ECLI:NL:RBMNE:2024:6045

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
16-143900-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van drugsdelicten en deelname aan een criminele organisatie met toepassing van adolescentenstrafrecht

Op 29 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een jongmeerderjarige verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van het medeplegen van drugsdelicten en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2024 tot en met 13 mei 2024 in Veenendaal samen met een ander heeft gedeald in verschillende soorten harddrugs, waaronder cocaïne, heroïne, MDMA, GHB en amfetamine. Daarnaast heeft hij op 13 mei 2024 een aanzienlijke hoeveelheid drugs in zijn bezit gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 60 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en diverse bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook een taakstraf van 60 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien deze niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de in beslag genomen ploertendoder onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-143900-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[jongmeerderjarige],
geboren op [geboortedatum 1] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: [jongmeerderjarige] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 augustus 2024 en 15 oktober 2024. Op laatst genoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.P. Jansen en van hetgeen [jongmeerderjarige] en zijn raadsvrouw, mr. A.Y.M. Jansse, advocaat te Zeist, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [jongmeerderjarige] :
Feit 1:in de periode van 1 januari 2024 tot en met 13 mei 2024 in Veenendaal samen met een ander heeft gedeald in cocaïne, heroïne, MDMA, GHB en amfetamine;
Feit 2:op 13 mei 2024 in Veenendaal samen met een ander 68,21 gram MDMA, 28,87 gram heroine, 78,18 gram amfetamine en 1808,8 gram GHB aanwezig heeft gehad;
Feit 3:in de periode van 1 januari 2024 tot en met 13 mei 2024 in Veenendaal heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetmisdrijven.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [jongmeerderjarige] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw acht het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij bepleit vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde.
Voor zover van belang worden de standpunten van de verdediging hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
[jongmeerderjarige] heeft het ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2 bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor feit 1 en feit 2 bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen. Voor feit 3 is wel vrijspraak bepleit door de raadsvrouw, maar de omstandigheden waarop de verdenking is gebaseerd zijn de feiten 1 en 2, die verdachte heeft bekend. De rechtbank zal daarom ook ten aanzien van feit 3 met een opsomming van de bewijsmiddelen volstaan en verder nog een bewijsoverweging opnemen ten aanzien van dit feit. Het gaat ten aanzien van de drie feiten om deze opsomming van de bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van [jongmeerderjarige] ter terechtzitting van 15 oktober 2024;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 mei 2024, genummerd 20240514.1020.13883, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 42-46;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 mei 2024, genummerd PL0900-2024095730-21, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 112-113;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 3 juni 2024, genummerd 240514-367-591, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 270-290 met als bijlagen de NFI-rapporten, doorgenummerde pagina’s 292-302;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen verhoor afnemer [verbalisant 1] van 14 mei 2024, genummerd 2405131530.AMB, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 120-121;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen verhoor afnemer [verbalisant 2] van 15 mei 2024, genummerd 2405150830.AMB, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 125-126.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft bepleit dat er geen sprake was van een duurzaam samenwerkingsverband tussen [jongmeerderjarige] en medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte] ), omdat [jongmeerderjarige] enkel de loopjongen van [medeverdachte] was. [jongmeerderjarige] had daarnaast geen oogmerk op het plegen van Opiumwetmisdrijven.
Onder een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Het duurzaam en gestructureerd karakter kan blijken uit de onderlinge verdeling van de werkzaamheden of de onderlinge afstemming van de activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie.
Het dealen en het aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs in vereniging, zoals ten laste gelegd onder feit 1 en feit 2, zijn tevens de gedragingen die ten grondslag zijn gelegd aan feit 3 (deelname aan een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet). Nu deze feiten door [jongmeerderjarige] zijn bekend en de raadsvrouw voor deze feiten geen vrijspraak heeft bepleit, is uitsluitend de vraag of die gedragingen gekwalificeerd kunnen worden als deelname aan een criminele organisatie.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen die hebben geleid tot een bewezenverklaring van de feiten en 1 en 2 óók gekwalificeerd worden als deelname aan een crimineel samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet. Uit de bewijsmiddelen en de verklaring van [jongmeerderjarige] ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. Medeverdachte [medeverdachte] kreeg bestellingen van afnemers binnen via de dealtelefoon. Daarna vond er (telefonisch) contact plaats tussen [medeverdachte] en [jongmeerderjarige] met instructies voor [jongmeerderjarige] over het afleveren van de drugs. Vervolgens ging [jongmeerderjarige] de drugs bezorgen bij de afnemers. Het verdiende geld moest [jongmeerderjarige] afgeven aan [medeverdachte] . Zelf mocht [jongmeerderjarige] een klein deel houden.
