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Beoordeling van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak heeft op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek, omdat vast staat dat hij lichamelijk letsel, te weten drie hoofdwonden, heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft daarnaast gesteld dat hij (psychische) klachten heeft overgehouden aan het strafbare feit. De rechtbank overweegt dat dit niet is onderbouwd met bijvoorbeeld een recente (dokters)verklaring, maar houdt met deze omstandigheid wel rekening bij de begroting van de vast te stellen vergoeding.
De rechtbank stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op € 1.000,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 maart 2024, tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer immateriële schade gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [aangever] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 maart 2024 tot de dag van volledige betaling. Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor onder 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor onder 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 150 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 117 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [aangever] toe tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [aangever] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. van Lieshout, voorzitter, mrs. A.M.M. Lemmen en S.E. van den Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W.S. Stukker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 oktober 2024.
Mr. S.E. van den Brink en mr. A.W.S. Stukker zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 maart 2024 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, met kracht een loden en/of stalen en/of ijzeren pijp, althans een hard voorwerp, meermalen, althans eenmaal op het hoofd, althans op het lichaam van die [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 maart 2024 te [plaats] , althans in Nederland, aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten drie wonden op/aan het hoofd, althans hoofdletsel, heeft toegebracht door met kracht een loden en/of stalen en/of ijzeren pijp, althans met een hard voorwerp, althans met zijn vuist, meermalen, althans eenmaal op het hoofd, althans op het lichaam van die [aangever] te slaan;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 maart 2024 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht een loden en/of stalen en/of ijzeren pijp, althans een hard voorwerp, althans met zijn vuist, meermalen, althans eenmaal op het hoofd, althans op het lichaam van die [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 maart 2024, genummerd PL0900-2024096811, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 1 tot en met 76. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 26.
3.Pagina 29.
4.Pagina 25.