ECLI:NL:RBMNE:2024:5984

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
11069523 / LE VERZ 24-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van werknemer na doodsbedreigingen aan directeur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] B.V. en [verweerder]. De zaak betreft een werknemer die doodsbedreigingen heeft geuit aan de directeur van het bedrijf. De kantonrechter heeft in een eerdere beschikking van 21 juni 2024 de verzoekster opgedragen te bewijzen dat er geen verband bestaat tussen de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] en zijn uitlatingen. De bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat [verweerder] volledig verantwoordelijk is voor zijn uitspraken en dat er geen medische aandoening is die hem zou vrijwaren van deze verantwoordelijkheid.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de uitlatingen van [verweerder] zo ernstig zijn dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet van [verzoekster] kan worden gevergd. De rechter heeft geoordeeld dat het opzegverbod tijdens ziekte niet in de weg staat aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat het handelen van [verweerder] ernstig verwijtbaar is, waardoor hij geen recht heeft op een transitievergoeding. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 september 2024, en [verweerder] wordt veroordeeld in de proceskosten van [verzoekster].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Beschikking van 30 augustus 2024
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 11069523 / LE VERZ 24-23 BW 31650 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vesitigingsplaats] ,
verzoekster,
verweerster in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
hierna ook te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. J. Witvoet
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
verzoeker in het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek,
hierna ook te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. J.C. de Graaff.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de tussenbeschikking van 21 juni 2024,
-de akte overlegging productie van [verzoekster] (8 juli 2024),
-de antwoordakte met producties van [verweerder] (16 juli 2024),
-de brief van mr. Witvoet van 17 juli 2024 waarin hij namens [verzoekster] bezwaar maakt tegen de door [verweerder] ingediende antwoordakte met producties,
-de e-mail van de rechtbank aan partijen van 19 juli 2024 waarin [verzoekster] in de gelegenheid wordt gesteld te reageren op de door [verweerder] ingediende producties,
-de akte uitlaten producties van [verzoekster] (22 juli 2024).
1.2.
Ten slotte is uitspraak bepaald op 30 augustus 2024.

2.De verdere beoordeling in het verzoek en in het zelfstandig tegenverzoek

2.1.
In de beschikking van 21 juni 2024 heeft de kantonrechter [verzoekster] opgedragen te bewijzen dat geen verband bestaat tussen de uitlatingen (doodsbedreigingen) van [verweerder] en zijn arbeidsongeschiktheid door [verweerder] op te laten roepen bij de arbo-arts en de vraag voor te leggen of mogelijk een verband bestaat tussen de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] en zijn uitlatingen.
2.2.
Uit de akte van [verzoekster] blijkt dat [verweerder] op 3 juli 2024 op het spreekuur bij de bedrijfsarts is geweest. De bedrijfsarts heeft daarvan een verslag gemaakt. Daarin schrijft hij:
“Met betrekking tot de rechtszaak mijn volgende medisch commentaar:de werknemer is door zijn beperkingen wel volledig verantwoordelijk voor zijn uitspraken. Er is dus geen aandoening bij hem waardoor hij niet verantwoordelijk zou zijn voor zijn uitspraken. De werknemer heeft echter mij verteld dat hij uitsluitend zijn dromen heeft verteld en niet meer dan dat. Hij weet dat zijn dromen geen realiteitsgehalte hebben. (…)”
2.3.
Volgens [verzoekster] blijkt uit de bevindingen van de bedrijfsarts dat geen verband tussen de arbeidsongeschiktheid en de uitlatingen van [verweerder] bestaat.
Volgens [verweerder] zou de conclusie van de bedrijfsarts niet eenduidig zijn omdat het volledig verantwoordelijk zijn voor je uitlatingen niet zou betekenen dat er geen verband bestaat tussen de uitlatingen en de arbeidsongeschiktheid.
Geen verband tussen de arbeidsongeschiktheid en de uitlatingen
2.4.
De kantonrechter vindt de conclusie van de bedrijfsarts wel eenduidig. Uit die conclusie volgt namelijk dat geen sprake is van een aandoening waardoor [verweerder] niet verantwoordelijk zou kunnen zijn voor zijn uitlatingen en de beperkingen die hij wel heeft niet maken dat hij voor die uitlatingen niet verantwoordelijk is. [verweerder] heeft ook geen enkele verklaring of andere medische informatie overgelegd waar het tegendeel uit zou blijken. [verzoekster] heeft door de verklaring van de bedrijfsarts dan ook aangetoond dat geen verband bestaat tussen de arbeidsongeschiktheid en de uitlatingen van [verweerder] .
