ECLI:NL:RBMNE:2024:5985

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
11141841 / LE VERZ 24-31
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake ontslag op staande voet en bewijsopdracht aan werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2024 een tussenbeschikking gegeven in een geschil tussen [verzoekster] en [verweerster] B.V. [verzoekster] is sinds 6 juli 2015 in dienst bij [verweerster] en is op 15 april 2024 op staande voet ontslagen. De werkgever heeft het ontslag gebaseerd op beschuldigingen van fraude en bedrog, waaronder urenmanipulatie en omzetmanipulatie. [verzoekster] heeft het ontslag betwist en verzoekt om een verklaring voor recht dat het ontslag onterecht is gegeven, alsook om vergoedingen voor vakantiegeld, transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst door de berusting van [verzoekster] in het ontslag is geëindigd en dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij er sprake is van een dringende reden. De kantonrechter heeft de werkgever opgedragen bewijs te leveren van de dringende redenen voor het ontslag, waaronder de beschuldigingen van urenmanipulatie en omzetmanipulatie. De beslissing over de verzoeken van [verzoekster] is aangehouden in afwachting van de bewijslevering.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Beschikking van 1 augustus 2024
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 11141841 / LE VERZ 24-31 BW 31650 van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, hierna ook te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. K. Horstman
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster, hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. A.G.M. Wilms.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 9 producties, ter griffie ingekomen op 5 juni 2024;
  • het verweerschrift van [verweerster] van 9 juli 2024 met 8 producties;
  • de aanvullende producties 10-13 van [verzoekster] ;
  • de brief namens [verzoekster] van 15 juli 2024 waarin mr. Horstman meedeelt de zaak over te nemen van mr. [A] en dat zijn cliënte op advies van de verloskundige niet zelf op de zitting aanwezig zal zijn.
1.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juli 2024. Namens [verzoekster] is haar gemachtigde, mr. Horstman, verschenen. Namens [verweerster] zijn Mw. [B] (HR) en Dhr. [C] (Commercial Manager) verschenen, bijgestaan door mr. Wilms. Beide advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, deze zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken.
1.2.
Ten slotte is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is sinds 6 juli 2015 in dienst bij [verweerster] , laatstelijk als Store Manager in de [.] “ [winkel] ” in [plaats] . De CAO Retail non-food is op het dienstverband van toepassing.
2.2.
Op 15 april 2024 is [verzoekster] op staande voet ontslagen. In dat gesprek heeft [verweerster] aan [verzoekster] ook een vaststellingsovereenkomst voorgelegd. Die overeenkomst heeft [verzoekster] diezelfde dag ondertekend, maar op 26 april 2024 heeft zij de ontbinding van die overeenkomst ingeroepen.
2.3.
In de ontslagbrief staat onder meer het volgende vermeld:
“De aanleiding voor het ontslag op staande voet is dat u zich schuldig heeft gemaakt aan fraude en bedrog in de winkel van [winkel] aan het [adres] in [plaats] , de winkel waar u notabene store manager van bent.
(…)
Wij kunnen aantonen dat u minstens de omzet in de periode november 2023 heeft gemanipuleerd om de gestelde budgetten voor de maandbonus te behalen. Bovendien zijn er verschillende onregelmatigheden geconstateerd, die in uw voordeel werkten. Daarnaast hebben wij vastgesteld dat u regelmatig onder werktijd gehele dagen niet aanwezig was, op data zoals 21 februari 2023, 5 juni 2023 en 15 september 2023.
(…)
Het is voor ons onaanvaardbaar dat dergelijke zaken, zoals machtsmisbruik, fraude in de urenplanning, fraude in de omzet, fraude in de voorraad hebben plaatsgevonden onder uw verantwoordelijkheid. Hierdoor is het vertrouwen in uw integriteit ernstig geschaad. Volgens het Burgerlijk Wetboek vormen bovenstaande punten afzonderlijk en zeker tezamen een legitieme dringende reden voor ontslag op staande voet. (…)”
2.4.
[verweerster] verstrekt maandelijks omzetbonussen aan het winkelpersoneel. Voor [verzoekster] als Store Manager geldt dat zij € 500,00 ontvangt voor iedere maand waarin de beoogde omzet is gerealiseerd, voor het overige winkelpersoneel betreft dat € 250,00.

3.De verzoeken van [verzoekster] en het verweer van [verweerster]

3.1.
