Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Bij de beoordeling van deze zaak zal de rechtbank met inachtneming van de wetsgeschiedenis eerst ingaan op de strekking van de buitenplaatsregeling. Daarna zal zij de beroepsgronden van eiser en de standpunten van verweerders bezien tegen deze achtergrond.
De strekking van de buitenplaatsregeling
8. De rechtbank stelt voorop dat de wetgever in de Memorie van Toelichting (MvT) bij onder meer de wijziging van de Nsw heeft beschreven dat onder meer buitenplaatsen in beginsel mede kunnen worden gerangschikt onder de Nsw. Ook onroerende goederen die kleiner zijn dan 5 hectare kunnen als landgoed worden aangemerkt. Daarbij heeft de wetgever de onroerende goederen op het oog gehad die, ondanks hun beperkte oppervlakte, het kenmerkend karakter van een landgoed in de zin van de Nsw vertonen. Te denken valt aan kleine landgoederen, geheel of gedeeltelijk bestaande uit historische buitenplaatsen, zoals deze onder meer voorkomen langs de Vecht, aldus de MvT.
9. De hier bedoelde rangschikkingsmogelijkheid voor buitenplaatsen is vervolgens uitgewerkt in artikel 1, aanhef en onder c, van het Rnw.Uit de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel volgt dat een buitenplaats vanaf de zeventiende eeuw in eerste instantie vooral bedoeld was als zomerverblijf voor welvarende stedelingen. Door opkomst van tram- en treinverbindingen in de negentiende eeuw werden buitenplaatsen steeds vaker permanent bewoond. En zo won ook het concept van het ‘buiten wonen’ aan populariteit onder een grote groep welvarende burgers. Tussen het jaartal 1850 en het jaartal 1900 was de hiervoor geschetste ontwikkeling van buitenplaatsen nog volop gaande. Ook na 1850 zijn buitenplaatsen aangelegd die beschouwd kunnen worden als historische buitenplaatsen, waarbij de samenstellende onderdelen een ensemble vormen, van terreinen (met beplanting), lanen, waterpartijen en -lopen, gebouwen, bouwwerken en ornamenten die door opzet of ontwerp van tuin en park en het (utilitair) gebruik historisch en architectonisch met elkaar verbonden zijn en zo een onlosmakelijk geheel vormen. Bij de wijziging van het Rnw in 2021 is daarom in de definitie van buitenplaats het criterium van aanleg vóór 1850 losgelaten en is ervoor gekozen om de grens op te trekken naar aanleg vóór 1900.
Een in oorsprong versterkt huis
10. Eiser stelt dat er wel sprake is van een in oorsprong versterkt huis. Daarbij licht hij toe dat de voorganger van het huidige Oud Kraggenburg is verwoest door de krachten van de natuur. Om deze natuurlijke vijand buiten de deur te houden is een nieuwe woning geplaatst van steen met een zinken dak, de terp werd verhoogd, vergroot en verstevigd met zware basaltblokken. De oppervlakte van de terp is tenminste 900 m², waarbij een verhoging van basaltblokken is gerealiseerd van 8 meter vanaf destijds de zeebodem van de Zuiderzee (nu het grondpeil van de Noord-Oostpolder). De basaltdijken rond de terp vormen een beschermende vesting rondom de lichtwachterswoning. Op deze manier is Oud Kraggenburg volgens eiser versterkt en beschermd tegen de invloeden van een ruwe onstuimige zee. Zonder deze versterking had de lichtwachterswoning nooit kunnen blijven bestaan. Ter illustratie wordt verwezen naar de overgelegde foto’s.