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
2.5.
Dat betekent dat het opzegverbod tijdens ziekte niet aan ontbinding in de weg staat. Zoals ook al in de tussenbeschikking is overwogen zijn de uitlatingen (doodsbedreigingen) van [verweerder] zodanig ernstig dat van [verzoekster] niet kan worden gevraagd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] voort te zetten. Dat [verweerder] enkel zijn dromen zou hebben verteld en los daarvan geen uitlatingen zou hebben gedaan heeft [verweerder] bij de bedrijfsarts nog eens herhaald. Tijdens de zitting heeft [verweerder] gezegd dat hij zich niet kan herinneren dat hij die uitlatingen los van zijn dromen heeft gedaan. De kantonrechter heeft echter geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van drie werknemers van [verzoekster] over deze uitlatingen en gaat uit van de juistheid daarvan. Door het uiten van deze doodsbedreigingen aan de directeur van [verzoekster] kan van [verzoekster] niet gevergd worden het dienstverband met [verweerder] in stand te houden.
De arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerder] zal daarom worden ontbonden wegens verwijtbaar handelen.
Er is sprake van ernstig verwijtbaar handelen
2.6.
De vraag die vervolgens voorligt is of het handelen van [verweerder] ook ernstig verwijtbaar is. De vervolgvraag is of [verzoekster] nog een transitievergoeding aan [verweerder] verschuldigd is en of bij de ontbinding rekening moet worden gehouden met de opzegtermijn.
2.7. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] stelt de kantonrechter voorop dat uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt dat deze uitzonderingsgrond een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt (
Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 3, p. 34 en 40, en nr. 4, p. 15-16).
2.8.
De uitlatingen van [verweerder] over [A] die hij heeft gedaan aan zijn collega’s liggen hier ter beoordeling voor en niet (het vertellen over) zijn dromen/nachtmerries. Over die uitlatingen is door [verzoekster] het volgende aangevoerd.
Tegen de heer [B] , die op 8 april 2024 een gesprek met [verweerder] voerde, heeft [verweerder] gezegd dat hij [A] alleen maar slechts toewenst en dat de wereld beter af zou zijn zonder [A] . Ook heeft [verweerder] gezegd tegen [B] dat als [A] een ongeluk zou krijgen hij daar geen traan om zou laten en eerder de vlag uit zou hangen en dat wanneer de heer [A] bij hem zou aanbellen hij niet zeker wist of hij niet een knuppel zou gebruiken om [A] een lesje te leren.
Toen mevrouw [C] en de heer [D] [verweerder] op maandag 15 april 2024 spraken, heeft [verweerder] hen verteld dat hij ‘s-nachts wakker wordt met een glimlach op zijn gezicht als hij gedroomd heeft dat de heer [A] zich met de auto tegen een boom te pletter heeft gereden en dat hij hem het liefst de kop van de romp wil trekken en/of de keel zou willen doorsnijden.
2.9.
Dat deze uitlatingen zeer ernstig zijn behoeft geen verdere uitleg. [verweerder] heeft nog aangevoerd dat hij ook heeft gezegd dat hij niet tot uitvoering zou overgaan van zijn uitlatingen, maar dat doet niet af aan de ernst van de uitlatingen. Tijdens de zitting heeft [A] ook verteld wat de uitlatingen van [verweerder] met hem hebben gedaan. Hij voelde zich door de uitlatingen een tijdlang onveilig. Dat deze bedreigingen het gevoel van veiligheid bij de directeur en de overige werknemers hebben aangetast is zeer goed voorstelbaar. De gevolgen daarvan kunnen ook niet gemakkelijk worden weggenomen. Een gesprek tussen partijen waarin excuses worden gemaakt en beterschap wordt beloofd is daarvoor niet afdoende.