[verzoekster] verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat het ontslag op staande voet van 15 april 2024 onterecht is gegeven;
II. [verweerster] te veroordelen om aan [verzoekster] te betalen de vergoeding voor opgebouwd vakantiegeld en niet-genoten vakantiedagen van € 3.075,68 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [verweerster] te veroordelen om aan [verzoekster] te betalen een transitievergoeding van
€ 11.210,04 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [verweerster] te veroordelen om aan [verzoekster] te betalen een billijke vergoeding van
€ 50.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
V. [verweerster] te veroordelen om aan [verzoekster] te betalen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 9.443,36 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen, alsmede de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van deze beschikking, en tot aan de dag van algehele voldoening;
VII. Indien en voor zover het vorenstaande niet of niet geheel wordt toegewezen, een in goede justitie te bepalen voorziening te treffen.
3.2.
[verweerster] concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekster] , met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
De arbeidsovereenkomst is, door de berusting van [verzoekster] in het ontslag, met ingang van 15 april 2024 geëindigd. Voor de beoordeling of [verzoekster] de door haar gevraagde vergoedingen toekomt, zal de kantonrechter moeten beoordelen of het ontslag van 15 april 2024 door [verweerster] op rechtsgeldige wijze is gegeven.
4.2.
Bij de beoordeling stelt de kantonrechter voorop dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
De opzegging is onverwijld gegeven4.3. [verzoekster] stelt allereerst dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven, omdat [verweerster] niet voortvarend zou hebben gehandeld. [verweerster] betwist dat.
4.4.
Voor het antwoord op de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd bekend zijn geworden bij degene die bevoegd was het ontslag te verlenen.
Indien een werkgever vermoedt dat sprake is van een dringende reden tot ontslag van een werknemer, maar hij eerst een onderzoek wil instellen naar de juistheid van dat vermoeden, dan dient hij daarbij met de grootst mogelijke voortvarendheid te handelen. Of de werkgever voldoende voortvarend heeft gehandeld, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij valt onder meer te denken aan de aard en omvang van een eventueel noodzakelijk onderzoek, de behoedzaamheid die bij het instellen van dat onderzoek geboden kan zijn om geen onrust in het bedrijf van de werkgever te wekken, het verzamelen van bewijsmateriaal, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van (juridisch) advies, het horen van de werknemer en het plegen van intern overleg. Daarnaast moet de werkgever zorg in acht nemen om te vermijden dat de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad, indien het vermoeden onjuist blijkt. Waar het dus om gaat is dat de werkgever na het ontdekken van de als dringende reden gekwalificeerde feiten onverwijld ontslag verleent.
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerster] voortvarend gehandeld. Na de melding op 2 april 2024 van een collega van [verzoekster] over misstanden in de winkel te hebben gekregen heeft [verweerster] op 3 april 2024 de winkelmedewerkers gehoord. Omdat [verzoekster] op dat moment op vakantie (in het buitenland) was heeft [verweerster] [verzoekster] toen nog niet kunnen horen. [verweerster] heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij naar aanleiding van de gesprekken met het overige winkelpersoneel verder onderzoek heeft gedaan aan de hand van de bonnen. Daarbij heeft zij uitgezocht wat nu precies uit die bonnen kan worden opgemaakt, hoe het werkt met een retourboeking en of iemand anders dat ook kan doen. Dat heeft volgens [verweerster] een paar dagen in beslag genomen, waarna vervolgens het planningssysteem onder de loep is genomen. Tijdens de zitting heeft [verweerster] toegelicht dat de uitkomst van dit onderzoek haar omstreeks 10 april 2024 duidelijk was en zij op de eerste werkdag na de vakantie van [verzoekster] (op 15 april 2024) haar met die uitkomsten heeft geconfronteerd en [verzoekster] haar verhaal heeft laten doen. Naar het oordeel van de kantonrechter valt gelet op de afwezigheid van [verzoekster] door haar vakantie (en [verweerster] haar daardoor niet eerder kon horen) niet in te zien dat [verweerster] sneller had kunnen handelen, zonder daarbij afbreuk te doen aan de zorgvuldigheid.
4.6.
