ECLI:NL:RBMNE:2024:6052

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
16.061956.24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van primair tenlastegelegde overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet en bewezenverklaring van subsidiaire overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 december 2023 in Naarden betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte werd primair beschuldigd van het opzettelijk schenden van verkeersregels in ernstige mate, zoals vastgelegd in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de verkeersregels had overtreden, met name omdat niet kon worden aangetoond dat hij zijn mobiele telefoon had vastgehouden tijdens het rijden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.

Echter, de rechtbank vond wel dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door met een gebrekkige auto te rijden en de maximumsnelheid te overschrijden. De verdachte had verklaard dat zijn auto levensgevaarlijk was en dat hij tijdens het rijden met zijn telefoon bezig was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende aandacht had voor het verkeer, wat resulteerde in een aanrijding. De rechtbank legde een taakstraf op van zestig uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 1.100,- voor materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.061956.24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] (Syrië),
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. B.C. Niks en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S. de Leon, advocaat te Almere, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
primair:zich op 18 december 2023 in Naarden, als bestuurder van een auto, opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, door welke gedragingen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
subsidiair:
op 18 december 2023 in Naarden, als bestuurder van een auto, gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen, moet zij eerst de in de wet gestelde voorvragen beantwoorden, namelijk: of de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De eerste drie vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarnaast zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging. De rechtbank kan dan ook verder gaan met de inhoudelijke beoordeling.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primaire feit
Uit artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) volgt dat de rechtbank moet beoordelen of verdachte verkeersregels heeft geschonden, of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of hij dat opzettelijk heeft gedaan en of daarvoor gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Schending van verkeersregels
In het eerste lid van artikel 5a WVW zijn onder a tot en met m verkeersgedragingen opgenomen die als grondslag voor een veroordeling ter zake van artikel 5a WVW aangemerkt zouden kunnen worden. De opsomming in artikel 5a WVW is niet limitatief.
Onder k is opgenomen tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden. Het enkel bedienen van een mobiele telefoon is niet verboden. Het moet gaan om het vasthouden van de telefoon. Niet kan worden bewezen dat verdachte zijn telefoon daadwerkelijk heeft vastgehouden tijdens het (video)bellen. Dit betekent dat de rechtbank wel bewezen vindt dat verdachte tijdens het rijden zijn mobiele telefoon heeft bediend, maar niet bewezen vindt dat hij zijn mobiele telefoon heeft vastgehouden. Daarmee valt deze gedraging dan ook niet onder lid 1 onder k van artikel 5a WVW.
In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet gelegen zijn in de enkele schending van één verkeersregel. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 85 tot 90 kilometer per uur reed, terwijl er matrixborden hingen van 70 en later 50 kilometer per uur. Mede hieruit volgt dat verdachte zijn aandacht onvoldoende op de weg en het verkeer gefixeerd had. Dit terwijl hij naar eigen zeggen met een gebrekkige auto reed, waarbij de remmen blokkeren als de auto koud is en de motor afslaat. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met genoemde combinatie van gedragingen de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
Opzettelijk
