ECLI:NL:RBMNE:2024:6057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
16-310262-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in het onderzoek Napoles voor deelname aan criminele organisatie en drugshandel

Op 31 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige export van cocaïne en heroïne naar Groot-Brittannië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 januari 2014 en 11 april 2016 heeft deelgenomen aan deze organisatie, die tot doel had misdrijven te plegen uit de Opiumwet. De verdachte is veroordeeld tot 480 uur werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ondergeschikte rol binnen de organisatie, een materiële bijdrage heeft geleverd aan de drugshandel door verdovende middelen in te pakken en te vervoeren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de lange duur van de procedure en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De zaak is behandeld op basis van getuigenverklaringen en bewijsstukken die de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele organisatie en de drugshandel bevestigen. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar oordeelde dat de bewezenverklaring van de deelname aan de criminele organisatie en de uitvoer van harddrugs voldoende wettig en overtuigend was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-310262-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2023, 3 en 5 september 2024 en 31 oktober. De zaak is inhoudelijk behandeld op 3 en 5 september 2024 en het onderzoek is (enkel) gesloten op 31 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Ariese en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. D. Fontein, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 april 2016 in Kampen, Veenendaal en/of elders in Nederland en/of Groot-Brittannië heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, met als doel het plegen van misdrijven uit de Opiumwet.
Feit 2
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 april 2016 in Nederland samen met anderen grote hoeveelheden cocaïne en/of heroïne buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar Groot-Brittannië) heeft gebracht, heeft verkocht of aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

Inleiding
In de regio Midden-Nederland vonden in de jaren 2014 tot en met 2016 meerdere (pogingen tot) liquidatie(s) plaats. Dit hield vermoedelijk verband met de internationale handel in drugs. [slachtoffer 1] , die ook met deze drugshandel in verband werd gebracht, werd in juni 2014 nabij zijn woning in [woonplaats] neergeschoten. [slachtoffer 1] overleefde de aanslag, maar werd in juni 2016 alsnog door een onbekend gebleven dader doodgeschoten. [slachtoffer 1] verklaarde na de poging tot liquidatie in 2014 dat hij een conflict had over een mislukt drugstransport. Hij vermoedde dat [medeverdachte 1] in verband daarmee opdracht had gegeven voor de aanslag op zijn leven in 2014. [medeverdachte 1] is op 13 maart 2024 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, voor onder andere de moord op [slachtoffer 1] , veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar.
In september 2015 werd [slachtoffer 2] geliquideerd. In de telefoon van [slachtoffer 2] werden versleutelde berichten aangetroffen over internationale drugshandel. In verschillende periodes werden meerdere transportlijnen naar Engeland op- en ingezet om cocaïne en heroïne te exporteren in containers met behulp van een zogeheten 'scan proof systeem'. Hierbij werden de drugs verstopt in lege autoaccu's en jumpstarters die met lood waren bekleed. De transporten werden uitgevoerd door middel en onder naam van legale transporteurs. Zowel in Nederland als Engeland werden bedrijven opgezet die fungeerden als dekmantel voor de opdrachtgevers dan wel ontvangers van de drugs. De drugs werden opgeslagen in daarvoor bestemde bedrijfsruimten.
