ECLI:NL:RBMNE:2024:5963

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
11319109 \ UV EXPL 24-211
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over nabetaling salaris en wettelijke verhoging

In deze zaak heeft eiser, werkzaam bij gedaagde, een kort geding aangespannen wegens het niet nakomen van afspraken over nabetaling van salaris. Eiser is op 17 maart 2022 in dienst getreden bij gedaagde op basis van een arbeidsovereenkomst van 17 maanden, die eindigde op 16 augustus 2024. Na gesprekken over het salaris en een regeling op 25 juli 2024, heeft gedaagde niet voldaan aan de gemaakte afspraken. Eiser heeft op 2 september 2024 een sommatie gestuurd, maar ook daarna bleef betaling uit, wat leidde tot de dagvaarding in kort geding op 24 september 2024. Na de dagvaarding heeft gedaagde een deel van het achterstallige salaris en vakantiegeld betaald, maar eiser vorderde nog wettelijke verhoging, wettelijke rente en proceskosten.

De kantonrechter oordeelt dat eiser een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, aangezien zijn loon niet op tijd was betaald. De rechter wijst de vorderingen toe, omdat gedaagde eerder had kunnen betalen. De wettelijke verhoging wordt toegewezen over de periode van 24 augustus tot 24 september 2024, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 1.036,97. Het vonnis is uitgesproken op 16 oktober 2024 door de kantonrechters K.G.F. van der Kraats en J.W. Wagenaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11319109 UV EXPL 24-211 LvdH/1470
Kort geding vonnis van 16 oktober 2024
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. Gerritsen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] gedagvaard bij dagvaarding van 24 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2024. Daarbij is [eiser] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens [gedaagde] is verschenen de heer [gemachtigde] , directeur bij [gedaagde] . Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij namens [eiser] gebruik is gemaakt van spreekaantekeningen, en zij hebben antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft het vonnis bepaald op vandaag.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] is op 17 maart 2022 in dienst getreden bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 17 maanden. Deze arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd op 16 augustus 2024.
2.2.
Vanaf eind april 2024 zijn partijen met elkaar in gesprek geweest over de gemiddelde arbeidsomvang van [eiser] en daarmee dus ook over zijn bruto maandsalaris. Deze gesprekken hebben uiteindelijk geleid tot een regeling op 25 juli 2024. Op basis van die regeling zou [gedaagde] over de periode van april 2024 tot en met 16 augustus 2024 een nabetaling doen van het salaris van [eiser] en zou ook het vakantiegeld aan [eiser] worden uitbetaald.
2.3.
Op 2 september 2024 heeft [eiser] een sommatie gestuurd naar [gedaagde] omdat er nog niet was voldaan aan de gemaakte afspraken. Ook na de sommatie is er geen betaling gedaan door [gedaagde] , zodat [eiser] [gedaagde] een dagvaarding in kort geding heeft uitgebracht.
2.4.
Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft [eiser] het achterstallig salaris
(€ 6.138,13 bruto) over de periode van april 2024 tot en met 16 augustus 2024 ontvangen en ook zijn vakantiegeld (€ 1.540,70). Ook zijn door [gedaagde] de loonstroken verstrekt, zodat een deel van de vordering van [eiser] is voldaan en de vordering hiermee ter zitting is verminderd. Wat nog rest is de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Ten tijde van de dagvaarding was immers zijn loon nog niet betaald.
Wettelijke verhoging
3.2.
Bij te late betaling van het loon is een werkgever wettelijke verhoging verschuldigd. De vraag is vanaf wanneer hierop aanspraak kan worden gemaakt. In de regeling – waarbij geen uiterste datum voor betaling is bepaald – heeft [eiser] geen aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging.
3.3.
[gedaagde] heeft voor het eerst op 24 september 2024 een deel van het achterstallig salaris en het vakantiegeld aan [eiser] betaald. Het restant is op 30 september 2024 aan [eiser] betaald. Op de mondelinge behandeling is aan [gedaagde] gevraagd waarom niet eerder is overgegaan tot betaling en daarop is door [gedaagde] geantwoord dat dit te maken had met de verwerkingstijd in de salarisadministratie en dat de betalingen niet meer mee konden met de reguliere salarisbetalingen van augustus 2024. Daarin kan de kantonrechter [gedaagde] niet volgen. Op 24 september 2024 heeft [gedaagde] een bedrag betaald, niet met de reguliere salarisbetaling die maand maar een voorschot. Kennelijk hoeft betaling van de afgesproken bedragen dus helemaal niet te wachten op de reguliere salarisbetaling. Op de vraag waarom er niet 24 augustus 2024 al een deel van de bedragen aan [eiser] bij wijze van voorschot is betaald, heeft [gedaagde] aangegeven dat dit had gekund.
3.4.
De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat in ieder geval op 24 augustus 2024 een deel van de bedragen waar [eiser] recht op had uitbetaald had kunnen worden. De gevorderde wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW zal daarom worden toegewezen over de periode van 24 augustus 2024 tot de betaling van het voorschot op 24 september 2024.
Wettelijke rente
3.5.
Ook de gevorderde wettelijke rente met betrekking tot de oorspronkelijke hoofdsom en de wettelijke verhoging zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.6.
[eiser] maakt aanspraak op de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 1.000,00. De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
Proceskosten
3.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten €
135,00
Totaal € 1.036,97

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van:
- de wettelijke rente over het bedrag van € 7.678,83 vanaf 24 augustus 2024 tot het moment van voldoening (24 en 30 september 2024);
- de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over het bedrag van € 6.138,13 bruto over de periode van 24 augustus 2024 tot 24 september 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2024 tot het moment van volledige betaling;
- de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over het bedrag van € 1.540,70 bruto over de periode van 24 augustus 2024 tot 24 september 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2024 tot het moment van volledige betaling;
- een bedrag van € 1.000,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.036,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, op 16 oktober 2024.