Artikel 5a WVW vereist dat het opzet van verdachte zowel gericht is op het schenden van de verkeersregels als het in ernstige mate schenden van die regels. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van dergelijk opzet moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze zijn verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft de maximum snelheid overschreden, maar het is niet aannemelijk dat hij dit opzettelijk heeft gedaan. Naar zijn zeggen probeerde hij zijn snelheid immers te verminderen door te remmen, toen hij dicht bij de plaats van het ongeval een matrixbord van 70 kilometer per uur zag hangen. Toen weigerden de remmen, zo stelt verdachte, en sloeg de motor af. Daardoor was remmen en uitwijken niet mogelijk. De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte met opzet zodanig hard is blijven rijden dat hij de voorganger in de file niet meer kon ontwijken. Evenmin kan bewezen worden dat verdachte met opzet onachtzaam is geweest, met name nu niet vaststaat dat hij de telefoon in zijn hand heeft gehad. Ten aanzien van het rijden in een gebrekkige auto is er wel sprake van opzet, minstens in voorwaardelijke zin, maar dit is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Uit de wetsgeschiedenis blijkt immers dat het moet gaan om gedragingen die impliceren dat welbewust en met groot gevaar voor andere verkeersdeelnemers in ernstige mate belangrijke gedragsregels in het verkeer worden overtreden en daarmee een veel groter risico op het intreden van ernstige gevolgen in het leven roepen dan gedrag dat valt onder het subsidiair ten laste gelegde gevaarzettingsverbod van artikel 5 WWW. Hierboven onder ‘in ernstige mate’ is al overwogen dat aan dit criterium doorgaans niet wordt voldaan door (opzettelijke) overtreding van één enkele verkeersregel.
De rechtbank oordeelt dat niet is voldaan aan de delictsomschrijving van artikel 5a WVW. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde [1]
Een
proces-verbaal van overtreding, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bestuurder [slachtoffer] reed in zijn Fiat over de autosnelweg Al ter hoogte van hectometerpaal 21.6, Gooische Meren. Bestuurder [verdachte] reed in zijn Peugeot over de autosnelweg Al ter hoogte van hectometerpaal 21.6, Gooische Meren. Op de autosnelweg Al was op dat moment een verkeersstremming in de vorm van filevorming op alle rijstroken. De Peugeot reed op de achterzijde van de Fiat. Aan de sporen op de weg is te zien dat de bestuurder van de Peugeot niet heeft geremd. [2]
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] verklaarde mij het volgende: “Ongeveer 1 kilometer terug zag ik dat de matrixborden boven de weg aangingen, eerst 90, daarna 70 en uiteindelijk 50 kilometer per uur. Toen ik ongeveer 20 a 30 kilometer per uur reed voelde ik plotseling een klap van achteren. Toen we uitstapten zag ik dat we van achteren waren aangereden door een Peugeot. [3]
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 16 oktober 2024, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ging op 18 december 2023 met mijn auto de weg op. Ik was op de snelweg. Mijn auto had een probleem. Als de auto koud is, slaat de motor af. Tijdens het rijden was ik aan het bellen. Toen ik wilde remmen, deed de rem het niet. De remmen blokkeren als het koud is. Ik merkte in de middag van die dag dat de motor kon afslaan, als de auto koud was. In de middag naderde ik een stoplicht, toen ik wilde remmen, sloeg de motor af. Vanwege de toestand van mijn auto, was ik van plan voorzichtig te rijden. Op de snelweg reed ik ongeveer 85 tot 90 kilometer per uur. Ik ben bij de Groene Afslag de snelweg opgegaan. Ik zag verderop een matrixbord van 70 kilometer per uur staan. Ik probeerde toen te remmen. Ik heb geen matrixbord van 50 kilometer per uur gezien. Tussen het matrixbord van 70 kilometer per uur en de auto waar ik tegen aan ben gebotst zat ongeveer 600 meter. Ik had vrij zicht. Ik had ruimte om richting de vangrail te rijden. U, officier van justitie, vraagt aan mij of ik het gas niet kon loslaten. Ik weet het niet. Ik was in de war. Ik wist niet wat ik moest doen. U, voorzitter, vraagt aan mij of het niet levensgevaarlijk was om met deze gebrekkige auto de weg op te gaan. Ja, dat klopt.