Deze rechtbank heeft op 29 maart 2021 vonnis gewezen in de zaken van een zevental medeverdachten uit het onderzoek Napoles. Het onherroepelijke vonnis in de zaak van hoofdverdachte [medeverdachte 1] maakt onderdeel uit van het procesdossier in onderhavige zaak. Uit dat vonnis blijkt dat sprake was van een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van Opiumwet-feiten, onder leiding van voornoemde [medeverdachte 1] (die moet worden aangemerkt als de opdrachtgever en 'eigenaar' van de uitgevoerde drugstransporten). Deelnemers aan de criminele organisatie waren onder andere [medeverdachte 2] die een coördinerende en uitvoerende rol vervulde en [medeverdachte 3] die een faciliterende rol had. De onderhavige zaak, vloeit ook voort uit onderzoek Napoles en is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen drie andere medeverdachten, tezamen ook wel de ‘restverdachten’ genoemd. In deze zaak is de vraag aan de orde of - kort gezegd - verdachte en deze medeverdachten (ook) deel uitmaakten van de genoemde criminele organisatie, en/of dat zij medepleger waren van dan wel medeplichtig waren aan de door die criminele organisatie uitgevoerde internationale drugshandel.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat de officier van justitie onvoldoende bewijs aanwezig acht om verdachte aan te merken als de gebruiker van het PGP-emailadres [PGP-emailadres] @unbreakablepgp.com. Als gevolg daarvan kan betrokkenheid van verdachte bij deelonderzoek ‘Veenendaal-Barking’ niet worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 ten laste gelegde, wegens een gebrek aan bewijs voor deelneming van verdachte aan de criminele organisatie onder leiding van
[medeverdachte 1] . Kort samengevat is daartoe aangevoerd dat verdachte slechts bij één van de deelonderzoeken c.q. transportlijnen betrokken is geweest en dat zijn rol daarin bovendien uitvoerend en ondergeschikt was. Voorts heeft verdachte alleen maar aantoonbaar strafbaar contact met de reeds veroordeelde medeverdachte [medeverdachte 2] gehad en niet met de overige in de tenlastelegging vermelde leden van de criminele organisatie. De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit van het onder feit 2 ten laste gelegde, nu de bijdrage van verdachte aan de drugshandel van onvoldoende gewicht is geweest om hem als medepleger daarvan te kunnen aanmerken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het buiten het Nederlands grondgebied brengen van cocaïne en heroïne. Ook kan worden bewezen dat hij als medepleger van die uitvoer kan worden aangemerkt. De bewijsmiddelen zijn ten behoeve van de leesbaarheid opgenomen in bijlage II van dit vonnis. Hieronder zal de rechtbank nader uitleggen waarom zij dat vindt en ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de in de bewijsmiddelen weergegeven inhoud van het onherroepelijke vonnis in de zaak van hoofdverdachte [medeverdachte 1] , staat voor de rechtbank vast dat de criminele organisatie waaraan verdachte deelname wordt verweten bestond. Dit is door de verdediging ook niet bestreden. Ook staat vast dat deze criminele organisatie in de ten laste gelegde periode meerdere zogeheten ‘transportlijnen’ gebruikte om cocaïne en heroïne van Nederland naar Engeland uit te voeren. De vraag met betrekking tot feit 1 is of verdachte als deelnemer van deze organisatie is aan te merken.
Om van deelneming te kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband
behoorde en dat hij een aandeel had in - of ondersteuning gaf aan - gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het opzet van verdachte besloten.
Verdachte moet dus opzettelijk hebben deelgenomen aan een organisatie die het plegen van
misdrijven tot oogmerk had. Dat betekent dat hij in zijn algemeenheid moet hebben geweten
dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogde.
Verdachte heeft tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak bekend dat hij in de loods in [woonplaats] met enige regelmaat verdovende middelen heeft verpakt in accu’s, waarna deze accu’s werden vervoerd naar Engeland. Verdachte wist dat het ging om verdovende middelen en dat de ladingen naar Engeland zouden worden vervoerd. Verdachte had daarbij verder contact met de verhuurder van de loods en betaalde hem ook meermaals de huur. Ter terechtzitting heeft verdachte voorts verklaard dat hij zich ten opzichte van anderen bij deze handel betrokken personen niet in een positie bevond om hen dwingend toe te spreken. Verdachte had naar eigen zeggen een (ondergeschikte) positie.
Op grond van de verklaringen van verdachte, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen in deelonderzoek Creek/zaaksdossier Gravesend, kan worden bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode een structurele, materiële en directe bijdrage leverde aan het uitvoeren van cocaïne en/of heroïne. Gelet op het feit dat de transportlijn ten behoeve waarvan verdachte de drugs inpakte is opgezet en beheerd door de criminele organisatie bestaande uit onder meer de reeds veroordeelde medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat verdachte niet nauw genoeg betrokken was bij deze criminele organisatie. Met betrekking tot deelonderzoek Creek/zaaksdossier Gravesend heeft verdachte wel degelijk deelgenomen aan deze criminele organisatie. Ook al was zijn rol ondergeschikt aan enkele van de andere deelnemers.
Door de aard van de werkzaamheden van verdachte en zijn wetenschap over wat er met de door hem ingepakte harddrugs ging gebeuren, moet verdachte zich bewust zijn geweest van het oogmerk van de criminele organisatie waaraan hij in de pleegperiode deelnam.