11. De rechtbank stelt voorop dat de Nsw, het Rnw en de wetsgeschiedenis geen definitie bevatten van wat onder een ‘in oorsprong versterkt huis’ moet worden verstaan. Volgens vaste rechtspraak moet dan aansluiting worden gezocht bij de betekenis in het normaal spraakgebruik. Volgens verweerders volgt uit geraadpleegde bronnen dat in zijn algemeenheid met een ‘in oorsprong verstrekt huis’ een middeleeuws tegen belagers verdedigbaar huis of burcht wordt bedoeld. Op de zitting hebben verweerders toegelicht dat deze uitleg niet per definitie uit normaal spraakgebruik volgt, maar wel wat er in de vakliteratuur en de wetsgeschiedenis met buitenplaatsen wordt bedoeld. Daarbij gaat het volgens verweerders om de combinatie van het soort huis met een bepaalde groene omgeving. Dat kon ook een burcht zijn of een woning van een adellijke familie die zich in de loop van de 19e eeuw hebben ontwikkeld tot een buitenverblijf met tuinaanleg voor welgestelden. Zo heeft de wetgever het begrip ‘in oorsprong versterkt huis’ volgens verweerders bedoeld en niet de uitzonderlijke situatie van een arbeiderswoning in de Zuiderzee die tevens noodzakelijkerwijs bescherming bood tegen het water. Van een in oorsprong versterkt huis zoals de buitenplaatsregeling dat bedoelt, is in dit geval volgens verweerders geen sprake.
12. De rechtbank kan de door verweerders gegeven uitleg van een ‘in oorsprong versterkt huis’ volgen. Ondanks dat er geen zuivere grammaticale uitleg van dit begrip bestaat, past de door verweerders gegeven uitleg bij de bedoeling van de wetgever om met de buitenplaatsregeling ook buitenplaatsen met een kleinere oppervlakte als landgoed te rangschikken, zoals deze kan worden afgeleid uit de hiervoor genoemde passages uit de parlementaire geschiedenis. Eiser vindt dat met de door verweerders gegeven uitleg een te enge interpretatie is gegeven aan de definitie van een buitenplaats. Er zijn echter geen aanknopingspunten in de wetsgeschiedenis te vinden dat de wetgever bij het vaststellen van de buitenplaatsregeling een andere, ruimere opvatting over het begrip ‘in oorsprong versterkt huis’ had. Het begrip buitenplaats maakt al deel uit van een uitzondering op de vereisten die zijn gesteld om een onroerende zaak als landgoed te kunnen aanmerken. Het gaat daarbij om de samenhang van het totale ensemble van gebouwen en omliggende terreinen, lanen, waterpartijen en ornamenten met de nadruk op het groen. In dit geval gaat het om een lichtwachterswoning die functioneel van aard is en dienst deed als baken voor de scheepvaart. Verweerders hebben mogen vinden dat de lichtwachterswoning niet valt onder het begrip ‘in oorsprong versterkt huis’.
Architectonische verbondenheid met historische tuin
13. Volgens eiser is de lichtwachterswoning architectonisch verbonden met de historische tuin van meer dan 1 hectare die is aangelegd vóór 1900. Het geheel dat er al 175 jaar ligt, is bedacht door twee architecten en als één ensemble gerealiseerd. De integrale samenhang tussen de rijksmonumentale woning en het terrein eromheen volgt volgens eiser allereerst uit de omstandigheid dat de woning niet kon blijven staan zonder de aanwezige basaltdijken. Daarnaast bevat de lichtwachterswoning nog altijd een put in de woning die in rechtstreekse verbinding staat met de put op het buitenterrein. Door deze verbinding tussen deze twee getijputten kon de lichtwachter de waterhoogte binnen aflezen. Ook de terp en de honderden meters lange strekdammen staan vermeld als rijksmonumenten. Zonder deze elementen in de tuin kon de voormalige -houten- lichtwachterswoning niet worden gerealiseerd in 1845, gevolgd door haar stenen opvolger in 1877. De woning en de tuin vormen dan ook in hun organische samenhang een onverbrekelijk geheel. Het feit dat hier sprake is van functionele architectuur doet hier niet aan af, omdat het geen verschil maakt met een ‘reguliere’ historische tuin op een buitenplaats die onder architectuur is aangelegd zoals bijvoorbeeld een tuinmuur of gracht. Eiser verwijst naar de ingebrachte onderbouwing van [A] van 1 juni 2022.
14. De rechtbank stelt voorop dat verweerders beoordelingsruimte hebben bij de vraag of sprake is van een met de woning architectonisch verbonden historische tuin. Verweerders hanteren bij die beoordeling een vaste gedragslijn, neergelegd in de Instructie buitenplaatsen. Daarbij is toegelicht dat de vaste gedragslijn landelijk wordt gehanteerd en onderdeel is van een instructie om de buitendienst te helpen bij de beoordeling of sprake is van een buitenplaats. De instructie is in hoofdzaak een samenvatting van wet- en regelgeving zoals deze met betrekking tot buitenplaatsen geldt. Verweerders hebben van de Instructie buitenplaatsen de versies van 20 september 2016 en 7 december 2021 overgelegd. Verweerders hebben zich gebaseerd op de meest recente versie, waarbij wordt teruggegrepen op de oudere versie voor zover in de recente versie toetsingscriteria ontbreken.
