ECLI:NL:RBMNE:2024:5953

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
16.166051.23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De verdachte, geboren in 1963 in Suriname, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 6 oktober 2020 in Utrecht seksuele handelingen heeft verricht bij de benadeelde partij, die zich in een kwetsbare positie bevond tijdens een massage. De rechtbank achtte de verklaringen van de benadeelde partij betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte de seksuele handelingen heeft verricht zonder haar toestemming, wat kwalificeert als verkrachting volgens artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij een bedrag van € 500,- werd toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft geen beroepsverbod opgelegd, omdat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van de normschending en de gevolgen voor het slachtoffer, maar houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.166051.23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 oktober 2024
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] , Suriname,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schipper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.W.D. Roozemond, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), bijgestaan door mr. M. Veldman, advocaat te Utrecht, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
primairop 6 oktober 2020 in de gemeente Utrecht [slachtoffer] heeft verkracht;
subsidiairop 6 oktober 2020 in de gemeente Utrecht ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] die aan de hulp/zorg van verdachte was toevertrouwd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht (de primair tenlastegelegde) verkrachting wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de (primair) tenlastegelegde verkrachting, omdat er geen wettig bewijs is. Hiervoor heeft hij aangevoerd dat de gedragingen die bewezen kunnen worden (namelijk alleen de gedragingen die zien op de borsten) geen ‘binnendringen’ opleveren en dus niet voldaan is aan de delictsomschrijving van verkrachting.
Verder is er volgens de raadsman onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van “het steken van een of meer vingers tussen de schaamlippen en/of het betasten van en/of het wrijven over de clitoris”. Daarnaast was er volgens de raadsman geen sprake van dwang en had verdachte geen voorwaardelijk opzet op verkrachting.
Wat betreft de (subsidiair) tenlastegelegde ontucht, stelt de raadsman zich op het standpunt dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde gedragingen die zien op de borsten van [slachtoffer] . Daarom refereert hij zich ten aanzien daarvan aan het oordeel van de rechtbank.
Onder het oordeel van de rechtbank zullen de standpunten van de verdediging – voor zover relevant – verder worden besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 5 november 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van verkrachting tegen [verdachte] van [bedrijf] te Utrecht (
de rechtbank begrijpt: verdachte). Ik had op 6 oktober 2020 een afspraak bij [bedrijf] . Ik had mijn ogen dicht en voelde opeens wat aan mijn tepel. Ik deed een oog open en voelde dat hij weer met zijn mond naar mijn tepel ging. Tegelijkertijd is hij met zijn hand naar mijn clitoris gegaan. Ik zei toen: "Wat doe je? Stop ermee of kappen ermee".
De seksuele handelingen begonnen vanaf het moment dat ik me omdraaide en op mijn rug ging liggen. Toen begon hij boven mijn borsten te masseren. Daarna ging hij steeds verder naar beneden met zijn handen, over mijn borsten heen. Ik voelde dat hij mijn borsten masseerde. Ik voelde dat hij met allebei zijn handen over mijn gehele borsten ging. Ik voelde dat hij masserende bewegingen maakte over mijn borsten. Voordat ik het door had zat hij met zijn mond op mijn rechtertepel. Hij ging er helemaal omheen zitten met zijn hele mond. Ik lag eerst met mijn ogen dicht. Ik had een oog open gedaan. Toen ik mijn ogen open deed, hij was even gestopt, voelde ik dat hij weer zijn mond naar mijn tepel bracht. Ik voelde zijn mond op mijn tepel en voelde zijn tong er ook op. Ik voelde dat hij aan mijn tepel zoog. Tegelijkertijd voelde ik dat hij met zijn hand naar mijn clitoris ging. Ik voelde dat hij met zijn hand mijn onderbroek in ging en met zijn vinger tussen mijn schaamlippen ging. Ik voelde dat hij met zijn vinger over mijn clitoris ging. Hij wreef erover heen. [2]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 6 oktober 2020 is [slachtoffer] bij [bedrijf] in Utrecht gekomen voor een massage. Ik ben de borstspier gaan masseren en ik heb eerst de ene borst gedaan en daarna de andere borst. Ik masseerde de hele borst. Ik heb haar borst gemasseerd en gelikt aan haar andere borst. De tepel heb ik in mijn mond gedaan. Het aan de borst likken, de borsten masseren en het in de mond nemen van de tepel was inderdaad niet massagetechnisch van aard. Ik ben met mijn hand in haar onderbroek gegaan.