Verdachte kan gelet op het voorgaande als deelnemer worden aangemerkt van de criminele organisatie onder leiding van [medeverdachte 1] . Gelet op zijn materiële bijdrage aan de drugstransporten kan verdachte ook worden aangemerkt als medepleger van de grensoverschrijdende drugshandel.
Het onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen, voor zover de pleegperiode valt binnen deelonderzoek Creek/zaaksdossier Gravesend.
Verdachte wordt partieel vrijgesproken voor deelname aan de criminele organisatie en het medeplegen van de uitvoer van harddrugs met betrekking tot de pleegperiode van de andere deelonderzoeken, in het bijzonder deelonderzoek Veenendaal-Barking. Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet buiten redelijke twijfel kan worden aangemerkt als de gebruiker van PGP-emailadres [PGP-emailadres] @unbreakablepgp.co. Daarvoor bestaan, mede gezien de ontkennende verklaring van verdachte, teveel contra-indicaties. Buiten de berichten van de gebruiker van voornoemd e-mailadres bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij deelonderzoek Veenendaal-Barking.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 15 maart 2015 te Kampen heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid Opiumwet.
Feit 2
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 15 maart 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland – te weten naar Groot-Brittannië – heeft gebracht en vervoerd, meerdere grote hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne zijnde middelen vermeld op de bij die wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijven
als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet.
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de
Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om, met name gelet op de forse schending van de redelijke termijn, bij een bewezenverklaring van een of meerdere feiten in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Hij heeft gedurende een periode van meer dan een jaar deelgenomen aan een criminele organisatie, die was gericht op de grootschalige internationale handel in cocaïne en heroïne. Verdachte is binnen die organisatie medepleger geweest van de uitvoer van grote hoeveelheden cocaïne en heroïne van Nederland naar Groot-Brittannië, door de uit te voeren drugs in te pakken in een door de criminele organisatie gehuurde loods. Verdachte betaalde in dat kader ook meermaals de huur van die loods. Daarmee heeft verdachte een faciliterende rol gespeeld bij de grootschalige, internationale drugshandel.
Grootschalige internationale handel in harddrugs leidt niet alleen tot een ontwrichting van het beleid dat in de betrokken landen wordt gevoerd om het drugsgebruik te reguleren, maar heeft bovenal een negatieve uitwerking op de reeds bestaande maatschappelijke problematiek die is verbonden aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de (internationale) handel in (grote hoeveelheden) harddrugs een gevaar vormt voor zowel de veiligheid van (bij die handel betrokken) personen. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat de verdenking tegen verdachte is voortgekomen uit een onderzoek naar een liquidatie die direct verband hield met drugshandel. Daarnaast is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een gevaar vormen voor de gezondheid van de eindgebruikers daarvan. Dit alles leidt tot maatschappelijke onrust en werkt ontwrichtend voor de maatschappij als geheel. Deelname aan de criminele organisatie en betrokkenheid bij de internationale drugshandel zijn ernstige strafbare feiten.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 22 juni 2024. Hieruit volgt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, namelijk deelname aan een criminele organisatie. Het oogmerk van die criminele organisatie zag echter niet op de handel in verdovende middelen en was wezenlijk anders dan het oogmerk van de criminele organisatie in onderhavige zaak. Ook is deze veroordeling inmiddels van lang geleden (2011). De rechtbank weegt deze veroordeling daarom niet in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de straf. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak openheid heeft gegeven over zijn eigen aandeel in de gepleegde strafbare feiten.
Strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten en de straffen die voor soortgelijke feiten doorgaans worden opgelegd is in beginsel een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De LOVS-oriëntatiepunten nemen een dergelijke straf ook als uitgangspunt. De rechtbank ziet echter aanleiding om op dit moment geen vrijheidsbenemende straf aan verdachte op te leggen, gelet op het tijdsverloop sinds het einde van de aan verdachte ten laste gelegde pleegperiode in maart 2015, de ondergeschikte rol die verdachte vervulde binnen de criminele organisatie en de open proceshouding van verdachte tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak had moeten worden afgedaan met meer dan drie jaar is overschreden, gelet op het feit dat verdachte voor het eerst op 4 juli 2019 door de politie is gehoord.