[verzoekster] heeft ook nog aangevoerd dat de gedragingen die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd dateren van ver voor 15 april 2024 en daarmee het ontslag niet onverwijld zou zijn gegeven. Ook daarin volgt de kantonrechter [verzoekster] niet. Duidelijk is namelijk dat alle dringende redenen die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd pas na 3 april 2024 april bekend zijn geworden bij degene binnen [verweerster] die tot ontslag kan overgaan. Vervolgens heeft [verweerster] voortvarend gehandeld, waarvoor verwezen wordt naar het hierover overwogene onder 4.5.
Of er een dringende reden is kan de kantonrechter nog niet beoordelen
4.7.
Door [verzoekster] wordt ook betwist dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, zodat de kantonrechter moet beoordelen of [verweerster] een dringende reden had voor de opzegging met onmiddellijke ingang. De kantonrechter kan dat nog niet beoordelen en legt dat hierna uit.
4.8.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
4.9.
Het is aan [verweerster] als werkgever om de dringende reden voor het ontslag op staande voet te bewijzen. De door de werkgever medegedeelde dringende reden ‘fixeert’ de ontslagreden en bepaalt daarmee ook de bewijslast van de werkgever ten aanzien van het ontslag op staande voet. Dit betekent dat de werkgever niet nadien nog andere redenen aan het ontslag op staande voet ten grondslag kan leggen. Wel kan de werkgever ná het gegeven ontslag op staande voet (nader) bewijs aanvoeren van de aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende reden. Uit de ontslagbrief (zie ook het geciteerde onder 2.3) komen samengevat de volgende dringende redenen naar voren:
 [verzoekster] heeft zich schuldig gemaakt aan machtsmisbruik door de nieuwe bedrijfsvisie te ondermijnen en personeel te verbieden contact op te nemen met het hoofdkantoor;
 [verzoekster] zou voorraaddozen hebben overgedragen aan [.....] zonder dat die op juiste wijze zijn afgeboekt;
 [verzoekster] heeft zich schuldig gemaakt aan urenmanipulatie door meerdere vrije dagen niet als verlof te hebben geregistreerd en door te hebben geregistreerd dat zij op zondagen gewerkt zou hebben, terwijl dat niet zo was;
 [verzoekster] heeft de omzet van november 2023 gemanipuleerd om de omzettarget van november 2023 te kunnen behalen.
In de ontslagbrief staat dat al deze redenen zowel op zichzelf staand als samenhangend, voldoende zijn voor een ontslag op staande voet.
4.10.
Ten aanzien van de eerste twee hiervoor weergegeven dringende redenen, namelijk machtsmisbruik en de werkwijze ten aanzien van de voorraaddozen, kan de kantonrechter kort zijn. Deze (dringende) redenen zijn niet komen vast te staan. Van machtsmisbruik door [verzoekster] is niet gebleken. De enkele verklaring van collega [D (voornaam)] en de opmerkingen van andere collega’s over [verzoekster] waaruit blijkt dat zij zich niet liet corrigeren zijn beslist onvoldoende om te spreken van een dringende reden. Ten aanzien van het verwijt over de onjuiste wijze van afboeking van voorraaddozen, geldt dat het verwijt dat [verzoekster] daarvan wordt gemaakt onvoldoende is onderbouwd. [verweerster] stelt dat dit een ernstige schending van haar bedrijfsprotocollen betreft, maar totaal onduidelijk is gebleven wat de juiste werkwijze zou zijn en wat [verzoekster] dan precies valt te verwijten. Dat dit eveneens onder machtsmisbruik moet worden geschaard en daarmee samen een dringende reden vormt, zoals [verweerster] tijdens de zitting heeft opgemerkt, ziet de kantonrechter evenmin.
Urenmanipulatie
4.11.
[verweerster] heeft verder aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [verzoekster] fraude in de urenplanning heeft gepleegd. Zo zou [verzoekster] op 21 februari 2023, 5 juni 2023 en 15 september 2023 niet aanwezig zijn geweest. Ter onderbouwing daarvan heeft [verzoekster] printscreens overgelegd van de urenregistratie van de weken waarin deze werkdagen voorkomen en waaruit blijkt dat op 21 februari 2023, 5 juni 2023 en 15 september 2023 als normale werkdagen van [verzoekster] staan geregistreerd. Daarnaast heeft [verweerster] WhatsApp-berichten overgelegd waaruit blijkt dat [verzoekster] in elk geval op alle drie voornoemde werkdagen niet dan wel niet volledig heeft gewerkt. [verzoekster] heeft hier tegenover gesteld dat zij haar afwezigheid altijd heeft gecompenseerd, maar dat zij dit niet kan aantonen omdat zij niet meer in de systemen van [verweerster] kan. Daarnaast wijst [verzoekster] erop dat het niet juist registreren van deze dagen geen dringende reden is, maar dat een minder vergaande maatregel had kunnen worden genomen door [verweerster] . Dat laatste is de kantonrechter met [verzoekster] eens. Dat [verzoekster] hier eerder op aangesproken zou zijn is niet gebleken.
