ECLI:NL:RBMNE:2024:6046

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
16-106471-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van drugshandel, deelname aan criminele organisatie en voorhanden hebben van een wapen

Op 29 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere druggerelateerde misdrijven en het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2023 tot en met 13 mei 2024 in Veenendaal samen met een ander heeft gedeald in verschillende soorten harddrugs, waaronder cocaïne, heroïne, MDMA, GHB en amfetamine. Op 13 mei 2024 werd de verdachte betrapt met aanzienlijke hoeveelheden van deze drugs. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van Opiumwetmisdrijven. De verdachte heeft een leidende rol gespeeld in deze organisatie, waarbij hij instructies gaf aan een medeverdachte over het afleveren van drugs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en diverse bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling voor zijn drugsverslaving. Tevens zijn de in beslag genomen drugs en wapens onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-106471-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 augustus 2024 en 15 oktober 2024. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.P. Jansen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. N.P. van Dijk, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:in de periode van 1 januari 2023 tot en met 13 mei 2024 in Veenendaal samen met een ander heeft gedeald in cocaïne, heroïne, MDMA, GHB en amfetamine;
Feit 2:op 13 mei 2024 in Veenendaal samen met een ander 68,21 gram MDMA, 28,87 gram heroine, 78,18 gram amfetamine en 1808,8 gram GHB aanwezig heeft gehad;
Feit 3:in de periode van 1 januari 2024 tot en met 13 mei 2024 in Veenendaal heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven;
Feit 4:op 13 mei 2024 in Veenendaal een boksbeugel voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 oktober 2024;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 mei 2024, genummerd 20240514.1020.13883, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 42-46;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 mei 2024, genummerd PL0900-2024095730-21, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 112-113;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 3 juni 2024, genummerd 240514-367-591, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 270-290 met als bijlagen de NFI-rapporten, doorgenummerde pagina’s 292-302;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen verhoor afnemer [verbalisant 1] van 14 mei 2024, genummerd 2405131530.AMB, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 120-121;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen verhoor afnemer [verbalisant 2] van 15 mei 2024, genummerd 2405150830.AMB, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 125-126.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
Onder een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Het duurzaam en gestructureerd karakter kan blijken uit de onderlinge verdeling van de werkzaamheden of de onderlinge afstemming van de activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie.
Het dealen en het aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs in vereniging, zoals ten laste gelegd onder feit 1 en feit 2, zijn tevens de gedragingen die ten grondslag zijn gelegd aan feit 3 (deelname aan een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet). Nu deze feiten door verdachte zijn bekend en de raadsman voor geen van de ten laste gelegde feiten een bewijsverweer heeft gevoerd, beoordeelt de rechtbank of deze gedragingen gekwalificeerd kunnen worden als deelname aan een criminele organisatie.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen die hebben geleid tot een bewezenverklaring van de feiten en 1 en 2 óók gekwalificeerd worden als deelname aan een crimineel samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet. Uit de bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. Verdachte kreeg bestellingen van afnemers binnen via de dealtelefoon. Daarna vond er (telefonisch) contact plaats tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte] ) met instructies voor [medeverdachte] over het afleveren van de drugs. Vervolgens ging [medeverdachte] de drugs bezorgen bij de afnemers.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte een leidende rol had en dat medeverdachte [medeverdachte] de loopjongen was. Zij hadden elk een eigen rol en taak die cruciaal was voor de handel in harddrugs. Zij hebben maanden lang op deze manier samengewerkt. Hiermee is er dus sprake van een samenwerkingsverband tussen twee personen met een duurzaam en gestructureerd karakter.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2024 tot en met 13 mei 2024 in Veenendaal heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van opiumwetmisdrijven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 1 januari 2023 tot en met 13 mei 2024 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en verstrekt cocaïne en heroïne en MDMA en GHB en amfetamine, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