De rechtbank zal alles in overweging genomen, een taakstraf voor de duur van 480 uren opleggen, subsidiair 240 dagen hechtenis. De rechtbank overweegt daarbij dat nu sprake is van meerdaadse samenloop, de cumulatie van taakstraffen niet is begrensd tot 240 uur. Bovendien acht de rechtbank het mogelijk voor de verdachte om deze taakstraf binnen de wettelijke termijn van 18 maanden af te kunnen ronden. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 10 en 11b van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 480 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 240 dagen hechtenis;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mr. A. Maas en mr. M.J. Terstegge, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 april 2016 te Kampen en/of Veenendaal of elders in Nederland en/of
Groot-Brittannië heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 8] en/of één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
(art. 10 lid 5 Opiumwet, art. 11a lid 1 Opiumwet, art. 2 ahf/ond A Opiumwet)
2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 april 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland – te weten naar Groot-Brittannië – heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) één of meerdere grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij die wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 10 lid 5 Opiumwet, art. 2 ahf/ond A Opiumwet, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II: de bewijsmiddelen [1]
1.
Het onherroepelijke vonnis in de zaak van [medeverdachte 1] van 29 maart 2021 – voor zover relevant weergegeven, en waarin met ‘verdachte’ [medeverdachte 1] wordt bedoeld:
De feiten met betrekking tot onderzoek Creek (zaaksdossier Gravesend)
Onderschepping
Onderzoek Creek is een drugsonderzoek van de politie te Gravesend, een plaats in het graafschap Kent in Groot-Brittannië. Op 5 maart 2015 werd door de politie in Gravesend gezien dat [A] een koffer overhandigde aan ene [B] . In deze koffer zaten — zo bleek later —tien blokken met verdovende middelen. In de auto van [A] werden drie exact dezelfde koffers aangetroffen waarin ook een aantal pakjes met verdovende middelen zat. Uit in Groot-Brittannië verricht laboratoriumonderzoek bleek dat het in totaal ging om ongeveer dertig kilo heroïne en twaalf kilo cocaïne. [A] bleek te verblijven in hotel [hotel] in Gravesend. Hij verbleef daar samen met [C] . [A] en [C] zijn in Groot-Brittannië uiteindelijk veroordeeld tot jarenlange gevangenisstraffen voor de handel in verdovende middelen. [C] en [A] bleken al zo'n half jaar regelmatig in hotel [hotel] te hebben overnacht. Uit reisgegevens blijkt dat [C] en [A] in de periode van 29 april 2014 tot en met 4 maart 2015 nagenoeg iedere maand één- tot tweemaal voor één of enkele dagen naar Groot-Brittannië zijn gereisd, zowel samen als al leen. Op 29 april, 8 mei en 19 mei 2014 vloog [C] niet samen met [A] , maar met medeverdachte [medeverdachte 2] van Amsterdam naar Londen. Uit bonnen die in de woning van [medeverdachte 2] zijn aangetroffen kan worden afgeleid dat hij kort daarvoor, namelijk op 12 en 13 maart 2014, heeft overnacht in het hiervoor al genoemde hotel [hotel] in Gravesend.
Bedrijven en loodsen
In de hotelkamer van [A] en [C] werd een transportbrief aangetroffen van het
bedrijf [bedrijf 1] Ltd. met daarop het adres van een loods in [woonplaats] (ook in het graafschap
Kent). Dit bedrijf stond op naam van een persoon genaamd [medeverdachte 6] . Hij huurde
ook de loods in [woonplaats] . In die loods zijn op 6 maart 2015 — onder meer — ontvangstbewijzen voor zwarte koffers, een vorkheftruck, krimpfolie en een groot aantal dozen van www. [website] .nl aangetroffen. In en naast die dozen lagen jumpstarters/acculaders. Een aantal in de loods aangetroffen acculaders was hol van binnen. De accu's waren uit deze acculaders verwijderd en vervangen door een met lood beklede verpakking. In deze accu's paste ongeveer een kilo van de verdovende middelen, precies de grootte van een pak. Tijdens de doorzoeking van de loods in [woonplaats] kwam een chauffeur met een Nederlandse vrachtwagen aan bij de loods, die daar pallets met auto-onderdelen kwam ophalen. Hij had een vrachtbrief bij zich waaruit bleek dat de pallets moesten worden vervoerd naar een bedrijf met een loods aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de loods in [woonplaats] ). Deze loods bleek te zijn gehuurd door [medeverdachte 6] , de persoon die ook de loods in [woonplaats] huurde. In de loods in [woonplaats] werden (ook) een vorkheftruck, dozen met krimpfolie en ( [website] dozen met) acculaders aangetroffen. Een aantal acculaders was uitgehold en met lood bekleed, op exact dezelfde manier als de acculaders in de loods in [woonplaats] . De eigenaar en verhuurder van de loods in [woonplaats] zag wekelijks personen die bij de loods bezig waren pallets met dozen met acculaders te laden en lossen en herkende [medeverdachte 2] als een van de personen die hier wel eens bij was.
