ECLI:NL:RBMNE:2024:6035

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
24/2756
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen besluit UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 oktober 2024, in de zaak tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om veroordeling van het Uwv in de proceskosten. Verzoekster had eerder een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) geweigerd gekregen. Na een besluit op bezwaar van 28 februari 2024, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft het Uwv op 12 september 2024 een nieuwe beslissing genomen en verzoekster met terugwerkende kracht een Wajong-uitkering toegekend. Verzoekster trok haar beroep op 23 september 2024 in en verzocht de rechtbank om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die zij had gemaakt in bezwaar en beroep.

De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Het Uwv heeft vervolgens de proceskosten in bezwaar verhoogd tot € 1248,-. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk gegrond is en wijst het verzoek toe. De rechtbank stelt de proceskosten voor de beroepsfase vast op € 1.750,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Daarnaast is het Uwv verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. De rechtbank laat de kosten die het Uwv heeft toegezegd te vergoeden in de bezwaarfase buiten beschouwing. De uitspraak is gedaan door rechter J. Wolbrink, in aanwezigheid van griffier G.M.T.M. Sips, en is openbaar uitgesproken op 21 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2756

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Nijssen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het Uwv in de proceskosten.
1.1.
Het Uwv heeft met het besluit van 24 januari 2023 verzoekster een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) geweigerd. Met het besluit op bezwaar van 28 februari 2024 heeft het Uwv het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
1.2.
Het Uwv heeft op 12 september 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daarbij heeft het Uwv verzoekster met ingang van 22 december 2022 een Wajong-uitkering toegekend. Daarnaast heeft het Uwv bepaald dat de kosten die eiseres in bezwaar heeft moeten maken worden vergoed tot een bedrag van € 624,-.
1.3.
Verzoekster heeft het beroep op 23 september 2024 ingetrokken en de rechtbank verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten die zij in bezwaar en beroep heeft moeten maken.
1.4.
De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het Uwv heeft op 14 oktober 2024 de nieuwe beslissing op bezwaar van 12 september 2024 gewijzigd in die zin dat het Uwv heeft bepaald dat de proceskosten die eiseres in bezwaar heeft moeten maken worden vergoed tot een bedrag van € 1248,-.
1.5.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Proceskosten beroepsfase
2. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3. Gelet op het hiervoor weergegeven procesverloop stelt de rechtbank vast dat het Uwv tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster.
4. Het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door verzoekster in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 875,- met een wegingsfactor 1).
5. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat het Uwv verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet. Verzoekster zal zich hiervoor tot het Uwv moeten wenden.
Proceskosten bezwaarfase
6. Omdat het Uwv heeft toegezegd de proceskosten van € 1.248,- die verzoekster in de bezwaarfase heeft gemaakt te vergoeden zal de rechtbank zich over deze kosten niet uitlaten.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).