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 18 december 2023 rond 19:51 uur vond op de Rijksweg Al te Naarden ter hoogte van hectometerpaal 21.6 op de linker rijbaan een verkeersongeval plaats. Op 18 december 2023 om 19:38 uur, ter hoogte van hectometerpaal 21.9, begonnen de matrixborden met branden met een weergegeven snelheid van 70 kilometer per uur. Dit bord was boven rijstrook 1, 2 en 3 te zien. Om 19:42 uur, ter hoogte van hectometerpaal 21.9 begon boven rijstrook 1, 2 en 3 de matrixborden te branden met een snelheid van 50 kilometer per uur. Hieruit kan worden geconcludeerd dat circa 9 minuten voor de aanrijding de matrixborden voor de plaats van impact al in werking waren en hierop een snelheid van 70 kilometer per uur te zien was en dat ter hoogte van de impact zelf, ter hoogte van hectometerpaal 21.9, een snelheid van 50 kilometer per uur te zien was. [4]
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Na het verkeersongeval werd de GSM-telefoon van de bestuurder, de heer [verdachte] , voor onderzoek in beslag genomen. Er zijn verschillende telefoongesprekken vastgelegd. Een gesprek betreft een uitgaand telefoongesprek gepleegd op 18 december 2023 om
19:45 uur. Dit gesprek eindigde maandag 18 december 2023 om 19:51 uur. Via de telefoon van [verdachte] is gebeld naar een telefoon met telefoonnummer: [telefoonnummer] . [5]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het subsidiaire feit
Zoals volgt uit de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte reed in een gebrekkige auto, waarvan de rem kon blokkeren. Verdachte had dit reeds eerder in de middag van de dag van het incident opgemerkt. Hij belde vervolgens zijn baas op en deelde hem de (in de woorden van verdachte ‘levensgevaarlijke’) situatie mee. In de avond is verdachte met zijn gebrekkige auto vanuit werk naar huis via de snelweg teruggereden. Vanwege het feit dat zijn auto niet in goede staat was, koos verdachte ervoor om wat langzamer op de snelweg te rijden.
Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte (alsnog) de maximumsnelheid heeft overschreden. Zo heeft verdachte verklaard dat hij 85 tot 90 kilometer per uur reed, terwijl er matrixborden hingen waarop te zien was dat er eerst maximaal 70 kilometer en later maximaal 50 kilometer per uur mocht worden gereden. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij enkel het matrixbord van maximaal 70 kilometer per uur heeft gezien en vervolgens heeft geprobeerd te remmen. Uit de bewijsmiddelen volgt echter dat verdachte ook het matrixbord van maximaal 50 kilometer per uur had moeten zien. Remmen kon verdachte niet en kennelijk heeft verdachte, gelet op zijn verklaring, het gas ook onvoldoende los gelaten.
Daarnaast heeft verdachte, terwijl hij op de snelweg reed, een telefoongesprek van ongeveer vijf minuten gevoerd. Dit gesprek, dat verdachte initieerde, eindigde vlak na de botsing op de andere auto. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte door dit telefoongesprek onvoldoende aandacht had voor de wegsituatie en het verkeer voor hem. Dat zijn aandacht voor het verkeer onvoldoende was kan worden afgeleid uit zijn eigen verklaring. Zo heeft verdachte verklaard dat hij de matrixborden van maximaal 50 kilometer per uur niet heeft gezien, terwijl deze al aanstraalden toen verdachte deze passeerde. Daarnaast was er volgens verdachte ongeveer 600 meter vrij zicht tussen het (laatste) matrixbord dat verdachte heeft gezien en de auto waar verdachte tegenaan is gebotst. Dit acht de rechtbank ongeloofwaardig, omdat er op dat moment sprake was van een filevorming, ongeveer 300 meter na het matrixbord. Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat verdachte onvoldoende aandacht had op de weg voor hem en dat hij niet (tijdig) had opgemerkt dat zich een file had gevormd.
Vervolgens heeft verdachte in verband met de auto voor hem zijn auto eigen niet tijdig tot stilstand kunnen brengen en is hij ook niet uitgeweken, terwijl voor dit laatste naar zijn zeggen wel de mogelijkheid was. Dit alles heeft ertoe geresulteerd dat de auto van verdachte tegen deze andere langzaam rijdende auto is aangereden.
Al deze gedragingen van verdachte, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Gelet op de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair:
op 18 december 2023 te Naarden, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de Rijksweg A1,
- terwijl het motorrijtuig niet was voorzien van een deugdelijk functionerende reminrichting en
- met een hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 50