Transportbrief in woning [medeverdachte 2]
Eind juni 2014 is de woning van [medeverdachte 2] in liet kader van een ander strafrechtelijk onderzoek doorzocht. In de woning werd een transportbrief aangetroffen die overeenkwam met de transportbrief die de chauffeur bij zich had toen hij op 6 maart 2015 aankwam bij de loods in [woonplaats] . De transportbrief in de woning van verdachte had namelijk betrekking op 31 pallets met auto-onderdelen die op 6 juni 2014 namens het hiervoor al genoemde bedrijf [bedrijf 1] Ltd. vanaf de loods in [woonplaats] moesten worden getransporteerd naar de loods in [woonplaats] . Naast de transportbrief werden in de woning van [medeverdachte 2] ook een (Engelse) aankoop- en transportbon van een vorkheftruck van 4 maart 2014 aangetroffen. Deze vorkheftruck moest worden afgeleverd bij de loods van [bedrijf 1] Ltd. in [woonplaats] .
Transporten
De dagen 6 juni 2014 en 5 maart 2015 blijken niet de enigen te zijn waarop transporten van
auto-onderdelen plaatsvonden tussen de loods in [woonplaats] en de loods van het bedrijf [bedrijf 1]
Ltd. in [woonplaats] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het eerste transport tussen beide loodsen
plaatsvond op 12 maart 2014, de dag waarop [medeverdachte 2] overnachtte in hotel [hotel] . Het ging
om een lading auto-onderdelen van [website] , die in opdracht van een Nederlands bedrijf op
naam van [medeverdachte 6] naar het Britse bedrijf op naam van diezelfde [medeverdachte 6]
( [bedrijf 1] Ltd.) werd getransporteerd. Na dat eerste transport vonden tot en met 5 maart 2015 minimaal 17 transporten (nagenoeg één- tot tweemaal per maand) plaats van telkens zo'n 28 tot 34 pallets met auto-onderdelen (vaak omschreven als [website] , [bedrijf 2] , of [bedrijf 3] ). Binnen 2 tot 5 dagen na aankomst van zo'n transport in [woonplaats] ging weer eenzelfde transport retour naar de loods in [woonplaats] . [2] Volgens de eigenaar en verhuurder van de loods in [woonplaats] leek het erop dat iedere keer niet soortgelijke, maar exact dezelfde pallets met acculaders werden gebracht en gehaald: '(...) dan kwam bijvoorbeeld een week later weer een doos met een zelfde scheur erin terug', aldus de eigenaar. [3]
Organisatie
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, worden vastgesteld dat verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] deel uitmaakten van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. Uit de duur en inhoud van de contacten van verdachte en [medeverdachte 2] met elkaar en met anderen over de organisatie en werkzaamheden met betrekking tot de drugstransporten naar Groot- Brittannië, leidt de rechtbank af dat sprake was van een duurzaam samenwerkingsverband. Dat dit samenwerkingsverband naast duurzaamheid ook een zekere structuur kende, blijkt onder meer uit de georganiseerde manier waarop transportlijnen werden opgezet en uit de onderlinge rolverdeling. Zo werden voor de start van een transportlijn bedrijven op naam van (in sommige gevallen) katvangers gezet en werden loodsen gehuurd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het binnen het samenwerkingsverband voor het zeggen had. Hij gaf anderen, waaronder [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , opdrachten en bepaalde hoeveel zij voor hun werkzaamheden betaald kregen. [medeverdachte 2] had een coördinerende en uitvoerende rol met betrekking tot de drugstransporten en [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] hadden uitvoerende en facilitaire rollen binnen de organisatie.
Het oogmerk van de organisatie
De rechtbank acht - anders dan door de officier van justitie en de raadsman betoogd - wettig en overtuigend bewezen dat het oogmerk van de organisatie was gericht op zowel het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet als op het plegen van andere misdrijven, waaronder het voorhanden hebben van wapens en munitie, moord, opzetheling en het witwassen van het met de drugshandel verdiende geld. De rechtbank overweegt het volgende.
