In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2024 een beschikking gegeven over de opheffing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld op 15 december 2023 en zou duren tot 15 december 2024. De gecertificeerde instelling, Samen Veilig Midden-Nederland, had verzocht om de opheffing van de ondertoezichtstelling, omdat de vader van de kinderen weigerde mee te werken aan het onderzoek en de kinderen niet met de GI wilden praten. De kinderrechter kon daardoor niet vaststellen of er nog sprake was van een ontwikkelingsbedreiging.
Tijdens de zitting op 11 oktober 2024 waren zowel de vader als de moeder aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. De ouders waren het eens met het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling op te heffen. De kinderrechter concludeerde dat, hoewel er zorgen waren over de kinderen, de ondertoezichtstelling niet doelmatig was, gezien de houding van de vader en het gebrek aan samenwerking. De kinderrechter maakte zich zorgen over de communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op de kinderen.
De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten de ondertoezichtstelling op te heffen, maar benadrukte dat de zorgen over de kinderen blijven bestaan. De ouders moeten in staat zijn om samen beslissingen te nemen over de opvoeding van de kinderen, wat momenteel niet het geval is. De moeder heeft aangegeven parallel ouderschap te willen volgen om beter om te gaan met de situatie. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.