15. Deze toetsingscriteria houden in:
- dat er voldoende oorspronkelijke elementen aanwezig zijn;
- alleen een kavelpatroon is onvoldoende;
- de aanwezigheid van één element is ook onvoldoende;
- oude elementen zijn bijvoorbeeld: een gracht, canal, waterpartij, laan, bomengroep, parkbos, (sier)weide, moestuin, tuinornament, zichtas, berceau, haag, pad, tuinmuur, solitaire boom, beeld, fontein, grafkelder, hekwerk, pergola, poort, prieel trap, tuinbank, tuinhuis of waterput.
16. Verweerders erkennen dat Oud Kraggenburg een markant en uniek object is van historisch waterstaatkundige betekenis, waarvan het aannemelijk is dat de door eiser beschreven elementen zoals de waterputten, de met basaltblokken vervaardigde muur rondom de terp, het nog aanwezige deel van de zuidelijke leidam, de terp met de woning, hoogwatersteiger/loopbrug en de lichtvoorzieningen op de woning/schuurtje, dateren van vóór 1900. Ook de grote cultuurhistorische waarde van het object is onomstreden. Verder is het functioneel gezien logisch dat de diverse elementen een eenheid vormen, maar volgens verweerders betekent dit nog niet dat er sprake is van een ontwerp met historische tuinelementen die architectonisch met elkaar en met het huis zijn verbonden. Bij de overgelegde stukken bevindt zich geen ontwerptekening, schilderij of tekeningen van een historische tuin die met de lichtwachterswoning is verbonden. Gezien het feit dat er sprake is van een arbeiderswoning, ligt dit volgens verweerders ook voor de hand. Ook omdat het terrein in de Zuiderzee was gelegen en het stukje grond tussen de woning en de haven bepaalde delen van het jaar overstroomde.
17. De rechtbank kan verweerders hierin volgen. Het visuele aspect is grotendeels bepalend voor het kunnen rangschikken van een onroerende zaak als buitenplaats onder de Nsw.Het is aan eiser om aan de hand van kaart- en/of beeldmateriaal inzichtelijk te maken hoe een tuinaanleg vóór 1900 bij Oud Kraggenburg eruit zag. Alleen dan kan beoordeeld worden of de tuin inderdaad nog herkenbaar aanwezig is. In wat eiser aanvoert zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden om te kunnen spreken van een historische tuinaanleg. Daarbij heeft de rechtbank kennisgenomen van de overgelegde onderbouwing van [A] en daarin is onvoldoende bewijs te vinden voor het standpunt van eiser. Uit de betreffende afbeeldingen en foto’s blijkt op zichzelf, dan wel in combinatie met de aanwezige oude elementen, niet dat er vóór 1900 sprake was van een historische tuin die vanuit architectonische visie met de lichtwachterswoning was verbonden. Met de gegeven motivering mochten verweerders zich daarom op het standpunt stellen dat de door eiser genoemde aanwezige elementen een functionele verbondenheid hebben die zijn aangelegd in een periode dat het terrein nog regelmatig door stormen op de Zuiderzee werd geteisterd. Alleen al daarom kan er geen sprake zijn van nog aanwezige elementen van een historische tuinaanleg en is er per definitie geen sprake van (een deel van) een buitenplaats van vóór 1900. Verweerders hebben daarom mogen oordelen dat niet aannemelijk is dat er vóór 1900 sprake was van een met de lichtwachterswoning architectonisch verbonden historische tuin van ten minste één hectare.
18. Uit het voorgaande volgt dat Oud Kraggenburg niet voldoet aan alle criteria om als een buitenplaats in de zin van de artikel 1, aanhef en onder c, van het Rnw te voldoen.