Het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet en de wet Wapens en Munitie
Uit de bewijsmiddelen en voorgaande overwegingen blijkt dat het onder 3 bewezen verklaarde feit is gepleegd in georganiseerd verband. [4]
Uit het overwogene blijkt ook dat de drugstransporten van de organisatie plaatsvonden in de periode van 1 januari 2014 (zaaksdossier Gravesend) tot en met 12 oktober 2016 (zaaksdossier Rainham). Hoewel het procesdossier onvoldoende bewijs bevat voor concrete drugstransporten ná 12 oktober 2016, kan naar het oordeel van de rechtbank zonder meer worden geconcludeerd dat het oogmerk van de organisatie ook ná die datum nog was gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. Zo is op 8 oktober 2018 in de Renault Kangoo waarvan verdachte en [medeverdachte 2] gebruikmaakten een soortgelijke jumpstarter aangetroffen als de jumpstarters waarin de verdovende middelen in 2015 in Groot-Brittannië waren verstopt (zaaksdossier Manchester/Wheat). Diezelfde dag werden in de (gestolen) Volkswagen Transporter van verdachte kartonnen dozen aangetroffen die vergelijkbaar waren met de dozen die in 2015 in Groot-Brittannië zijn onderschept.
De rechtbank concludeert op grond van al het voorgaande dat het oogmerk van de organisatie in de periode van 1 januari 2014 tot 8 oktober 2018 was gericht op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. [5]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte: in de periode van 1 januari 2014 tot en met 8 oktober 2018 te Nieuwegein en Tull en 't Waal en Oss en/of elders in Nederland en/of in Groot-Brittannië, als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet. [6]
2.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 september 2024:
De verklaring van de verhuurder van de loods in [woonplaats] , getuige [getuige] , klopt. Ik kwam daar regelmatig. Ik heb dingen gedaan die niet mochten. Ik was betrokken bij de handel in verdovende middelen. Ik heb verdovende middelen ingepakt in accu’s en ik heb ook spullen leeggehaald. Ik heb [getuige] weleens geld gegeven voor de huur van de loods. Ik wist ook dat de verdovende middelen naar Engeland werden vervoerd. Vanaf de aanhouding van [C] heb ik gezegd dat ik het niet meer wilde. Na de aanhouding van [C] stonden er nog wat spullen in de loods in [woonplaats] , die moesten worden weggehaald. Ik ben daar toen heengegaan en ik heb die spullen weggehaald. Ik heb daarna nog fysiek contact gehad met getuige [getuige] , en hem toen netjes betaald.
Bewijsmiddelen voor zover die zien op deelname aan de criminele organisatie door medeverdachte [medeverdachte 6] :
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] – zakelijk weergegeven:
Ik kan u zeggen dat ik een gedeelte van mijn bedrijfsruimte aan de [adres] te [woonplaats] sinds november 2013 heb verhuurd aan een persoon die ik ken als [medeverdachte 6] . Ik heb deze bedrijfsruimte via marktplaats te huur aangeboden. In november 2013 werd ik gebeld door een persoon die zich [medeverdachte 6] noemde. Hij gaf aan dat hij interesse had in deze opslagruimte. Hierop zijn er drie personen bij de opslagruimte komen kijken. [medeverdachte 6] was hier ook bij. Dit zou de baas zijn. Hij was ongeveer 60 jaar oud en sprak met een westers accent. Hij had een normaal postuur. Ik heb deze [medeverdachte 6] alleen deze keer bij de bezichtiging gezien. [medeverdachte 6] maakte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] . [medeverdachte 6] vertelde mij dat hij de loods wilde gebruiken voor opslagruimte. Hij zou handelen in automaterialen, restpartijen en dergelijke. [medeverdachte 6] heeft sinds november 2013 de loods van mij gehuurd. Hij betaalde mij € 970,- inclusief btw per maand. Ik heb een huurcontract met deze [medeverdachte 6] opgesteld. Bij het afsluiten van het huurcontract heb ik een afschrift van de kamer van Koophandel gekregen van [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] was eigenaar van het bedrijf [bedrijf 4] te Amsterdam. [7]
V: Wat kunt u vertellen over de persoon op deze foto [
de rechtbank begrijpt: een foto van verdachte]?