De rechtbank leidt hieruit af dat medeverdachte [medeverdachte] een leidende rol had en dat [jongmeerderjarige] de loopjongen was. De ondergeschiktheid van [jongmeerderjarige] maakt niet dat er geen sprake was van een samenwerkingsverband. Dat [jongmeerderjarige] niet het oogmerk had om in harddrugs te handelen, wordt weersproken door de inhoud van zijn verklaring op de zitting en de inhoud van de uitgeluisterde telefoongesprekken in het dossier. Zowel [medeverdachte] als [jongmeerderjarige] hadden elk een eigen rol en taak die cruciaal was voor de handel in harddrugs. Zij hebben maanden lang op deze manier samengewerkt. Hiermee is er dus sprake van een samenwerkingsverband tussen twee personen met een duurzaam en gestructureerd karakter.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [jongmeerderjarige] in de periode van 1 januari 2024 tot en met 13 mei 2024 in Veenendaal heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van opiumwetmisdrijven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [jongmeerderjarige] :
Feit 1
in de periode van 1 januari 2024 tot en met 13 mei 2024 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
cocaïne en heroïne en MDMA en GHB en amfetamine, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
op 13 mei 2024 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 68,21 gram MDMA en
- 28,87 gram heroïne en
- 78,18 gram amfetamine en
- 1808,8 gram GHB,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3
in de periode van 1 januari 2024 tot en met 13 mei 2024 te Veenendaal heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte] ( [geboortedatum 2] 1987), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid Opiumwet.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [jongmeerderjarige] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [jongmeerderjarige] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [jongmeerderjarige] uitsluit. [jongmeerderjarige] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en gevorderd [jongmeerderjarige] te veroordelen tot een jeugddetentie van 100 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren, met als bijzondere voorwaarden (meewerken aan) een meldplicht bij Reclassering Nederland, ambulante behandeling bij Fivoor, begeleid wonen, dagbesteding, schuldhulpverlening, middelencontrole, een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] en een locatieverbod op het woonadres van medeverdachte [medeverdachte] . Daarnaast vordert hij een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, indien niet of niet naar behoren verricht, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [jongmeerderjarige] , als ook met de positieve lijn die is ingezet tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [jongmeerderjarige] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
[jongmeerderjarige] heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte] gedurende een periode van vijf maanden schuldig gemaakt aan handel in verschillende soorten harddrugs en in die context deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het plegen van opiumwetmisdrijven. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid drugs. Dit zijn ernstige strafbare feiten. Drugs zijn verslavend en schadelijk voor de volksgezondheid. [jongmeerderjarige] heeft met zijn handelwijze bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. De handel in drugs gaat gepaard met (zware) criminaliteit en ondermijning van de samenleving. De rechtbank neemt dit [jongmeerderjarige] kwalijk.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van [jongmeerderjarige]
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van [jongmeerderjarige] van 10 juli 2024. Hieruit blijkt dat [jongmeerderjarige] niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Reclasseringsrapporten
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 18 juni 2024 opgemaakt door W. Kieft (reclasseringswerker). Hieruit blijkt dat het recidiverisico gemiddeld tot hoog wordt ingeschat.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de e-mail van 9 oktober 2024 van K. van Doorn (reclasseringswerker) en hetgeen zij ter terechtzitting heeft toegelicht. [jongmeerderjarige] stelt zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis open en meewerkend op. [jongmeerderjarige] woont weer thuis bij zijn vader en is aangemeld bij [instelling 1] van de gemeente Veenendaal en voor ambulante behandeling bij Fivoor. Daarnaast is er een uitkering aangevraagd en is bewindvoering ingezet. Er wordt gezocht naar een begeleide woonplek voor [jongmeerderjarige] .
De reclassering adviseert oplegging van een deels voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden (meewerken aan) een meldplicht bij Reclassering Nederland, ambulante behandeling bij Fivoor, begeleid wonen, dagbesteding, schuldhulpverlening, middelencontrole, een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] en een locatieverbod op het woonadres van medeverdachte [medeverdachte] .
