ECLI:NL:RBMNE:2024:5983

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 23/5731
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen een brief van de minister van Financiën met betrekking tot FSV-registratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister van Financiën van 20 oktober 2023 beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een brief van de minister van 22 juli 2023, waarin werd medegedeeld dat haar registratie in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) geen gevolgen had voor haar belastingaangiftes. De rechtbank oordeelt dat de brief van 22 juli 2023 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze niet op een publiekrechtelijk rechtsgevolg is gericht en dat de mededeling over de financiële tegemoetkoming geen rechtsgevolg heeft.

De rechtbank stelt vast dat de brief enkel informatief van aard is en geen wijziging in de rechtspositie van eiseres teweegbrengt. Eiseres had aangevoerd dat de mededeling van de minister over de financiële tegemoetkoming een besluit is, maar de rechtbank is van mening dat er geen publiekrechtelijke grondslag is voor deze mededeling. De rechtbank wijst erop dat als eiseres schade heeft geleden door de FSV-registratie, zij een civielrechtelijk verzoek om schadevergoeding kan indienen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. Partijen worden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5731
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

De minister van Financiën, de minister

(gemachtigde: mr. drs. M.A.N. van de Kerkhof ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de minister van 20 oktober 2023 (het bestreden besluit), waarin het bezwaar van eiseres tegen een brief van 22 juli 2023 niet-ontvankelijk is verklaard.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Verder waren voor de minister aanwezig mr. M.M.J. Hoek en mr. A. van der Linden.
1.2.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 30 april 2022 heeft de minister aan eiseres een brief gestuurd, waarin staat dat eiseres is opgenomen in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en waarom zij hierin is opgenomen. Op 31 maart 2023 heeft de minister een brief aan eiseres gestuurd waarin staat dat in beeld wordt gebracht of de FSV registratie gevolgen heeft gehad bij de Belastingdienst. Op 22 juli 2023 heeft de minister een brief gestuurd betreffende de “Uitkomst onderzoek FSV-registratie”. In deze laatste brief is aan eiseres meegedeeld dat de minister gezien heeft dat de FSV registratie niet heeft geleid tot een aangepaste behandeling van haar aangiftes of aanvragen. De gevolgen van de kinderopvangtoeslag komen niet door de FSV-registratie. Eiseres komt om deze reden niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming vanwege de registratie.
3. Eiseres heeft tegen de brief van 22 juli 2023 bezwaar ingediend. De minister heeft het bezwaar met het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 22 juli 2023 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de minister het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Eiseres voert aan dat de mededeling van de minister dat eiseres niet in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming, gericht is op rechtsgevolg en daarmee een (appellabel) besluit. Het is immers een schriftelijke mededeling van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, welke beslissing rechtsgevolgen heeft, namelijk (geen) recht op een financiële tegemoetkoming. Eiseres wijst in dit verband op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:690).
6. De rechtbank is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam en legt dat hierna uit.
7. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Om aan deze definitie te voldoen moet sprake zijn van een beoogd rechtsgevolg. Een besluit dat wijziging in de rechten en plichten van één of meer betrokkenen maakt. Daarnaast moet het gaan om een publiekrechtelijke rechtshandeling. In de regel is daarvoor nodig dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het verrichten van die handeling ontleent aan een specifiek wettelijk voorschrift.
8. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 22 juli 2023 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De brief is niet op een publiekrechtelijk rechtsgevolg gericht en beoogt dat evenmin. De brief heeft slechts als doel eiseres te informeren dat opname van haar persoonsgegevens in het FSV-systeem volgens de minister niet heeft geleid tot een aangepaste behandeling van haar belastingaangiftes of aanvragen. De brief op zichzelf verandert niets in de rechtspositie van eiseres. Weliswaar wordt eiseres ook medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming, maar daarmee wijzigt het informatieve karakter van de brief niet. Voor deze laatste mededeling bestaat immers geen publiekrechtelijke grondslag in wet- of regelgeving op grond waarvan de minister moest beslissen. Daarom heeft die mededeling ook geen rechtsgevolg. Als eiseres vindt dat zij schade heeft geleden door de FSV registratie, kan zij een civielrechtelijk verzoek om schadevergoeding indienen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2024 door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.