Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.De procedure
2.De kern van de zaak
‘Lening de heer [gedaagde] ’uitstaat. [gedaagde] betwist dat hij geld van de vennootschap heeft geleend. De andere aandeelhouders hebben eigenlijk geen idee hoe het zit, maar gaan af op wat er in de jaarstukken staat. Dat een dergelijke vordering in jaarrekeningen staat zegt zeker wel iets, maar in het licht van alle feiten en omstandigheden in dit dossier is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een geldlening. De vordering van [eiseres] wordt afgewezen. [gedaagde] heeft op zijn beurt een tegenvordering ingesteld. Hij vordert onder andere terugbetaling van een aantal bedragen dat hij aan de vennootschap heeft betaald, omdat sprake zou zijn van geldleningen. Omdat het grotendeels gaat om geld dat hij bij wijze van kapitaalinjectie heeft ingebracht, dus als eigen vermogen, wordt ook die tegenvordering afgewezen.
3.De beoordeling
‘Lening de heer [gedaagde] ’te zien is. In sommige jaarrekeningen is te zien dat over die post jaarlijks 3% rente wordt gerekend.
aan de vennootschap, en niet om af te lossen op een lening die de vennootschap
aan hemzou hebben verstrekt.
‘Lening de heer [gedaagde] ’in de jaarrekeningen staat maakt natuurlijk wel, als vertrekpunt, aannemelijk dat [gedaagde] geld heeft geleend van de vennootschap. In de periode vóór 2019 ( [gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat de jaarrekening 2019 is opgesteld nadat hij geen bestuurder meer was) heeft de boekhouder deze post al jaarlijks opgenomen en hij zal dat hebben gedaan op basis van informatie die hij van [gedaagde] of andere aan de vennootschap verbonden personen heeft ontvangen. En, zo benadrukt [eiseres] terecht, [gedaagde] heeft die jaarrekeningen gezien, en die jaarrekeningen zijn goedgekeurd, dus [gedaagde] heeft destijds kennelijk niet naar voren gebracht dat er iets niet klopte.
‘Lening de heer [gedaagde] ’in de jaarrekeningen roept eigenlijk meer vragen op dan worden beantwoord. Zo is naast de post
‘Lening de heer [gedaagde] ’ook te zien een post
‘Rekening courant de heer [gedaagde] ’dan wel
“ [gedaagde] , rekening-courant’, maar die verdwijnt in 2018/19. Waarom die post verdwijnt is onduidelijk. Het zou kunnen dat hij wordt samengevoegd met de post
‘Lening de heer [gedaagde] ’,maar duidelijk is het niet, laat staan waarom dat is gebeurd. Over 2019 is op een grootboekkaart te zien hoe in de loop van dat jaar de post
‘Lening de heer [gedaagde] ’is gewijzigd. Er zijn dan bijvoorbeeld bedragen in credit geboekt, als aflossingen op de gestelde lening, terwijl sprake was van kapitaalstortingen (zie hierna in reconventie, onder 3.19). En er zijn bedragen bij- of afgeboekt waarvan de achtergrond totaal onduidelijk is ( [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] ).
geensprake is van een geldlening van [eiseres] aan [gedaagde] :
- er is geen enkel stuk (rekeningafschrift) waaruit blijkt dat [eiseres] een bedrag of bedragen in de orde van grootte van het volgens [eiseres] geleende bedrag aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld.
- het lijkt onwaarschijnlijk dat [eiseres] ooit in de positie heeft verkeerd om [gedaagde] een bedrag of bedragen in de orde van grootte van het volgens [eiseres] geleende bedrag te lenen. Zowel [gedaagde] als alle andere aandeelhouders beamen dat de vennootschap steeds weer bij de aandeelhouders heeft moeten aankloppen voor financiering, in de vorm van kapitaalstortingen of leningen. [eiseres] heeft juist steeds geld nodig, en is helemaal niet in de positie om geld uit te lenen. Gesteld noch gebleken is dat dit in 2013 (het eerste moment waarvan de post
- ten slotte is het feit– partijen zijn het hierover eens – dat [gedaagde] in 2016 een bedrag van € 20.000 aan [eiseres] heeft geleend wegens een nijpende liquiditeitsbehoefte en [eiseres] dit in loop van 2018 heeft terugbetaald een contra-indicatie voor het bestaan van een lening van [eiseres] aan [gedaagde] . Aflossing op zo’n lening zou dan immers evengoed in die liquiditeitsbehoefte hebben voorzien, terwijl er dan niets terugbetaald had hoeven te worden.
‘Lening de heer [gedaagde] ’, maar daarop zijn ook boekingen gedaan die niet kloppen (zie hiervoor onder 3.7). De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat [eiseres] aanspraak maakt op het gevorderde bedrag op basis van een rekening-courantverhouding.
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- Betaling 1 van € 2.500 op 28 april 2021
- Betaling 2 van € 25.000 na het vonnis in de eerdere procedure
- Betaling 3 van € 5.000 op 10 oktober 2018
- Betaling 4 van € 4.125 op 19 april 2019
- Betaling 5 van € 3.000 op 10 augustus 2020
- Betaling 6 van € 1.650 op 2 oktober 2020
‘Lening de heer [gedaagde] ’(duidelijk iets anders dan eigen vermogen) doet daar niet aan af, omdat de boekhouding wat deze post betreft meer vragen oproept dan ze beantwoordt (zie hiervoor onder 3.7). [eiseres] heeft er op gewezen dat de andere aandeelhouders ook dergelijke kapitaalstortingen hebben gedaan. Ook betaling 3 en 4 zijn dus geen geldleningen.
‘Lening de heer [gedaagde] ’,waarvan de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat die post met zoveel onduidelijkheid is omgeven dat hij geen basis kan vormen voor de vordering die [eiseres] in conventie heeft ingesteld. Het is de rechtbank niet duidelijk of hier, zoals bij betalingen 1 tot en met 4, sprake is van kapitaalinjecties. Het zou kunnen; kennelijk heeft [gedaagde] eerder ook kapitaalinjecties de omschrijving “lening” meegegeven (zie hiervoor onder 3.18). Als de betalingen een andere grondslag hebben, lijkt aannemelijk dat deze bedragen wel terecht zijn verrekend met een schuld die [gedaagde] aan [eiseres] had. Het is namelijk (zie hiervoor onder 3.11) goed mogelijk dat [gedaagde] een schuld had aan [eiseres] op grond van de rekening-courantverhouding. Kortom: betaling 5 en 6 verdwijnen in onduidelijkheid.
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)