4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primaire feit
Uit artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) volgt dat de rechtbank moet beoordelen of verdachte verkeersregels heeft geschonden, of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of hij dat opzettelijk heeft gedaan en of daarvoor gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Schending van verkeersregels
In het eerste lid van artikel 5a WVW zijn onder a tot en met m verkeersgedragingen opgenomen die als grondslag voor een veroordeling ter zake van artikel 5a WVW aangemerkt zouden kunnen worden. De opsomming in artikel 5a WVW is niet limitatief.
Onder k is opgenomen tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden. Het enkel bedienen van een mobiele telefoon is niet verboden. Het moet gaan om het vasthouden van de telefoon. Niet kan worden bewezen dat verdachte zijn telefoon daadwerkelijk heeft vastgehouden tijdens het (video)bellen. Dit betekent dat de rechtbank wel bewezen vindt dat verdachte tijdens het rijden zijn mobiele telefoon heeft bediend, maar niet bewezen vindt dat hij zijn mobiele telefoon heeft vastgehouden. Daarmee valt deze gedraging dan ook niet onder lid 1 onder k van artikel 5a WVW.
In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet gelegen zijn in de enkele schending van één verkeersregel. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 85 tot 90 kilometer per uur reed, terwijl er matrixborden hingen van 70 en later 50 kilometer per uur. Mede hieruit volgt dat verdachte zijn aandacht onvoldoende op de weg en het verkeer gefixeerd had. Dit terwijl hij naar eigen zeggen met een gebrekkige auto reed, waarbij de remmen blokkeren als de auto koud is en de motor afslaat. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met genoemde combinatie van gedragingen de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
Opzettelijk
Artikel 5a WVW vereist dat het opzet van verdachte zowel gericht is op het schenden van de verkeersregels als het in ernstige mate schenden van die regels. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van dergelijk opzet moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze zijn verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft de maximum snelheid overschreden, maar het is niet aannemelijk dat hij dit opzettelijk heeft gedaan. Naar zijn zeggen probeerde hij zijn snelheid immers te verminderen door te remmen, toen hij dicht bij de plaats van het ongeval een matrixbord van 70 kilometer per uur zag hangen. Toen weigerden de remmen, zo stelt verdachte, en sloeg de motor af. Daardoor was remmen en uitwijken niet mogelijk. De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte met opzet zodanig hard is blijven rijden dat hij de voorganger in de file niet meer kon ontwijken. Evenmin kan bewezen worden dat verdachte met opzet onachtzaam is geweest, met name nu niet vaststaat dat hij de telefoon in zijn hand heeft gehad. Ten aanzien van het rijden in een gebrekkige auto is er wel sprake van opzet, minstens in voorwaardelijke zin, maar dit is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Uit de wetsgeschiedenis blijkt immers dat het moet gaan om gedragingen die impliceren dat welbewust en met groot gevaar voor andere verkeersdeelnemers in ernstige mate belangrijke gedragsregels in het verkeer worden overtreden en daarmee een veel groter risico op het intreden van ernstige gevolgen in het leven roepen dan gedrag dat valt onder het subsidiair ten laste gelegde gevaarzettingsverbod van artikel 5 WWW. Hierboven onder ‘in ernstige mate’ is al overwogen dat aan dit criterium doorgaans niet wordt voldaan door (opzettelijke) overtreding van één enkele verkeersregel.
De rechtbank oordeelt dat niet is voldaan aan de delictsomschrijving van artikel 5a WVW. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Een
proces-verbaal van overtreding, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bestuurder [slachtoffer] reed in zijn Fiat over de autosnelweg Al ter hoogte van hectometerpaal 21.6, Gooische Meren. Bestuurder [verdachte] reed in zijn Peugeot over de autosnelweg Al ter hoogte van hectometerpaal 21.6, Gooische Meren. Op de autosnelweg Al was op dat moment een verkeersstremming in de vorm van filevorming op alle rijstroken. De Peugeot reed op de achterzijde van de Fiat. Aan de sporen op de weg is te zien dat de bestuurder van de Peugeot niet heeft geremd.
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] verklaarde mij het volgende: “Ongeveer 1 kilometer terug zag ik dat de matrixborden boven de weg aangingen, eerst 90, daarna 70 en uiteindelijk 50 kilometer per uur. Toen ik ongeveer 20 a 30 kilometer per uur reed voelde ik plotseling een klap van achteren. Toen we uitstapten zag ik dat we van achteren waren aangereden door een Peugeot.