kilometer per uur, en

- (daarbij) geruime tijd bezig is geweest met de bediening van zijn mobiele telefoon en
- daarbij/daardoor zijn aandacht niet of niet voortdurend op de weg voor hem heeft gehouden en
- niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat vóór hem het verkeer langzaam rijdend was geworden en zich een file had gevormd en
- (daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn

motorvoertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was en

- niet is uitgeweken,
- ten gevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en een ander langzaam rijdend motorrijtuig (personenauto), door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
subsidiair:overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van zestig uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door dertig dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (hierna: OBM) voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte moet worden aangemerkt als first offender. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou buitenproportioneel zijn en verdachte onevenredig hard treffen. Verdachte zou eventueel een taakstraf kunnen uitvoeren. Verder heeft de raadsman verzocht geen (deels) onvoorwaardelijke OBM op te leggen. Verdachte is first offender en het feit is al van enige tijd geleden. Daarnaast heeft verdachte zijn rijbewijs nodig voor de verhuizing en om zijn jonge kinderen naar school en sport te brengen. De raadsman heeft verzocht, bij een bewezenverklaring, een voorwaardelijke OBM op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer gevaarlijk rijgedrag, door met een naar eigen zeggen levensgevaarlijke gebrekkige auto de snelweg op te gaan, onvoldoende aandacht te hebben voor de weg en het verkeer voor hem, en de maximumsnelheid te overschrijden. Dit heeft geresulteerd in een aanrijding. Er mag van geluk worden gesproken dat er geen ernstig letsel was bij zowel verdachte als de inzittenden van de aangereden auto. Verdachte heeft getoond zich weinig aan te trekken van verkeersregels, die dienen ter bescherming van de veiligheid van weggebruikers, waaronder hijzelf.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 2 augustus 2024, waaruit volgt dat verdachte op 28 september 2019 een strafbeschikking (geldboete van € 460,-) opgelegd heeft gekregen wegens een snelheidsovertreding, begaan op 15 augustus 2019.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij op dit moment niet werkt. Hij ontvangt een uitkering vanwege rugproblemen. Verdachte heeft verklaard zijn rijbewijs nodig te hebben om werk te vinden.
Op te leggen straf
Vanuit het oogpunt van normhandhaving en specifieke preventie acht de rechtbank oplegging van een taakstraf in combinatie met een (deels) onvoorwaardelijke OBM op zijn plaats. Alles overwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie, te weten een taakstraf voor de duur van zestig uren, in combinatie met een OBM voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De rechtbank gaat weliswaar uit van een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, maar vanwege het zeer gevaarlijke rijgedrag van verdachte, hetgeen ook tot een ongeluk heeft geleid, ziet de rechtbank geen reden om een lagere straf op te leggen dan is gevorderd. Het voorwaardelijke deel van de OBM dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw gevaarlijk rijgedrag te vertonen (of een ander strafbaar feit te plegen).

