Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De kern van de zaak
3.De beoordeling
135,00
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiser, werkzaam bij gedaagde, een kort geding aangespannen wegens het niet nakomen van afspraken over nabetaling van salaris. Eiser is op 17 maart 2022 in dienst getreden bij gedaagde op basis van een arbeidsovereenkomst van 17 maanden, die eindigde op 16 augustus 2024. Na gesprekken over het salaris en een regeling op 25 juli 2024, heeft gedaagde niet voldaan aan de gemaakte afspraken. Eiser heeft op 2 september 2024 een sommatie gestuurd, maar ook daarna bleef betaling uit, wat leidde tot de dagvaarding in kort geding op 24 september 2024. Na de dagvaarding heeft gedaagde een deel van het achterstallige salaris en vakantiegeld betaald, maar eiser vorderde nog wettelijke verhoging, wettelijke rente en proceskosten.
De kantonrechter oordeelt dat eiser een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, aangezien zijn loon niet op tijd was betaald. De rechter wijst de vorderingen toe, omdat gedaagde eerder had kunnen betalen. De wettelijke verhoging wordt toegewezen over de periode van 24 augustus tot 24 september 2024, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 1.036,97. Het vonnis is uitgesproken op 16 oktober 2024 door de kantonrechters K.G.F. van der Kraats en J.W. Wagenaar.