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 16 oktober 2024, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ging op 18 december 2023 met mijn auto de weg op. Ik was op de snelweg. Mijn auto had een probleem. Als de auto koud is, slaat de motor af. Tijdens het rijden was ik aan het bellen. Toen ik wilde remmen, deed de rem het niet. De remmen blokkeren als het koud is. Ik merkte in de middag van die dag dat de motor kon afslaan, als de auto koud was. In de middag naderde ik een stoplicht, toen ik wilde remmen, sloeg de motor af. Vanwege de toestand van mijn auto, was ik van plan voorzichtig te rijden. Op de snelweg reed ik ongeveer 85 tot 90 kilometer per uur. Ik ben bij de Groene Afslag de snelweg opgegaan. Ik zag verderop een matrixbord van 70 kilometer per uur staan. Ik probeerde toen te remmen. Ik heb geen matrixbord van 50 kilometer per uur gezien. Tussen het matrixbord van 70 kilometer per uur en de auto waar ik tegen aan ben gebotst zat ongeveer 600 meter. Ik had vrij zicht. Ik had ruimte om richting de vangrail te rijden. U, officier van justitie, vraagt aan mij of ik het gas niet kon loslaten. Ik weet het niet. Ik was in de war. Ik wist niet wat ik moest doen. U, voorzitter, vraagt aan mij of het niet levensgevaarlijk was om met deze gebrekkige auto de weg op te gaan. Ja, dat klopt.
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 18 december 2023 rond 19:51 uur vond op de Rijksweg Al te Naarden ter hoogte van hectometerpaal 21.6 op de linker rijbaan een verkeersongeval plaats. Op 18 december 2023 om 19:38 uur, ter hoogte van hectometerpaal 21.9, begonnen de matrixborden met branden met een weergegeven snelheid van 70 kilometer per uur. Dit bord was boven rijstrook 1, 2 en 3 te zien. Om 19:42 uur, ter hoogte van hectometerpaal 21.9 begon boven rijstrook 1, 2 en 3 de matrixborden te branden met een snelheid van 50 kilometer per uur. Hieruit kan worden geconcludeerd dat circa 9 minuten voor de aanrijding de matrixborden voor de plaats van impact al in werking waren en hierop een snelheid van 70 kilometer per uur te zien was en dat ter hoogte van de impact zelf, ter hoogte van hectometerpaal 21.9, een snelheid van 50 kilometer per uur te zien was.
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Na het verkeersongeval werd de GSM-telefoon van de bestuurder, de heer [verdachte] , voor onderzoek in beslag genomen. Er zijn verschillende telefoongesprekken vastgelegd. Een gesprek betreft een uitgaand telefoongesprek gepleegd op 18 december 2023 om
19:45 uur. Dit gesprek eindigde maandag 18 december 2023 om 19:51 uur. Via de telefoon van [verdachte] is gebeld naar een telefoon met telefoonnummer: [telefoonnummer] .
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het subsidiaire feit
Zoals volgt uit de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte reed in een gebrekkige auto, waarvan de rem kon blokkeren. Verdachte had dit reeds eerder in de middag van de dag van het incident opgemerkt. Hij belde vervolgens zijn baas op en deelde hem de (in de woorden van verdachte ‘levensgevaarlijke’) situatie mee. In de avond is verdachte met zijn gebrekkige auto vanuit werk naar huis via de snelweg teruggereden. Vanwege het feit dat zijn auto niet in goede staat was, koos verdachte ervoor om wat langzamer op de snelweg te rijden.
Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte (alsnog) de maximumsnelheid heeft overschreden. Zo heeft verdachte verklaard dat hij 85 tot 90 kilometer per uur reed, terwijl er matrixborden hingen waarop te zien was dat er eerst maximaal 70 kilometer en later maximaal 50 kilometer per uur mocht worden gereden. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij enkel het matrixbord van maximaal 70 kilometer per uur heeft gezien en vervolgens heeft geprobeerd te remmen. Uit de bewijsmiddelen volgt echter dat verdachte ook het matrixbord van maximaal 50 kilometer per uur had moeten zien. Remmen kon verdachte niet en kennelijk heeft verdachte, gelet op zijn verklaring, het gas ook onvoldoende los gelaten.
Daarnaast heeft verdachte, terwijl hij op de snelweg reed, een telefoongesprek van ongeveer vijf minuten gevoerd. Dit gesprek, dat verdachte initieerde, eindigde vlak na de botsing op de andere auto. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte door dit telefoongesprek onvoldoende aandacht had voor de wegsituatie en het verkeer voor hem. Dat zijn aandacht voor het verkeer onvoldoende was kan worden afgeleid uit zijn eigen verklaring. Zo heeft verdachte verklaard dat hij de matrixborden van maximaal 50 kilometer per uur niet heeft gezien, terwijl deze al aanstraalden toen verdachte deze passeerde. Daarnaast was er volgens verdachte ongeveer 600 meter vrij zicht tussen het (laatste) matrixbord dat verdachte heeft gezien en de auto waar verdachte tegenaan is gebotst. Dit acht de rechtbank ongeloofwaardig, omdat er op dat moment sprake was van een filevorming, ongeveer 300 meter na het matrixbord. Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat verdachte onvoldoende aandacht had op de weg voor hem en dat hij niet (tijdig) had opgemerkt dat zich een file had gevormd.
Vervolgens heeft verdachte in verband met de auto voor hem zijn auto eigen niet tijdig tot stilstand kunnen brengen en is hij ook niet uitgeweken, terwijl voor dit laatste naar zijn zeggen wel de mogelijkheid was. Dit alles heeft ertoe geresulteerd dat de auto van verdachte tegen deze andere langzaam rijdende auto is aangereden.
Al deze gedragingen van verdachte, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Gelet op de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.