Bewijsoverwegingen
De beoordeling van het bewijs
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn. De raadsman heeft ten aanzien van die betrouwbaarheid gewezen op verschillen tussen de afgelegde verklaringen. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
heeft tijdens een informatief gesprek zeden (op 8 oktober 2020) en haar aangifte (op 5 november 2020) gedetailleerde verklaringen afgelegd. Daarnaast heeft zij op de dag waarop zij die massageafspraak had, op 6 oktober 2020, whatsapp-berichten naar een vriendin van haar gestuurd waarin zij vertelt wat er is gebeurd. De rechtbank constateert dat de verklaringen en berichten weliswaar (kleine) verschillen bevatten, maar ook dat de verklaringen en berichten op de belangrijkste punten hetzelfde zijn gebleven. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat gezien de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden, niet mag worden verwacht dat [slachtoffer] zich ieder detail en de volgorde van de gebeurtenissen exact kan herinneren. Daarnaast vindt de rechtbank relevant dat [slachtoffer] de gebeurtenissen bij haar latere verklaring niet groter of erger heeft gemaakt.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat [slachtoffer] authentiek, concreet, gedetailleerd en in de kern consistent heeft verklaard over de gebeurtenissen. De rechtbank acht de verklaringen die door [slachtoffer] zijn afgelegd dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of deze op zichzelf geloofwaardige verklaringen in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Voldoende steunbewijs
De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de verklaring die verdachte afgelegd heeft tijdens de zitting. Hij heeft immers verklaard dat hij de hele borsten van [slachtoffer] heeft gemasseerd, terwijl dat geen onderdeel was van de massage. De rechtbank merkt daarbij op dat in het masseren van de borsten besloten ligt dat er over de borsten wordt gewreven en de borsten worden betast.
Verder verklaarde verdachte dat hij aan haar borst heeft gelikt. Ook heeft hij verklaard dat hij met zijn hand in de onderbroek van [slachtoffer] is gegaan.
Dat verdachte ook een vinger tussen de schaamlippen heeft gestoken en heeft gewreven over de clitoris zal de rechtbank ook bewezen verklaren. [slachtoffer] heeft op dit punt gedetailleerd en consistent verklaard. De rechtbank ziet – gelet op de aard en strekking van de reeds wel door verdachte erkende gedraging geen reden om op dit punt aan de verklaring van aangever te twijfelen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat voornoemde seksuele handelingen door verdachte bij [slachtoffer] hebben plaatsgevonden. Het met de vinger tussen de schaamlippen gaan en over de clitoris te wrijven is ook aan te merken als “binnendringen” zoals dat is vereist in de delictsomschrijving van verkrachting (artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht). [3]
Dit brengt met zich mee dat ook de bewezenverklaarde gedragingen die op zichzelf geen binnendringen zijn (namelijk het wrijven over en betasten van de borsten en het likken van de borst van [slachtoffer] ) ook onder de delictsomschrijving van verkrachting vallen, omdat het in de delictsomschrijving gaat om “handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen”. Dit betekent dat niet iedere gedraging op zichzelf juridisch gezien binnendringen hoeft te zijn.
Sprake van dwang?
De vraag is vervolgens of kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen om deze seksuele handelingen te ondergaan en haar dus heeft verkracht. Van dwang – in de zin van het in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde dwingen – kan sprake zijn als een slachtoffer zich redelijkerwijs niet tegen een onverhoeds (onverwachts) handelen van verdachte heeft kunnen verzetten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen om de seksuele handelingen te dulden. [slachtoffer] lag in een kwetsbare positie vrijwel naakt op de massagetafel in de schoonheidssalon van verdachte. Zij had tijdens de massage haar ogen dicht en kon daardoor niet zien wat er gebeurde. Tijdens de massage heeft verdachte zijn handen verplaatst naar de borsten, haar tepel gelikt en zijn hand tegelijkertijd verplaatst naar en tussen de schaamlippen van [slachtoffer] . [slachtoffer] had deze handelingen van verdachte niet verwacht, omdat zij geen seksuele intenties had. Zij wilde deze seksuele handeling ook niet ondergaan. De setting en het onverhoedse handelen van verdachte hebben haar echter in de situatie gebracht dat zij hiertegen geen (directe) weerstand kon bieden. Hierdoor heeft zij tegen haar wil in de seksuele handelingen van verdachte moeten dulden. Verdachte is hiermee onmiskenbaar een grens van [slachtoffer] overgegaan.
Verdachte heeft daarmee welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] het seksueel binnendringen tegen haar wil heeft ondergaan. Bij een massage heeft als uitgangspunt te gelden dat zonder ondubbelzinnige contra-indicaties geen seksuele handelingen worden verricht. [slachtoffer] heeft nooit het signaal afgegeven deze seksuele handelingen te willen.
Op zitting heeft verdachte aangegeven dat hij signalen verkeerd had geïnterpreteerd, omdat ze volgens hem een gesprek hadden over seksuele voorlichting op school en hij toen zei “zullen wij dan maar laten zien hoe het wel moet” waarop zij volgens hem geen nee zei. Ook als dit waar zou zijn (en dat daarover is gesproken wordt door [slachtoffer] stellig ontkend): er is, ook volgens verdachte, geen ja gezegd en er was dus geen ondubbelzinnige contra-indicatie dat aangeefster seks zou willen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, zoals hierna onder 5 weergegeven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 6 oktober 2020 in de gemeente Utrecht door een andere feitelijkheid, te weten
- het onverhoeds wrijven over en betasten van de borsten en
- het onverhoeds likken aan de borst en
- het onverhoeds zijn hand in de onderbroek doen en
- het onverhoeds één vinger tussen de schaamlippen steken en
- het onverhoeds wrijven over de clitoris,

[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten

- het wrijven over en betasten van de borsten en
- het likken aan de borst en
- het steken van één vinger tussen de schaamlippen en
- het wrijven over de clitoris;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Primair: verkrachting

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van verkrachting te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daarnaast een beroepsverbod voor de duur van 5 jaren voor het uitvoeren van massages.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelet op de gevolgen die dit voor verdachte zou hebben. Indien de rechtbank toch een gevangenisstraf oplegt dan een voorwaardelijke met een proeftijd van 2 jaren zonder interventies.
Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een beroepsverbod niet opportuun is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich als masseur schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn cliënt [slachtoffer] . Terwijl zij dit niet verwachtte, heeft verdachte haar tijdens een massage met seksuele handelingen overvallen. Door zijn onverhoeds en grensoverschrijdend seksueel handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem had gesteld. Daarmee heeft verdachte geen oog gehad voor de gevolgen die zijn gedrag zouden kunnen hebben voor haar. Hij heeft op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] als gevolg waarvan zij – gezien haar slachtofferverklaring – nog steeds kampt met problemen.
De persoon van de verdachte
Ook heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, zodat dit niet strafverhogend of strafmatigend werkt.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar de rapporten van Reclassering Nederland (van 16 april 2024) en Forensisch Maatwerk (van 1 oktober 2024) waarin staat dat verdachte mentale en medische problemen heeft gekregen door onder andere de spanningen rondom deze rechtszaak. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Reclassering Nederland geeft aan dat verdachte voor de momenteel aanwezige problematiek in staat is om zelfstandig hulp te organiseren en zij adviseert geen bijzondere voorwaarden.
De straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat op het bewezenverklaarde feit niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een vrijheidsbenemende straf. Bij het bepalen van de modaliteit (namelijk geheel onvoorwaardelijk of deels onvoorwaardelijk en deels voorwaardelijk) en de duur heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en gelet op de volgende omstandigheden.
Het feit zelf heeft een aantal seconden geduurd en het seksueel binnendringen bestaat uit het kortstondig met een vinger aanraken van de clitoris tussen de schaamlippen. Verdachte heeft geen fysiek geweld gebruikt of daarmee gedreigd. Hij is gestopt toen [slachtoffer] protesteerde. Dit betekent niet dat de rechtbank het geen ernstig feit vindt. Het is verkrachting. Dat is ernstig en heeft langdurige gevolgen voor het slachtoffer. Maar het is niet van een heftigheid in agressie, overmeestering en/of duur waar men snel aan denkt bij de term verkrachting. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak ten aanzien van verkrachting lenen zich daarom in deze zaak niet als startpunt voor het bepalen van een straf. De rechtbank kijkt naar uitspraken waarbij alleen de gedraging waar het in deze zaak om gaat (het met de vinger kortstondig tussen de schaamlippen komen en over de clitoris wrijven) aan de orde is. Strafverzwarend weegt dan dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als masseur ten opzichte van een klant die zich in goed vertrouwen in een kwetsbare positie aan zijn handelen overgaf.
In zijn algemeenheid leiden gedraging die vergelijkbaar zijn met het gedrag van verdachte in deze zaak niet tot langdurige (al dan niet deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen. De rechtbank ziet in het feit dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als masseur echter aanleiding om naast de taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur op te leggen. Gelet op het rapport van de reclassering en het rapport van Forensisch Maatwerk ziet de rechtbank geen aanleiding om aan het voorwaardelijk deel bijzondere voorwaarden te verbinden. Uit die rapporten blijkt namelijk dat het risico dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen laag is en de reclassering adviseert ook een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat interventies en/of toezicht niet geïndiceerd zijn.
De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijk deel een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie had gevorderd een proeftijd voor de duur van drie jaren op te leggen, maar dat vindt de rechtbank een te lange tijd omdat het feit al van vier jaar geleden dateert en er geen aanwijzingen zijn dat hij daarvoor of daarna (nogmaals) in de fout is gegaan.
Om verdachte voldoende van de consequenties van zijn daad te doordringen zal daarbij nog een aanzienlijke taakstraf worden opgelegd.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur passend en geboden.
Geen beroepsverbod
De rechtbank zal, anders dan gevorderd door de officier van justitie, geen beroepsverbod opleggen, nu verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit en nadien ook niet meer in de fout is gegaan. Daar komt bij dat zowel de reclassering en Forensisch Maatwerk het recidiverisico als laag hebben ingeschat. De rechtbank vindt het daarom nu niet proportioneel om aan verdachte een beroepsverbod op te leggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.038,73. Dit bedrag bestaat uit € 2.538,73 materiële schade (bestaande uit de niet vergoede medische kosten en het eigen risico van de zorgverzekering in de jaren 2021 tot en met 2024) en € 3.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een verhoging van dit bedrag met de verschuldigde wettelijke rente, en verzoekt zij de rechtbank om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering in zijn geheel toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert verweer tegen de vordering benadeelde partij.
De materiële schade
De verdediging betwist dat de kosten voor fysiotherapie en tandheelkunde rechtstreekse schade betreft.
Ook betwist de verdediging dat de kosten voor de consulten bij de GGZ rechtstreekse schade betreft. Er is weliswaar voor een deel een onderbouwing overgelegd (startbrief Psychologenpraktijk [praktijk] ), maar deze is uit 2023. Verder moest het eigen risico sowieso in die jaren worden betaald vanwege andere behandelingen zodat het bedrag aan eigen risico in deze jaren niet als schade kan worden toegewezen. Er zijn dus geen extra kosten voor de consulten bij de GGZ gemaakt.
De immateriële schade
De verdediging voert aan dat de benadeelde partij niet heeft gesteld en onderbouwd dat zij last heeft van psychische klachten en waarom deze klachten het gevolg zijn van het handelen
van verdachte. Er is wel een onderbouwing overgelegd (startbrief Psychologenpraktijk [praktijk] ), maar deze is uit 2023.
Ook is het gevorderde bedrag van € 3.000,-- aan immateriële schade naar het oordeel van de verdediging niet billijk en deze wordt betwist. Indien en voor zover er een bedrag aan immateriële schade wordt toegewezen, verzoekt de verdediging om dit bedrag te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade
[slachtoffer] vordert de niet vergoede medische kosten en het eigen risico van de zorgverzekering in de jaren 2021 tot en met 2024. Ter onderbouwing zijn de uitdraaien van de zorgverzekeraar overgelegd. De rechtbank stelt vast dat niet onderbouwd is dat de gestelde medische kosten rechtstreeks verband hebben met het feit. Namens de verdachte is dit betwist en door het late tijdstip van indiening van de vordering heeft het debat zich nog niet ten volle kunnen ontwikkelen. Voor een nader debat over de gestelde schade en de onderbouwing daarvan, is in het strafgeding geen plaats. Dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding vormen. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
De immateriële schade
De benadeelde heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade. De benadeelde heeft een brief overgelegd waaruit blijkt dat zij last heeft van PTSS, maar hieruit kan de rechtbank niet afleiden dat deze PTSS is ontstaan door het handelen van verdachte. Hierbij betrekt de rechtbank het gegeven dat de brief waarin wordt aangegeven dat [slachtoffer] PTSS heeft dateert van 13 maart 2023 en niet vermeldt waar de PTSS het gevolg van is. Er zijn dus geen gegevens overgelegd op grond waarvan objectief kan worden vastgesteld dat er sprake is van geestelijk letsel door dit feit. De rechtbank overweegt echter dat de aard en de ernst van de normschending in de huidige zaak met zich brengen dat de nadelige (psychische) gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Gelet op de aard en ernst van de normschending en de nadelige gevolgen die een zedenfeit als deze, naar algemene ervaringsregels, teweegbrengt, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,-.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partij voor bovengenoemd bedrag toewijzen en, zoals gevorderd door de officier van justitie, vermeerderen met de wettelijke rente. De wettelijke rente wordt berekend vanaf de datum waarop het ten laste gelegde feit door verdachte is gepleegd en de schade is ontstaan, en dat is 6 oktober 2020.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank bij de (gedeeltelijk) toe te wijzen vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank zal hierbij tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 6 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING:

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor onder 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor onder 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 120 dagen;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 119 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van honderdtachtig (180) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door negentig (90) dagen hechtenis;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. van den Brink, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en
mr. O. Böhmer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Matser, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 oktober 2020 in de gemeente Utrecht
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te
weten
- het onverhoeds wrijven over en/of betasten van de borst/borsten en/of
- het onverhoeds likken en/of zuigen aan de borst/borsten en/of
- het onverhoeds zijn hand in de onderbroek doen en/of
- het onverhoeds één of meer vingers tussen de schaamlippen steken en/of
- het onverhoeds betasten van/wrijven over de clitoris,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten
- het wrijven over en/of betasten van de borst/borsten en/of
- het likken en/of zuigen aan de borst/borsten en/of
- het steken van één of meer vingers tussen de schaamlippen en/of
- het betasten van en/of wrijven over de clitoris;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 oktober 2020 in de gemeente Utrecht,
terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg,
ontucht heeft gepleegd
met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had
toevertrouwd,
door in de uitoefening van zijn beroep als masseur
- te wrijven over en/of betasten van de borst/borsten van die [slachtoffer] en/of
- te likken/zuigen aan de borst/borsten van die [slachtoffer] en/of
- één of meer vingers tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] te bewegen en/of
- door met één of meer vingers de clitoris van die [slachtoffer] te betasten/bewrijven.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 januari 2024, genummerd PL0900-2020325550, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 102. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.pagina 40.
3.HR 12 maart 2023, ECLI:NL:HR:2013:BZ3627.