19. Eiser wijst verder op het doel en de strekking van de Nsw om natuurschoon en cultureel erfgoed te behouden. Dat was voor de provincie Flevoland van doorslaggevende betekenis om op 12 juli 2022 een positief advies te geven voor rangschikking. Dat het instandhouden van cultureel erfgoed één van de voornaamste doelen is van de Nsw staat niet ter discussie en wordt ook door verweerders erkend. Onomstreden is dat het perceel cultuurhistorische waarde heeft met grote nationale betekenis. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat hij hiermee een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel. Volgens eiser zijn de toetsingscriteria in artikel 1, aanhef en onder c, van het Rnw in strijd met het doel van de Nsw en moeten die criteria in dit geval buiten toepassing worden gelaten. In het bestreden besluit is volgens eiser geen afweging gemaakt waarbij rekening is gehouden met de nadelige financiële gevolgen voor eiser. Hij wijst daarbij op de hoge kosten vanwege de verschuldigde overdrachtsbelasting vanwege het niet verkrijgen van de rangschikking en de kosten van onderhoud van Oud Kraggenburg, terwijl het perceel geen exploitatie- en verhuurmogelijkheden heeft waaruit opbrengsten voor eiser zouden kunnen voortvloeien. Deze financiële gevolgen staan volgens eiser niet in verhouding tot het doel dat is gediend met de toepassing van de Nsw.
20. De rechtbank stelt voorop dat het doel van de Nsw is om fiscale faciliteiten te verlenen om eigenaren van onroerende zaken die als landgoed in de zin van de Nsw zijn aangemerkt te stimuleren om het landgoed in stand te houden waardoor een bijdrage aan het natuurschoon wordt geleverd. Verder is tussen partijen niet in geschil dat onder instandhouding van nationaal natuurschoon ook het behoud van cultuurhistorisch erfgoed moet worden verstaan.Zoals hiervoor is overwogen is in de MvT het voornemen vermeld om in het Rnw te bepalen dat op het vereiste dat een landgoed minimaal 5 aaneengesloten hectare moet vormen, een uitzondering wordt gemaakt voor buitenplaatsen. In artikel 1, aanhef en onder c, van het Rnw is aan dit voornemen invulling gegeven. De doelstelling om natuurschoon en cultuurhistorisch erfgoed te behouden komt dus tot uiting in de mogelijkheid om buitenplaatsen te rangschikken. De rechtbank ziet niet in dat de invulling daarvan in artikel 1, aanhef en onder c, van het Rnw en de toets die verweerders daarbij hebben verricht in strijd is met het doel van de Nsw. Dat de provincie Flevoland positief heeft geadviseerd over rangschikking van Oud Kraggenburg, maakt het voorgaande niet anders. Verweerders hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat de beoordeling in het kader van de Nsw en het Rnw een andere is dan de beoordeling waarop het positieve advies is gebaseerd. Verweerders hoefden dit advies dan ook niet te volgen.
21. Ook ziet de rechtbank niet in dat verweerders dit artikel wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing hadden moeten laten. Het evenredigheidsbeginsel bepaalt dat de voor eiser nadelige gevolgen van de afwijzing van het rangschikkingsverzoek niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de doelen die ermee worden gediend.
Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever waardoor toepassing van artikel 1, aanhef en onder c, van het Rnw in zijn geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. De enkele stelling van eiser dat de afwijzing van zijn verzoek nadelige financiële gevolgen voor hem heeft, is onvoldoende om de afwijzing als onevenredig te beoordelen.
22. Tot slot heeft eiser op de zitting een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft daarbij een vergelijking gemaakt met kleine landgoederen met historische buitenplaatsen zoals die onder meer voorkomen langs de Vecht en die wel rangschikkingswaardig zijn. Volgens eiser heeft Oud Kraggenburg dezelfde bijzondere status en hij wijst daarbij op de rijksmonumentale status met een aantal daarbij behorende oude elementen.
23. Naar het oordeel van de rechtbank is Oud Kraggenburg niet vergelijkbaar met de door eiser genoemde landgoederen. De door eiser beschreven situatie van Oud Kraggenburg met een rijksmonumentale status is een andere dan de situatie die de wetgever bij invoering van de buitenplaatsregeling voor ogen heeft gehad. De feitelijke situatie is bij elk van deze landgoederen verschillend en alleen al daarom kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.