Hoewel [verweerder] zegt dat hij zich de uitlatingen niet kan herinneren en deze zouden voortkomen uit de staat waarin hij verkeerde en zouden zijn terug te voeren op een psychische ziekte blijkt dat nergens uit. [verweerder] heeft dit standpunt niet onderbouwd. Dat in eerdere verslagen van de bedrijfsarts staat dat [verzoekster] voorzichtig met [verweerder] moet omgaan en er sprake was van burn-outklachten is echt onvoldoende om te concluderen dat [verweerder] te kampen had met ernstige psychische problemen die deze uitlatingen tot gevolg zouden hebben. [verweerder] heeft zich ook niet onder behandeling laten stellen voor psychische problemen, maar heeft pas na afloop van de zitting in juni 2024 contact gezocht met de huisarts en om hulpverlening verzocht. Gelet op het feit dat de bedrijfsarts heeft geconstateerd dat [verweerder] geen aandoening heeft waarvoor hij niet verantwoordelijk zou zijn voor zijn uitspraken, komen de gevolgen van deze vergaande uitlatingen volledig voor rekening en risico van [verweerder] . Het betreft ook niet een eenmalige uitlating die in een opwelling zou zijn gedaan, maar meerdere en zeer expliciete uitlatingen tegen meerdere collega’s en op verschillende dagen.
De kantonrechter vindt de uitlatingen van [verweerder] over [A] daarom ernstig verwijtbaar. Dat betekent dat [verweerder] in principe geen recht heeft op een transitievergoeding.
2.10.
[verweerder] wijst er nog op dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als aan hem geen transitievergoeding wordt toegekend.
[verweerder] zegt dat i) het feit dat hij met dit soort dromen kampte al een signaal op zich moet zijn geweest dat er bijvoorbeeld een interventietraject ingezet moest worden, ii) werkgever een zorgplicht heeft en iii) niet vergeten mag worden dat hij al ruim 19 jaar in dienst is en iv) een goede staat van dienst heeft.
Hoewel de kantonrechter het met [verweerder] eens is dat zijn nachtmerries/dromen een signaal waren voor verdere actie, vindt zij dat die actie in eerste instantie op de weg van [verweerder] had gelegen. [verweerder] heeft kennelijk zelf geen psychische hulp gezocht. Dat komt niet voor rekening en risico van [verzoekster] .
[verzoekster] heeft [verweerder] conform haar verplichtingen als werkgever steeds bij de bedrijfsarts laten oproepen en heeft hem laten re-integreren volgens de instructies van de bedrijfsarts.
Dat [verweerder] een lang dienstverband heeft en dat zich verder geen noemenswaardige incidenten hebben voorgedaan, maakt evenmin dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is aan [verweerder] geen transitievergoeding toe te kennen. Daarvoor zijn bijkomende bijzondere omstandigheden vereist en die zijn verder niet door [verweerder] aangevoerd.
2.11.
Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst zonder toekenning van de transitievergoeding en zonder rekening te houden met de opzegtermijn wordt ontbonden met ingang van 1 september 2024. Als vanzelfsprekend zal het verzoek van [verweerder] aan hem een billijke vergoeding toe te kennen dan ook worden afgewezen. [verweerder] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld, terwijl van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] geen sprake is.
De door [verzoekster] verzochte verklaring voor recht dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en daarom geen recht heeft op de transitievergoeding zal worden afgewezen, omdat daar geen zelfstandig belang meer bij bestaat.
Proceskosten in het verzoek en in het tegenverzoek
2.12.
Omdat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , zal [verweerder] in de proceskosten (inclusief de nakosten) van [verzoekster] worden veroordeeld. In het verzoek van [verzoekster] worden de proceskosten van [verzoekster] begroot op € 1.351,00, bestaande uit € 1.086,00 aan salaris gemachtigde, € 135,00 aan nakosten en € 130,00 aan griffierecht. Omdat in het zelfstandig tegenverzoek niet is gebleken van kosten of werkzaamheden die voor aparte vergoeding in aanmerking komen, worden die kosten op nihil begroot.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in de verzoeken van [verzoekster] :
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2024;
3.2.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van [verzoekster] , vastgesteld op
€ 1.351,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.
Als [verweerder] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verweerder] ook de kosten van betekening betalen;
3.3.
veroordeelt [verweerder] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
3.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in de voorwaardelijke tegenverzoeken van [verweerder] :
3.6.
wijst de verzoeken af;
3.7.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van [verzoekster] , tot vandaag vastgesteld op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024.