op 13 mei 2024 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 68,21 gram MDMA en
- 28,87 gram heroïne en
- 78,18 gram amfetamine en
- 1808,8 gram GHB,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3
in de periode van 1 januari 2024 tot en met 13 mei 2024 te Veenendaal, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte] ( [geboortedatum 2] 2003), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid Opiumwet;
Feit 4
op 13 mei 2024 te Veenendaal, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet;
Feit 4:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), vinden en behouden van dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening en middelencontrole.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verschillende strafmaatverweren gevoerd. Allereerst wijst de raadsman er op dat de gevorderde straf van de officier van justitie gebaseerd lijkt te zijn op de inbeslagname van meer dan anderhalve liter GHB. Bij GHB moet - anders dan bij andere soorten harddrugs - niet worden aangesloten bij het gewicht ervan. Daarnaast moet de kwalificatie ‘deelname aan een criminele organisatie’ in het geval van verdachte niet strafverhogend werken. Er was geenszins sprake van een professioneel samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachte. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de politie onnodig (veel) geweld heeft gebruikt bij het binnentreden van de woning van verdachte. Hierdoor is de voordeur beschadigd en moet verdachte € 7.000,- betalen aan de woningbouwvereniging. De verdediging verzoekt om de schade van € 7.000,- te verdisconteren in de straf alsof het een opgelegde boete betreft. Dit komt volgens de Richtlijn overeen met 40 dagen gevangenisstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich bijna 1,5 jaar schuldig gemaakt aan handel in verschillende soorten harddrugs en in die context samen met medeverdachte [medeverdachte] gedurende een periode van vijf maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het plegen van Opiumwetmisdrijven. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid drugs. Dit zijn ernstige strafbare feiten. Drugs zijn verslavend en schadelijk voor de volksgezondheid. Verdachte heeft met zijn handelwijze bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. De handel in drugs gaat gepaard met (zware) criminaliteit en ondermijning van de samenleving. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een boksbeugel. Dit terwijl verdachte al eens eerder hiervoor veroordeeld is. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 10 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Reclasseringsrapport
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 30 september 2024 opgemaakt door D.J. Anbeek (reclasseringswerker). Hieruit blijkt dat het recidiverisico gemiddeld tot hoog wordt ingeschat. Verdachte ervaart op meerdere leefgebieden problematiek dat vooral voortkomt uit zijn drugsverslaving. Door de detentie is verdachte al enige tijd (zo goed als) abstinent.
8.3.3
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank neemt hierbij het volgende in overweging.
Verdachte had een aansturende rol ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte] , terwijl [medeverdachte] zich toen in een kwetsbare en afhankelijke relatie ten opzichte van verdachte bevond. Hij had immers op dat moment geen vaste, eigen slaapplaats. Daarnaast gaat het om ernstige feiten waar verdachte – daar waar het gaat om het aanwezig hebben van harddrugs en een boksbeugel - ook al eerder voor is veroordeeld. De rechtbank merkt op dat zij de deelname aan een criminele organisatie (feit 3) niet strafverzwarend acht, omdat de strafbare handelingen niet anders zijn dan zoals die bewezen zijn verklaard onder feit 1 en 2.
De rechtbank zal niet in strafmatigende zin rekening houden met de vordering van de woningbouwvereniging van € 7.000,- voor de schade door het binnentreden van de woning van verdachte door de politie. Zoals de officier van justitie op de zitting heeft toegelicht, wordt door de politie op basis van onder andere iemands strafblad in dit soort zaken door de politie bekeken hoe iemand wordt aangehouden. Bij verdachte is vanwege de inhoud van de verdenking en zijn antecedenten gekozen voor een in dat geval standaard werkwijze waarbij de deur wordt opengebroken door het arrestatieteam. Uit het dossier blijkt dat de voordeur van de woning van verdachte gebarricadeerd was. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat dit het geval was, maar niet om de politie buiten te houden. Dat verdachte hier een andere reden voor had, neemt niet weg dat de deur gebarricadeerd was waardoor de politie meer geweld moest toepassen om binnen te treden. De rechtbank acht het toegepaste geweld, anders dan de verdediging, daarom niet onnodig of buitenproportioneel en ziet dan ook geen aanleiding om hier in het kader van de strafmaat rekening mee te houden.