A: Deze man lijkt op de man die ik ken als [medeverdachte 6] . [8]
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] bij de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven:
Uit het dossier begrijp ik dat u in 2013 benaderd bent door een man. Die man is gaan huren. Wat weet u van hem?
Ik schat dat hij een jaar of 60 was en er was nog een persoon bij die ik midden 30 ofzo schat. [9]
Weet u wat zijn rol was?
Hij zei dat het zijn bedrijf was. Volgens mij heb ik ook een kopie van zijn paspoort bij het huurcontract gekregen en die kopie en het huurcontract heb ik destijds ook aan de politie gegeven.
Gedroeg de man van 60 zich ook alsof het zijn bedrijf was? Dan bedoel ik, betaalde hij en voerde hij het woord?
Ja, die man van 60 betaalde en voerde het woord. Maar je kon wel merken dat ze samenwerkten want ze gingen samen de loods bekijken. Ook door de gesprekken die zij onderling hadden merkte ik dat ze geen onbekenden van elkaar waren. De man van 60 wilde de loods huren maar de andere man zei bijvoorbeeld dat hij de heftruck er ook bij wilde.
Was het een beetje gelijkwaardig?
Ja, op zich wel. Maar hij zei gewoon 'het is mijn bedrijf’. [10]
5.
Een proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 6] van 4 december 2018 – zakelijk weergegeven:
P: Je vertelde eerder bij de politie dat je een bedrijf hebt dat [bedrijf 4] heet. Wat is dit voor bedrijf?
V: In heb dat zo genoemd om internationaal te zijn. Het is een afkorting van [naam] . [11]
6.
Een tweetal geschriften, zijnde KvK-uittreksels:
[bedrijf 1] Ltd.
Startdatum onderneming: 09-01-2014
Activiteiten: Groothandel in witgoed
Bestuurder: [medeverdachte 6] (sinds 09-01-2014). [12]
[bedrijf 5] B.V.
Telefoonnummer: [telefoonnummer]
Activiteiten: handel in eigen onroerend goed
Enig aandeelhouder: [medeverdachte 6] (sinds 8 jan 2014)
Bestuurder: [medeverdachte 6] (sinds 8 jan 2014). [13]
7.
Een proces-verbaal van bevindingen – zakelijk weergegeven:
Door het transportbedrijf [bedrijf 6] zijn er pick ups gedaan vanaf unit [unit] , [bedrijventerrein] , [woonplaats] Kent, Gravesend naar het bedrijf [bedrijf 7] / [bedrijf 5] B.V. aan de [adres] te [woonplaats] . Voor het uitvoeren van deze transporten is er door [medeverdachte 6] op 13-03-2014 een zogenaamd credit account geopend bij [bedrijf 6] . Daarbij is de volgende informatie verstrekt:
Trading name: [bedrijf 1] LTD.
Registererd No.: [nummer]
VAT Number: [nummer]
Data incorporated: 9-01-2014
Registered Office: [woonplaats]
Invoice Address: [adres] , [woonplaats] , Nederland
Telephone Number: [telefoonnummer]
Contact Name: [medeverdachte 6]
Email: [bedrijf 1] ©mail.com [14]
lban: [rekeningnummer]
Account NO: [nummer]
Trade references: [bedrijf 8] BV, [bedrijf 9] , [woonplaats] , [telefoonnummer]
Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat het bedrijf [bedrijf 1] Ltd. op 09-01-2014 is opgericht en in het Verenigd Koninkrijk staat ingeschreven onder nummer [nummer] . Het bedrijf staat geregistreerd als een groothandel in witgoed. [medeverdachte 6] staat ingeschreven als directeur van dit bedrijf. Uit een getuigenverhoor met de commercial property manager, de verhuurder van de loods in [woonplaats] , heeft [medeverdachte 6] de bedrijfsruimte gehuurd van 27 februari 2014 tot en met 26 februari 2015. De in dit onderzoek voorkomende [medeverdachte 6] heet voluit [medeverdachte 6] en heeft als roepnaam [medeverdachte 6] . Op de volgende data [
de rechtbank begrijpt: 28 transporten in de periode tussen 14 maart 2014 en 16 maart 2015] heeft er, volgens de gegevens van [bedrijf 6] , een transport plaatsgevonden vanuit [woonplaats] naar [woonplaats] . [15]
8.
