In deze zaak, die zich afspeelt in Almere, heeft de kantonrechter op 21 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder, aangeduid als [eisende partij], en de stichting Woningstichting Goedestede, de verhuurder. De huurder had een woning gehuurd van Goedestede sinds 29 april 2005. De burgemeester van Almere had op 8 mei 2024 besloten de woning te sluiten vanwege de aanwezigheid van een seksinrichting, wat leidde tot een ontbinding van de huurovereenkomst door Goedestede. De huurder had eerder een verzoek tot schorsing van dit besluit ingediend, maar dit was afgewezen. Op 25 september 2024 was de huurder veroordeeld om de woning te ontruimen, en dit vonnis was uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
In het kort geding vorderde de huurder dat de ontruiming zou worden uitgesteld tot na de uitspraak in hoger beroep. De huurder stelde dat er sprake was van een kennelijke misslag in het eerdere vonnis en dat de uitvoerbaarheid bij voorraad niet voldoende gemotiveerd was. De verhuurder voerde aan dat er geen misslagen waren en dat de belangen van de verhuurder zwaarder wogen dan die van de huurder.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de huurder geen nieuwe feiten had aangedragen die een andere belangenafweging rechtvaardigden. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de verhuurder bij ontruiming zwaarder woog dan het belang van de huurder bij behoud van de woning. De vordering van de huurder werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die tot op heden waren begroot op € 814,00.