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.536,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.736,- materiële schade en € 800,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag ten aanzien van de materiële schade deels kan worden toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 1.100,-. Er dient rekening te worden gehouden met de afschrijving over de aanschafwaarde van de Apple Carplay en de velgen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag niet kan worden toegewezen. Uit de onderbouwing volgt dat de benadeelde partij voornamelijk gefrustreerd is. Dat is echter geen grondslag voor vergoeding van immateriële schade.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij (deels) niet-ontvankelijk te verklaren. De benadeelde partij heeft gesteld dat de Apple Carplay en de velgen niet zijn meegenomen in de berekening van de dagwaarde van de auto. Deze stelling is echter niet onderbouwd. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, indien de kosten van de accessoires niet zijn uitgekeerd door de verzekering, dit zijn eigen fout is geweest. Deze kosten zijn niet automatisch meeverzekerd. Als hij deze kosten wel had opgegeven bij de verzekering, dan had hij deze hoogstwaarschijnlijk wel vergoed gekregen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is verder voldoende onderbouwd, gelet op de facturen die aan de vordering zijn gevoegd, en komt redelijk voor, met dien verstande dat de rechtbank het redelijk acht dat rekening wordt gehouden met een afschrijving op de aanschafwaarde van de twee accessoires, waar de materiële schade op ziet. De rechtbank begroot de waarde van de Apple Carplay, na aftrek van een redelijke afschrijving, op een bedrag van € 750,-. De rechtbank begroot de waarde van de velgen, na aftrek van een redelijke afschrijving, op een bedrag van € 350,-. De rechtbank zal aldus de vordering ten aanzien van de materiële schade toewijzen tot een bedrag van in totaal € 1.100,-. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank verwerpt het standpunt van de raadsman dat de benadeelde partij door zijn keuze om de accessoires niet te verzekeren niet-ontvankelijk is in de vordering. Die stelling vindt geen grondslag in het recht. Het is aan de benadeelde partij om te beslissen op wie hij de geleden schade wenst te verhalen; een verzekering of de veroorzaker van de schade. Het ontbreken van een verzekering kan hem dus niet worden tegengeworpen.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in aanmerking:
  • wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen;
  • bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze;
  • bij aantasting van de nagedachtenis van de overledene.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van de onder b. bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in onder b bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is.
Uit de onderbouwing van de immateriële schade van de benadeelde partij volgt dat de afwikkeling van de zaak bij de verzekering veel frustratie oplevert bij de benadeelde. De rechtbank begrijpt deze frustratie, maar oordeelt dat dit geen grondslag is voor vergoeding van immateriële schade. Niet kan worden gesproken van een aantasting in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder d van het Burgerlijk Wetboek.
Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Totale schade
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 1.100,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2023 tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.100,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met eenentwintig dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, van het Wetboek van Strafrecht en
  • 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
60 (zestig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis;
  • ontzegtverdachte de
    bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
    6 (zes) maanden;
  • bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, te weten 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte zich voor het einde van na te melden proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.100,-, zijnde materiële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2023 tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij wat betreft het meer gevorderde ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade af;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat € 1.100,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 21 (eenentwintig) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door V.A. Groeneveld, voorzitter, en mrs. B.F. Hammerle en S.C. Hagedoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 oktober 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2023 te Naarden, althans in Nederland, als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de Rijksweg
A1, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate
werden geschonden door
- te rijden in een motorrijtuig waarvan hij wist dat de reminrichting niet deugdelijk
functioneerde, althans waarvan hij wist dat het motorrijtuig niet voldeed aan de
permanente eisen voor rijdende voertuigen en/of
- te rijden met een indicatieve snelheid van (circa) 90 tot 95 kilometer per uur,
althans met een (veel) hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum
snelheid van 50 kilometer per uur, en/of
- tijdens het besturen van voornoemd motorrijtuig met zijn mobiele telefoon te
(video)bellen en/of op het scherm van zijn mobiele telefoon te kijken en/of zijn
mobiele telefoon vast te houden en/of
- daarbij niet voortdurend zijn blik en/of aandacht op de weg te houden en/of
- zijn snelheid niet zodanig aan te passen aan de wegsituatie en/of
- (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of niet,
althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor een zich in die file bevindend
stilstaand en/of langzaam rijdend voertuig,
- ten gevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen het door hem
bestuurde motorrijtuig en een ander stilstaand en/of langzaam rijdend motorrijtuig
(personenauto),
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
(art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 december 2023 te Naarden, althans in Nederland, als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de Rijksweg
A1,
- terwijl het motorrijtuig niet was voorzien van een deugdelijk functionerende
reminrichting, althans niet voldeed aan de permanente eisen voor rijdende
voertuigen en/of
- met een indicatieve snelheid van (circa) 90 tot 95 kilometer per uur, althans met
een (veel) hogere snelheid dan de toen aldaar toegestane maximum snelheid van 50
kilometer per uur, en/of
- (daarbij) geruime tijd bezig is geweest met de bediening van zijn mobiele telefoon

en/of

- daarbij/daardoor zijn aandacht niet of niet voortdurend op de weg voor hem heeft

gehouden en/of

- niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat vóór hem het verkeer langzaam rijdend was

geworden en/of zich een file had gevormd en/of

- (daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn
motorvoertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was
en/of
- niet of niet tijdig heeft geremd en/of is uitgeweken,
- ten gevolge waarvan een aanrijding/botsing is ontstaan tussen het door hem
bestuurde motorrijtuig en een ander stilstaand en/of langzaam rijdend motorrijtuig
(personenauto),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 februari 2024, genummerd PL0900-2023385945, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 t/m 39 van het elektronische dossier. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 5.
3.Pagina 17.
4.Pagina 31.
5.Pagina 34.