Een proces-verbaal van bevindingen – zakelijk weergegeven
[bedrijf 10]
Bedrijfsgegevens [bedrijf 7]
O 1 keer betaling € 2,117.50 rek. nr. [rekeningnummer] onv [medeverdachte 6] .
O 3 keer betaling € 2,117.50 GIRO [rekeningnummer] onv [medeverdachte 6] .
O 7 transportopdrachten bestaande uit een chauffeursopdracht, transport document en een
routekaart van het transport.
De bedrijfsgegevens van de opdrachtgever;
[bedrijf 7] , [adres] , [woonplaats] .
Ontvangsten via ABN AMRO rekening;
27-05-2014 € 2,117.50 spoedoverboeking
Giro [rekeningnummer]
[medeverdachte 6]
Klantnummer [klantnummer]
07-07-2014 € 2,117.50 spoedoverboeking
Giro [rekeningnummer]
[medeverdachte 6]
Klantnummer [klantnummer]
13-10-2014 € 2,117.50 spoedoverboeking
Giro [rekeningnummer]
[medeverdachte 6]
Klantnummer [klantnummer] [16]
Ontvangst via Raborekening
29-10 [rekeningnummer] [medeverdachte 6]
Spoedopdracht €2,117.50
DEBR. NR [klantnummer] . [17]
9.
Een bijlage bij een proces-verbaal van bevindingen – zakelijk weergegeven:
29 maart 2015. [18]
NNman8488 wordt gebeld door NNman7892.
NNman8488 wordt [D] genoemd en de NNMan7892 worden [medeverdachte 6] genoemd.
Kennelijk wordt [D] gebeld door [medeverdachte 6] .
[D] : Ja..
[medeverdachte 6] : Kijk als ze.. als ze.. ze moeten helemaal overgeschreven.. alles van mijn naam af. ik heb 2 Stichtingen
[D] : Ja, ja, ja, ja, ja...
[medeverdachte 6] : Alles d'r vanaf
- praten hierna door elkaar -
[D] : Laat ik allemaal liquideren..
[medeverdachte 6] : Al betalen ze alleen maar de.. al betalen ze..
[D] : Ja ik laat ze netjes liquideren bij de KvK... komt goed..
[medeverdachte 6] : Ja?... Alles totaal.. Als jij zegt van het eh....
[D] : Ja..
[medeverdachte 6] : ik ken het regelen.. ik bedoel, hoef er niet veel voor te hebben.. Ik moet eerst alles weg, weg, weg, weg, weg, weg, weg...
[D] : Ja laat liquideren bij de KvK. [19]

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit, tenzij anders vermeld, pagina's van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het door de politie Midden-Nederland in het wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 oktober 2021 (dossier restverdachten Napoles deel I en II), nr. 20210721.1023, doorgenummerd pagina 1 tot en met 731.
2.Pagina 14 van het onherroepelijke vonnis inz. [medeverdachte 1] d.d. 29 maart 2021, p. 144 van Dossier restverdachten Napoles deel I.
3.Pagina 15 van het onherroepelijke vonnis inz. [medeverdachte 1] d.d. 29 maart 2021, p. 144 van Dossier restverdachten Napoles deel I.
4.Pagina 29 van het onherroepelijke vonnis inz. [medeverdachte 1] d.d. 29 maart 2021, p. 139 van Dossier restverdachten Napoles deel I.
5.Pagina 30 van het onherroepelijke vonnis inz. [medeverdachte 1] d.d. 29 maart 2021, p. 140 van Dossier restverdachten Napoles deel I.
6.Pagina 34 van het onherroepelijke vonnis inz. [medeverdachte 1] d.d. 29 maart 2021, p. 144 van Dossier restverdachten Napoles deel I.
7.Pagina 504.
8.Pagina 506.
9.Pagina 513.
10.Pagina 514.
11.Pagina 53 van Dossier restverdachten Napoles deel I.
12.Pagina 2570 van zaaksdossier Gravesend deel I.
13.Pagina 2768 van zaaksdossier Gravesend deel I.
14.Pagina 2830 van zaaksdossier Gravesend deel II.
15.Pagina 2831 van zaaksdossier Gravesend deel II.
16.Pagina 2671 van zaaksdossier Gravesend deel I.
17.Pagina 2672 van zaaksdossier Gravesend deel I.
18.Pagina 2702 van zaakdossier Gravesend deel I.
19.Pagina 2703 van zaaksdossier Gravesend deel I.