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de LOVS en de strafoplegging in soortgelijke zaken. De LOVS stelt op het dealen vanuit een pand gedurende 6-12 maanden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. Op het aanwezig hebben van de hoeveelheid drugs zoals ten laste gelegd onder feit 2, staat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden. Anders dan de verdediging, acht de rechtbank strafeis van de officier van justitie in lijn met de LOVS-oriëntatiepunten. Daarbij ziet zij als strafverhogende omstandigheid dat de feiten in vereniging zijn gepleegd, waarbij verdachte een sterk sturende rol ten opzichte van de medeverdachte had.
Het voorgaande in aanmerking nemende, acht de rechtbank en gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden, en legt dit op. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijke deel een proeftijd van twee (2) jaar en wijkt hiermee af van de strafeis, omdat zij een proeftijd van twee jaar toereikend acht. Naast de algemene voorwaarde, legt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering op, te weten: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), vinden en behouden van dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening en middelencontrole. Daarnaast legt de rechtbank een contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte] op.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen drugs, ploertendoder en boksbeugel worden onttrokken aan het verkeer. De weegschaal moet verbeurd worden verklaard en de overige in beslag genomen voorwerpen mogen terug naar de rechthebbenden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen € 145,- verbeurd verklaren, omdat deze geheel of grotendeels uit baten van de strafbare feiten is verkregen.
De rechtbank zal ook het in beslag genomen notitieboekje verbeurd verklaren, omdat met behulp hiervan de bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten de drugs, weegschaal, ploertendoder en boksbeugel, onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten aangetroffen.
Teruggave aan de rechthebbenden
De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen passen en de geldkist aan degenen die redelijkerwijs als rechthebbenden van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 10, 11b van de Opiumwet en
  • 13 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf
  • stelt daarbij een
  • als voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich bij Inforsa (Wittevrouwenkade 6, 3512 CR Utrecht) meldt, in ieder geval binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door de forensische ambulante zorg van GGZ Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
 Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie en stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van (on)betaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs/specifiek middel om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] ( [geboortedatum 2] 2003), zo lang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt;
  • waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • 145 EUR (G3343337)
  • 1 STK Boek (G3343748)
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 4 STK Verdovende Middelen (G3343286)
  • 77 STK Verdovende Middelen (G3343261)
  • 12 STK Verdovende Middelen (G3343276)
  • 1 STK Verdovende Middelen (G3343259)
  • 19 STK Verdovende Middelen (G3343256)
  • 7 STK Verdovende Middelen (G3343253)
  • 1 STK Verdovende Middelen (G3343251)
  • 35 STK Verdovende Middelen (G3343249)
  • 1 STK Verdovende Middelen (G3343246)
  • 1 STK Verdovende Middelen (G3343244)
  • 34 STK Verdovende Middelen (G3343240)
  • 3 STK Verdovende Middelen (G3343288)
  • 19 STK Verdovende Middelen (G3343280)
  • 4 STK Verdovende Middelen (G3343292)
  • 1 STK Verdovende Middelen (G3343302)
  • 1 STK Verdovende Middelen (G3343324)
  • 5 STK Verdovende Middelen (G3343313)
  • 1 STK Verdovende Middelen (G3343307)
  • 1 STK Verdovende Middelen (G3343316)
  • 2 STK Verdovende Middelen (G3343274)
  • 1 STK Ploertendoder (G3343750)
  • 1 STK Wapen (G3343749)
- gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Pas (G3343347)
  • 1 STK Pas (G3343340)
  • 1 STK Geldkist (G3343333​​​​​​​).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mrs. D. Riani el Achhab en E.H.M. Druijf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2024.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2023 tot en met 13 mei 2024 te Veenendaal, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer een of meer gebruikershoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of MDMA en/of GHB en/of amfetamine, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA en/of GHB en/of amfetamine,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
Feit 2
hij op of omstreeks 13 mei 2024 te Veenendaal, althans Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 68,21 gram MDMA en/of
- ongeveer 28,87 gram heroïne en/of
- ongeveer 78,18 gram amfetamine en/of
- ongeveer 1808,8 gram GHB,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of heroïne en/of amfetamine en/of GHB, zijnde MDMA en/of heroïne en/of amfetamine en/of GHB,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
Feit 3
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 13 mei 2024 te Veenendaal, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte] ( [geboortedatum 2] 2003),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet
Feit 4
hij op of omstreeks 13 mei 2024 te Veenendaal, althans in Nederland,
een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.