ECLI:NL:RBMNE:2024:5933

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 24/3362
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen besluit UWV inzake Wajong-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 oktober 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van het UWV van 18 april 2024 behandeld. Eiseres had op 14 december 2023 een aanvraag ingediend voor de beoordeling van haar arbeidsvermogen, met de verwachting ondersteuning te krijgen in de vorm van een Indicatie banenafspraak. Het UWV heeft haar aanvraag goedgekeurd, maar eiseres maakte bezwaar omdat zij vond dat haar aanvraag ook als een verzoek om een Wajong-uitkering had moeten worden opgevat. Het UWV verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels een nieuwe aanvraag voor een Wajong-uitkering was ingediend.

De rechtbank oordeelt dat eiseres wel degelijk belang had bij haar bezwaar, wat het UWV erkende. De rechtbank stelt vast dat het UWV ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank besluit zelf in de zaak en verklaart het bezwaar ongegrond, omdat eiseres in haar aanvraag van 14 december 2023 geen expliciete aanvraag voor een Wajong-uitkering heeft gedaan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar bevestigt het besluit van 1 maart 2024 van het UWV, waardoor eiseres in dat opzicht ongelijk krijgt. De proceskosten worden vastgesteld op € 875,-, die door het UWV aan eiseres moeten worden betaald.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie in aanvragen en de noodzaak voor het UWV om alle relevante aanvragen en verzoeken in overweging te nemen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en een afschrift verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van het Uwv van 18 april 2024. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. Op 14 december 2023 heeft eiseres een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend bij het Uwv. In die aanvraag is namens haar aangegeven dat zij denkt ondersteuning in de vorm van een Indicatie banenafspraak te kunnen krijgen. Het Uwv heeft daarop onderzoek laten verrichten en rapportages laten opmaken door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Die onderzoeken waren erop gericht advies te kunnen geven over de vraag of eiseres in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak. Blijkens de rapportages komt zij daar inderdaad voor in aanmerking. Er wordt voldaan aan de criteria dat zij:
  • beperkingen heeft door ziekte en/of gebrek die nog minimaal 6 maanden voortduren,
  • door die beperkingen niet (zelfstandig) in staat is het wettelijk minimumloon per maand te verdienen, ook niet met de inzet van ondersteuning.
3. Bij besluit van 1 maart 2024 heeft het Uwv aan eiseres medegedeeld dat zij een Indicatie banenafspraak krijgt. Daartegen heeft eiseres bij brief van 22 maart 2024 bezwaar gemaakt. Dat bezwaar hield in dat het Uwv ten onrechte de aanvraag heeft opgevat als enkel een verzoek om het arbeidsvermogen te beoordelen ter verkrijging van een Indicatie banenafspraak. Het Uwv had tevens moeten beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering.
4. Bij bestreden besluit van 18 april 2024 heeft het Uwv dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv gaf daarvoor als motivering dat er inmiddels een nieuwe aanvraag om een Wajong-uitkering was ingediend en dat die in behandeling was genomen. Eiseres werd daarom niet geacht nog belang te hebben bij een heroverweging van de beslissing van 1 maart 2024.

Het geschil

5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat ze wel degelijk belang heeft bij de beoordeling van haar aanvraag van 14 december 2023 als een aanvraag om een Wajong-uitkering, omdat zij dan per eerdere datum een Wajong-uitkering kan ontvangen. Zij vindt dat het Uwv haar aanvraag (ook) had moeten opvatten als een aanvraag tot toekenning van een Wajong-uitkering.
6. Het Uwv heeft bij verweerschrift van 14 mei 2024 erkend dat eiseres wel degelijk belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar. Haar belang is gelegen in een eerdere ingangsdatum van een mogelijk toe te kennen Wajong-uitkering. Het Uwv is echter van mening dat ook een inhoudelijke heroverweging haar besluit niet anders had gemaakt. De aanvraag zag blijkens het formulier op een Indicatie banenafspraak. Tijdens de behandeling van de aanvraag is er nooit enige indicatie geweest dat bedoeld was een Wajong-uitkering aan te vragen. Dat is op geen enkel moment aan de orde gesteld. In de aanvraag wordt juist aangegeven dat eiseres kan werken, met de juiste begeleiding en aangepaste werkomgeving.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank is van oordeel dat eiseres wel belang had bij haar bezwaar, zoals het Uwv zelf ook heeft erkend. Het Uwv heeft eiseres dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in bezwaar. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
8. Gelet op hetgeen het Uwv in beroep heeft aangevoerd, zal de rechtbank zelf voorzien in de zaak. Het bezwaar zal alsnog ongegrond worden verklaard. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
9. Het Uwv stelt terecht dat eiseres in haar aanvraag van 14 december 2023 tot beoordeling van het arbeidsvermogen geen aanvraag heeft gedaan teneinde een Wajong-uitkering te verkrijgen. Het formulier rept enkel over een Indicatie banenafspraak. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben onderzoek verricht gericht op de vraag of eiseres daarvoor in aanmerking kon komen. Er is geen onderzoek gedaan naar de vraag of er wordt voldaan aan de criteria om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. Anders dan eiseres stelt is er blijkens de rapportages niet tot de conclusie gekomen dat arbeidsvermogen volledig ontbreekt (in de zin van de Wet Wajong). Er is enkel geconcludeerd dat eiseres de drempelfuncties niet kan uitvoeren en dus niet in staat is (zelfstandig) het wettelijk minimumloon te verdienen. Dit is een andere beoordeling, gericht op de aanvraag Indicatie Banenafspraak.
10. Nu eiseres in bezwaar enkel heeft aangevoerd dat haar aanvraag tevens als een aanvraag tot toekenning van een Wajong-uitkering had moeten worden opgevat en de rechtbank deze grond niet kan volgen is haar bezwaar tegen het besluit van 1 maart 2024 kennelijk ongegrond.

Conclusie

11. Eiseres krijgt in zoverre gelijk dat zij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Daarom zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten van eiseres, die verweerder moet betalen, vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar ongegrond verklaren. In zoverre krijgt eiseres dus ongelijk en blijft het besluit van 1 maart 2024 in stand.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 18 april 2024;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • verklaart het bezwaar tegen het besluit van 1 maart 2024 ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.