Van een bewuste actie deze dagen vrij te zijn zonder deze als zodanig te registeren, is niet gebleken en een officiële waarschuwing voor een onjuiste registratie zou dus meer op zijn plaats zijn geweest.
4.12.
Per e-mail van 23 mei 2023 heeft [verweerster] ook het standpunt ingenomen dat [verzoekster] in het roostersysteem zou hebben geregistreerd dat zij om de zondag zou hebben gewerkt, terwijl zij in werkelijkheid nooit op zondagen heeft gewerkt. Hoewel dit verwijt niet met zoveel woorden in de ontslagbrief staat vermeld, kan dit naar het oordeel van de kantonrechter wel onder de noemer van fraude in de urenplanning (zoals beschreven in de brief) worden geschaard. Volgens [verweerster] heeft [verzoekster] met haar collega [E (voornaam)] onderling afgestemd dat zij in het registratiesysteem opnemen dat zij om de week op zondag werken, terwijl in werkelijkheid [verzoekster] altijd op de zaterdag werkte en [E (voornaam)] op de zondag. Daarmee heeft [verzoekster] zichzelf bevoordeeld volgens [verweerster] . Uit de verklaring van [E (voornaam)] volgt de bevestiging van deze constructie. [verzoekster] betwist echter deze handelwijze en zegt wel degelijk op zondagen te hebben gewerkt en stelt dat zij niet gemanipuleerd heeft met uren en zeker niet met het doel om daar zelf financieel beter van te worden. Zij wijst erop dat zij ook geen toeslagen heeft ontvangen voor gewerkte zondagen. [verweerster] heeft tijdens de zitting toegelicht dat voor werken op zondagen ook geen toeslagen worden uitbetaald, maar dat uit hoofde van de CAO Retail non-food voor een gewerkte zondag tijd voor tijd kan worden ingezet. [verweerster] heeft echter niet onderbouwd dat daadwerkelijk door [verzoekster] tijd voor tijd is verkregen door de registratie van de gewerkte zondagen. De kantonrechter zal [verweerster] in de gelegenheid stellen tot nadere bewijslevering op dit punt, wat hierna onder rechtsoverweging 4.18 wordt gespecificeerd.
Omzetmanipulatie november 20234.13. [verweerster] stelt dat [verzoekster] de omzet over november 2023 heeft gemanipuleerd door op 30 november 2023 aankopen te hebben gedaan en die vervolgens gedeeltelijk op
1 december 2023 retour te hebben gebracht althans dat dit onder haar leiding en verantwoordelijkheid is gebeurd. Volgens [verweerster] is door die handelwijze aan de omzettarget over november 2023 voldaan en hebben [verzoekster] en de overige werknemers ten onrechte een bonus over november 2023 ontvangen. Ter onderbouwing van deze omzetmanipulatie heeft [verweerster] een WhatsApp-conversatie overgelegd tussen [verzoekster] en haar collega van 29 november 2023. Daaruit blijkt dat [verzoekster] en haar collega [E (voornaam)] (assistent Store Manager) contact hebben over de omzet en hun frustratie uiten dat de target nog niet is gehaald.
[verzoekster] zegt daarin onder meer:

Nou hopelijk morgen En anders pin ik t wel hoor En dan retour ik t later welKan t niet uit staan"
4.14.
[verzoekster] heeft gesteld dat haar bericht van 29 november 2023 aan haar collega [E (voornaam)] als grapje is bedoeld en dat dit blijkt uit de lachende smiley achter haar berichtje waarin ze zegt dat ze gaat pinnen en het later wel retour doet. Wat daar ook van zij: het gaat erom of daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan de fictieve aankoop en het vervolgens weer retour nemen daarvan. Dat kan op basis van dit WhatsApp-bericht niet worden vastgesteld.
4.15.