8.3.3
Toepassing jeugdstrafrecht
[jongmeerderjarige] was in de periode dat hij de feiten pleegde tussen de 20 en 21 jaar oud en dus meerderjarig. Voor een meerderjarige verdachte tot 23 jaar kan het jeugdstrafrecht worden toegepast, als de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat er aanwijzingen zijn voor de toepassing van het jeugdstrafrecht en wordt door de reclassering geadviseerd. De rechtbank kan het advies van de reclassering hierover goed volgen en past het jeugdstrafrecht toe.
8.3.4
Conclusie
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met het feit dat [jongmeerderjarige] afhankelijk was van medeverdachte [medeverdachte] voor een slaapplek, omdat hij op dat moment geen vaste, eigen slaapplaats had. Dit maakte [jongmeerderjarige] kwetsbaar. Uit de uitgeluisterde gesprekken komt een beeld naar voren dat [jongmeerderjarige] als loopjongen een ondergeschikte rol had ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte] . Ook houdt de rechtbank rekening met het positieve verloop van de schorsing van de voorlopige hechtenis. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat het ernstige feiten betreffen. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij de deelname aan een criminele organisatie (feit 3) niet strafverzwarend acht, omdat de periode en de strafbare handelingen niet anders zijn dan bij feiten 1 en 2. De rechtbank heeft tot slot gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de LOVS en de strafoplegging in soortgelijke zaken.
De rechtbank acht het van belang dat [jongmeerderjarige] de gevolgen van zijn handelen ervaart, maar ook dat hij door middel van ambulante behandeling en begeleid wonen niet opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank acht het echter niet in het belang van de (pedagogische) ontwikkeling van [jongmeerderjarige] als hij nu gedetineerd raakt. De rechtbank vindt een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest van 40 dagen, passend en geboden, en legt dit op. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijke deel een proeftijd van twee (2) jaar met de algemene voorwaarden en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden: (meewerken aan) een meldplicht bij Reclassering Nederland, ambulante behandeling bij Fivoor, begeleid wonen, dagbesteding, schuldhulpverlening, middelencontrole en een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] . Een locatieverbod op het woonadres van medeverdachte [medeverdachte] acht zij vanwege het contactverbod niet nodig. Bovendien is niet duidelijk wat het woonadres van [medeverdachte] in de toekomst zal zijn.
Daarnaast legt de rechtbank [jongmeerderjarige] een taakstraf in de vorm van een werkstraf op voor de duur van 60 uren. Ter zitting is door de toezichthouder opgemerkt dat het voor [jongmeerderjarige] dagstructuur goed zou zijn om een werkstraf uit te voeren. Indien [jongmeerderjarige] de werkstraf niet of niet naar behoren uitvoert, staat hiertegenover een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen.
Tot slot heft de rechtbank het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen ploertendoder wordt onttrokken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bezwaar tegen de vordering van de officier van justitie.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een ploertendoder, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door [jongmeerderjarige] begane feiten aangetroffen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36b, 36d, 47, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 10 en 11b van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de jeugddetentie
  • stelt daarbij een
  • als voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich op afspraken met Reclassering Nederland (Zwarte Woud 2 te Utrecht) zal (blijven) melden zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich onder behandeling zal stellen van Fivoor of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra deze beschikbaar is en duurt zo lang de reclassering dat nodig vindt. Ook werkt verdachte mee aan diagnostisch en intelligentie onderzoek. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs/specifiek middel om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • verblijft in een instelling voor beschermd/begeleid wonen, gespecialiseerd in LVB problematiek, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra deze beschikbaar is en duurt zo lang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. In afwachting van een plek in een begeleide/beschermende woonvorm verblijft verdachte bij zijn vader;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] ( [geboortedatum 2] 1987), zo lang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt;
  • inspant voor het vinden en behouden van (on)betaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • waarbij de Reclassering Nederland opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf in de vorm van een werkstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart de ploertendoder (G3343750) onttrokken aan het verkeer.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mrs. D. Riani el Achhab en E.H.M. Druijf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2024.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 13 mei 2024 te Veenendaal, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer een of meer gebruikershoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of MDMA en/of GHB en/of amfetamine, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of MDMA en/of GHB en/of amfetamine,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
hij op of omstreeks 13 mei 2024 te Veenendaal, althans Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 68,21 gram MDMA en/of
- ongeveer 28,87 gram heroïne en/of
- ongeveer 78,18 gram amfetamine en/of
- ongeveer 1808,8 gram GHB,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of heroïne en/of amfetamine en/of GHB, zijnde MDMA en/of heroïne en/of amfetamine en/of GHB,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 13 mei 2024 te Veenendaal, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte] ( [geboortedatum 2] 1987),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet.