ECLI:NL:RBMNE:2024:5949

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
C/16/581449 / KL ZA 24-263
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van goederen in kort geding met betrekking tot bedrijfsadministratie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben twee B.V.'s (hierna: eisende partijen) een kort geding aangespannen tegen een gedaagde partij. De eisende partijen vorderen de afgifte van verschillende roerende zaken, waaronder een tractor en een kraan, die volgens hen toebehoren aan hen, maar door de gedaagde partij onder zich worden gehouden. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 oktober 2024, waarbij de eisende partijen werden vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. J.L. de Hoop, en de gedaagde partij door mr. M.A. Kerkdijk. De voorzieningenrechter heeft op 22 oktober 2024 vonnis gewezen. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde partij een aantal van de gevorderde zaken moet afgeven, maar wijst de vordering tot afgifte van de bedrijfsadministratie af wegens het ontbreken van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisende partijen voldoende spoedeisend belang hebben bij de afgifte van de andere zaken, omdat deze nodig zijn voor hun bedrijfsactiviteiten. De gedaagde partij heeft niet overtuigend aangetoond dat de juridische eigendom van de zaken niet is overgedragen aan de eisende partijen. De rechtbank heeft een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde partij niet aan de veroordelingen voldoet, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/581449 / KL ZA 24-263
Vonnis in kort geding van 22 oktober 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen:
[eiser sub 1],
2.
[eiser sub 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen:
[eiser sub 2],
advocaat: mr. J.L. de Hoop in Groningen,
eisende partijen,
hierna samen te noemen:
[eisende partijen],
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen:
[gedaagde],
advocaat: mr. M.A. Kerkdijk in Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 september 2024 met producties 1 tot en met 13;
- de akte vermeerdering van eis tevens overlegging producties 14 en 15 van [eisende partijen] ;
- de akte overlegging producties 1 tot en met 13 van [gedaagde]
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2024. Namens [eisende partijen] is verschenen de heer [A] (bestuurder van [eiser sub 1] en middellijk bestuurder van [eiser sub 2] , hierna: [A] ) die werd bijgestaan door mr. De Hoop. [gedaagde] is verschenen en werd bijgestaan door mr. Kerkdijk. De spreekaantekeningen die de advocaten hebben voorgelezen zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken is.
1.3.
De rechter heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat uiterlijk op 22 oktober 2024 vonnis zal worden gewezen.
2. De kern van de zaak
2.1.
[gedaagde] heeft [eiser sub 1] opgericht en hield tot medio 2023 alle aandelen daarin. In 2023 heeft [gedaagde] alle aandelen in [eiser sub 1] aan zijn zoons, [A] en de heer [B] , overgedragen. [eiser sub 1] is enig bestuurder van [eiser sub 2] . [eisende partijen] stelt dat [gedaagde] een aantal roerende zaken, waaronder bedrijfsadministratie, die haar toebehoren onder zich houdt. Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] deze zaken moet afgeven. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] een aantal van die zaken moet afgeven. Daar zal een dwangsom aan verbonden worden.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eisende partijen] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat, vooruitlopend daarop, toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang is deels aanwezig
3.2.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat [eisende partijen] geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen tot afgifte van de zaken. [A] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij de zaken nodig heeft voor de bedrijfsactiviteiten van [eisende partijen] en dat hij een loonbedrijf heeft ingehuurd omdat hij geen beschikking heeft over de zaken. Daarmee is het spoedeisend belang van [eisende partijen] bij haar vorderingen tot afgifte van de zaken voldoende aannemelijk.
3.3.
Ten aanzien van de vordering van [eisende partijen] tot afgifte van de bedrijfsadministratie aan [eiser sub 1] is het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk gemaakt. Weliswaar heeft [eisende partijen] gesteld dat [eiser sub 1] de administratie nodig heeft om te voldoen aan haar wettelijke administratie- en bewaarplicht, maar heeft niet onderbouwd dat zij hieraan op dit moment niet kan voldoen. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zijn boekhouder heeft gezegd dat de administratie van [eiser sub 1] aan de bestuurders van [eiser sub 1] is afgegeven. Vervolgens verklaarde [A] dat zijn boekhouder de administratie mogelijk digitaal heeft en dat hij zijn boekhouder daar niet naar heeft gevraagd. Dat had wel op zijn weg gelegen. De vordering tot afgifte van de bedrijfsadministratie aan [eiser sub 1] zal vanwege het gebrek aan een spoedeisend belang worden afgewezen.
De vorderingen zijn geschikt om te behandeling in kort geding
3.4.
De voorzieningenrechter verwerpt het verweer van [gedaagde] dat de vorderingen van [eisende partijen] tot afgifte van de zaken ongeschikt zijn om te worden behandeld in kort geding. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan van deze ongeschiktheid in twee gevallen sprake zijn: de feiten zijn binnen het beperkte kader van het kort geding onvoldoende tot klaarheid gebracht (i) of de gevolgen van een in kort geding gegeven uitspraak zijn niet te overzien (ii). Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
De zaken
3.5.
[eisende partijen] vordert afgifte van de volgende zaken aan [eiser sub 1] :
Tractor Fendt 203;
Tractor Ferrari 14pk;
Aanhangwagen c.q. paardentrailer;
Komatsu kraan;
Husqvarna frontmaaier;
Aanhangwagen kraan;
Elektrische 12-volts spuit;
3-tons kiper;
Kilverbord AP;
2-wielige tractor;
3 punts schuifbord;
Vorkenbord voorlader;
Spitmachine;
Frees.
3.6.
[eisende partijen] vordert afgifte van deze zaak aan [eiser sub 2] :
xv. Toro grasmaaier.
3.7.
Partijen hebben op de mondelinge behandeling verklaard dat zij ermee bekend zijn welke zaken het feitelijk betreft. Daarmee zijn de zaken voor partijen voldoende bepaald.
Zaken i tot en met vii
3.8.
[gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling erkend dat de zaken i tot en met vii uit rechtsoverweging 3.5 op enig moment zijn ingebracht in [eiser sub 1] , maar stelt dat de juridische eigendom niet is overgegaan naar [eiser sub 1] en de inbreng slechts heeft plaatsgevonden vanuit fiscaal perspectief. [gedaagde] heeft zijn stelling dat de juridische eigendom niet is overgegaan naar [eiser sub 1] onvoldoende aannemelijk gemaakt. De zaken staan op de activastaat van de jaarrekeningen uit 2014 en 2018 van [eiser sub 1] en worden naar hun aard ook gebruikt voor de onderneming van [eiser sub 1] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee voldoende aannemelijk dat [eiser sub 1] eigenaar van de zaken is.
3.9.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de zaken niet op de akte van levering staan van de verkoop van het perceel aan de [adres] aan [A] Daaruit blijkt volgens [gedaagde] dat de zaken geen eigendom zijn van [eiser sub 1] . Deze stelling van [gedaagde] kan niet worden gevolgd, omdat [eiser sub 1] geen partij is bij die leveringsakte.
3.10.
[gedaagde] heeft enkele onderhoudsfacturen overgelegd en stelt dat degene die de zaken gebruikte ook voor het onderhoud betaalde. De onderhoudsfacturen staan op naam van “ [naam] ” en niet op naam van [gedaagde] Dat de zaken mogelijk door een derde werden gebruikt en onderhouden betekent niet dat [eiser sub 1] geen eigenaar meer is van de zaken.
3.11.
Als [eiser sub 1] ooit eigenaar is geworden van de zaken, moet het er volgens [gedaagde] voor worden gehouden dat [gedaagde] en [eiser sub 1] overeen zijn gekomen dat de eigendom van de zaken terug aan [gedaagde] is overgedragen. Iedere onderbouwing van die stelling ontbreekt, zodat de voorzieningenrechter daaraan voorbij gaat.
3.12.
De vordering van [eisende partijen] tot afgifte van de zaken i tot en met vii aan [eiser sub 1] zal worden toegewezen.
Zaken ix tot en met xiv
3.13.
Ten aanzien van de zaken ix tot en met xiv uit rechtsoverweging 3.5 heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist dat [eiser sub 1] eigenaar is. [eisende partijen] heeft op geen enkele manier onderbouwd dat [eiser sub 1] eigenaar is van deze zaken. Volgens [eisende partijen] staan deze zaken niet meer op de activaoverzichten vermeld, omdat deze zijn afgeschreven. Het had op de weg van [eisende partijen] gelegen om oudere activaoverzichten waarop de zaken nog wel staan te overleggen. De vordering tot afgifte van die zaken aan [eiser sub 1] zal daarom worden afgewezen.
Zaak xv
3.14.
[gedaagde] erkent dat de zaak onder xv uit rechtsoverweging 3.6 eigendom is van [eiser sub 2] . De vordering van [eisende partijen] tot afgifte van deze zaak aan [eiser sub 2] zal daarom worden toegewezen.
Dwangsom
3.15.
Hoewel [gedaagde] aanvoert dat hij vrijwillig aan het vonnis zal voldoen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een dwangsom aan de veroordeling te verbinden. Als [gedaagde] zich aan de veroordelingen in dit vonnis houdt heeft hij van de opgelegde dwangsom niets te vrezen. De voorzieningenrechter is het eens met [gedaagde] dat de dwangsom gezien de waarde van de zaken moet worden beperkt. De dwangsom zal als onderstaand worden vastgesteld en gemaximeerd.
Proceskosten
3.16.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.17.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaard bij voorraad verklaard. Hiertegen is door [gedaagde] geen verweer gevoerd en van een kenbaar verweer is niet gebleken.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser sub 1] de zaken i tot en met vii uit rechtsoverweging 3.5 af te geven,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser sub 2] de zaak xv uit rechtsoverweging 3.6 af te geven,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisende partijen] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de veroordelingen uit rechtsoverweging 4.1 en 4.2 voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
4.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op
22 oktober 2024.