Daarnaast heeft [verweerster] verklaringen overgelegd van drie werknemers uit de winkel; [E (voornaam)] , [F (voornaam)] en [G (voornaam)] . [E (voornaam)] verklaart dat op de laatste dag van november 2023 een nep aankoop is gedaan om de maand te halen voor de bonus en dat deze de volgende dag retour is genomen.
[F (voornaam)] verklaart hierover: “
Aan het eind van de maand November 2023, zouden we de maand target net niet gaan halen. Om het maand budget toch te halen is er die dag een “nep” verkoop gedaan onder toeziend oog van [verzoekster] hetwelk de volgende dag “retour” moest worden genomen om het kasverschil weg te doen werken. Dit moest geheim blijven voor de rest van het team, waardoor het een schimmig verhaal werd waarom er een tas kleding bij de kassa stond, en wat dat daar de bedoeling van was. “
[G (voornaam)] verklaart: “
Ik stond bij de kassa 30 november 2023, toen [verzoekster (voornaam)] zei: “we gaan even iets doen wat niet mag maar morgen storten we het wel weer terug.” Ik was het bewuste moment van de “nep” verkoop aanwezig.”
4.16.
[verzoekster] heeft betwist dat zij de omzet van november 2023 heeft gemanipuleerd en wijst erop dat zij op 1 december 2023 niet aanwezig was in de winkel en dat zij daarom ook niet betrokken kan zijn bij deze omzetmanipulatie. Vast staat inderdaad dat [verzoekster] op 1 december 2023 niet in de winkel aanwezig was. Dat [verzoekster] de omzetmanipulatie zou hebben geleid en kennelijk het team of één van de werknemers uit het team instructies zou hebben gegeven hoe te handelen op 1 december is (vooralsnog) onvoldoende gebleken. Weliswaar volgt uit de verklaringen van [F (voornaam)] en [G (voornaam)] dat op 30 november 2023 door [verzoekster] is gezegd dat ze een nepverkoop ging doen en die de volgende dag retour moest worden genomen, maar [verweerster] heeft niet aangetoond dat die nep verkoop daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en wat de rol van [verzoekster] daarbij precies is geweest. Wat er nu precies is gebeurd op 1 december 2023 is vooralsnog onduidelijk. Zo blijkt niet uit de verklaringen wie op 1 december 2023 de op 30 november gekochte producten retour heeft aangeslagen, dat dit dezelfde producten waren als die op 30 november 2023 door [verzoekster] waren gekocht en blijkt ook niet op wiens initiatief of instructie dat gebeurde.
4.17.
Tot slot heeft [verweerster] twee bonnen van aankopen in de winkel op 30 november 2023 overgelegd en twee retourbonnen van 1 december 2023. Uit de bonnen van 30 november 2023 blijkt dat voor een totaalbedrag van € 265,00 aan kleding is gekocht en uit de bonnen van 1 december 2023 blijkt dat een aantal kledingstukken retour is gebracht met een waarde van € 254,90.
De kantonrechter stelt vast dat de omschrijving van de aangekochte producten echter niet (volledig) overeenkomt met de op de retourbonnen van 1 december 2023 omschreven producten. Zo blijkt uit die retourbonnen dat onder meer producten zijn teruggebracht met de omschrijving: “
Silat pcs, Oil green, 6 en Seppe pcs, dark blue 4”. Die producten staan niet vermeld op de aankoopbonnen van 30 november 2023. Evenmin komen de retour gebrachte producten die op de tweede bon van 1 december 2023 staan vermeld (
Cilo pcs Urban green 16 en Cilio pcs Lava grey 15) overeen met de op de aankoopbonnen omschreven producten.
De bonnen van 30 november en 1 december 2023 tonen niet aan dat door [verzoekster] op
30 november 2023 aankopen zijn gedaan die zij (of iemand anders op haar instructie) op 1 december 2023 vervolgens weer heeft geretourneerd. De op de bonnen vermelde producten komen niet (volledig) met elkaar overeen, zodat deze bonnen even goed van andere transacties afkomstig kunnen zijn. Ook in samenhang met de verklaringen van de drie werknemers van [verweerster] blijkt dus vooralsnog onvoldoende dat [verzoekster] de omzet over november 2023 heeft gemanipuleerd.
Dat [verweerster] op een later moment ten aanzien van de maanden maart en juni 2023 heeft geconstateerd dat de omzet toen is gemanipuleerd draagt wel bij aan de beeldvorming van de gang van zaken in de winkel. De reële mogelijkheid dat ook in november 2023 daadwerkelijk gemanipuleerd is met de omzet is dus aanwezig, maar de bonnen en verklaringen van de werknemers tonen dit onvoldoende aan. Aan het ontslag is de omzetfraude over november 2023 ten grondslag gelegd (en niet die van maart en juni 2023) en [verweerster] zal dan ook moeten bewijzen dat in november 2023 daadwerkelijk door [verzoekster] gemanipuleerd is met die omzet.
Bewijsopdracht
4.18.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [verzoekster] :
a) dat zij ten onrechte in het systeem heeft geregistreerd om de week op zondag te hebben gewerkt en daarmee voordeel te hebben verkregen; en
b) dat op 30 november en 1 december 2023 een omzetmanipulatie heeft plaatsgevonden waarbij zij betrokken was, ligt het op de weg van [verweerster] om haar stellingen te bewijzen. Zij zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Omdat de aard van de procedure (een bodemzaak) zich niet verzet tegen toepasselijkheid van het bewijsrecht als geregeld in de artikelen 149 tot en met 207 Rv en het bewijsrecht uit de dagvaardingsprocedure op grond van artikel 284 Rv van overeenkomstige toepassing is op de verzoekschriftprocedure, zal, ten behoeve van de waarheidsvinding, [verweerster] , worden toegelaten tot het leveren van bewijs.
4.19.
Indien één (of beide) hiervoor genoemde dringende redenen komen vast te staan dan levert dit naar het oordeel van de kantonrechter een dringende reden voor ontslag op staande voet op.
4.20.
Indien [verweerster] het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, moet zij deze stukken afzonderlijk in het geding brengen. Indien [verweerster] het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, moet zij dit vermelden en de verhinderdata op geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De kantonrechter zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen. Partijen moeten bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben.
4.21.
De kantonrechter verwacht dat het verhoor per getuige 30 minuten zal duren. Als [verweerster] verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
4.22.
Als [verweerster] in de bewijslevering slaagt, is de vraag vervolgens of het handelen van [verzoekster] is te kwalificeren als ernstig verwijtbaar en of [verzoekster] nog een transitievergoeding toekomt. Daarop zal de kantonrechter beslissen na uitkomst van de bewijslevering.
4.23.
Als [verweerster] niet in de bewijslevering slaagt, betekent dit dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven en is [verweerster] aan [verzoekster] een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. Omdat een onregelmatig ontslag eveneens ernstige verwijtbaarheid oplevert zal [verweerster] in beginsel dan ook een billijke vergoeding verschuldigd zijn aan [verzoekster] . Over de hoogte van die vergoedingen zal de kantonrechter beslissen na uitkomst van de bewijslevering.
Eindafrekening4.24. Tot slot draagt de kantonrechter [verweerster] op om bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat zij een correcte eindafrekening aan [verzoekster] heeft voldaan. [verzoekster] vordert namelijk betaling van vakantietoeslag en opgebouwde vakantiedagen, terwijl [verweerster] tijdens de zitting heeft gesteld dat zij al is overgegaan tot uitbetaling van een correcte eindafrekening.
Aanhouden beslissing
4.25.
Ten aanzien van alle verzoeken van [verzoekster] geldt dat iedere beslissing, uit proceseconomisch oogpunt, wordt aangehouden in afwachting van de bewijslevering.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
draagt [verweerster] op te bewijzen dat [verzoekster] ten onrechte in het systeem heeft geregistreerd om de week op zondag te hebben gewerkt en daarmee voordeel te hebben verkregen;
5.2.
draagt [verweerster] op te bewijzen dat [verzoekster] zich ten aanzien van de omzet van november 2023 schuldig heeft gemaakt aan omzetmanipulatie;
5.3.
bepaalt dat, indien [verweerster] bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij uiterlijk
op 15 augustus 2024,bij nader verzoekschrift:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) gemachtigden en de getuigen in de drie maanden nadien verhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
5.4.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend;
- indien [verweerster] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
5.5.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
5.6.
bepaalt dat, indien [verweerster] (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, waaronder ook hetgeen onder rechtsoverweging 4.24 is overwogen in aanmerking dient te worden genomen, zij die stukken vóór of uiterlijk
op 15 augustus 2024bij nader verzoekschrift in het geding moet brengen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2024.