ECLI:NL:RBMNE:2024:5931

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 24/4164
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrond verklaard beroep inzake handhaving illegale ligplaats woonarken

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van de Utrechtse Bomenstichting tegen een eerdere uitspraak van 8 juli 2024. In deze eerdere uitspraak verklaarde de rechtbank het beroep van de opposant ongegrond, omdat de burgemeester van Utrecht geen besluit hoefde te nemen op het verzoek van de opposant om handhavend op te treden tegen illegaal ligplaats innemen van woonarken. De rechtbank oordeelde dat de brief van de opposant niet als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden beschouwd, aangezien de opposant geen belanghebbende was in deze kwestie.

In het verzet voerde de opposant aan dat de belangen die in haar statuten zijn opgenomen, wel degelijk geraakt worden door de illegale situatie van de woonarken. De statutaire doelstelling van de opposant is het bevorderen van de zorg voor groen en flora, en de opposant stelde dat de illegale ligplaats schadelijk is voor de oeverbeplanting. De rechtbank oordeelde echter dat de belangen van de opposant niet rechtstreeks betrokken zijn bij de illegale situatie en dat het watermilieu niet onder de statutaire doelstelling valt. De rechtbank bevestigde haar eerdere oordeel dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet nodig was.

De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en handhaafde de eerdere uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd dat er geen mogelijkheid tot hoger beroep was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4164

uitspraak van 15 oktober 2024 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

Utrechtse Bomenstichting, gevestigd te Utrecht, opposant.

Procesverloop

Opposant heeft aan de burgemeester van de gemeente Utrecht per brief gevraagd om handhavend op te treden tegen het illegaal ligplaats innemen van woonarken in de Industriehaven in Utrecht. De burgemeester heeft geen besluit willen nemen, omdat zij het verzoek van opposant niet ziet als een aanvraag daartoe. Daarop heeft opposant beroep niet tijdig beslissen ingediend bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 8 juli 2024 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 8 juli 2024 het beroep ongegrond verklaard, omdat er geen sprake is van niet-tijdig beslissen van de burgemeester. De brief van opposant is geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat opposant geen belanghebbende is. De burgemeester hoefde daar dus geen besluit op te nemen. De belangen waar opposant blijkens haar statuten voor opkomt zijn geen belangen die rechtstreeks zijn betrokken bij de gestelde illegale situatie, waarvoor opposant handhaving vroeg. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Awb.
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was. De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft in beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 8 juli 2024 niet juist was.
3. In verzet heeft opposant aangevoerd dat de belangen die in haar statuten worden genoemd wel degelijk worden geraakt door de illegale situatie van de woonarken. De statutaire doelstelling is “het bevorderen van de zorg, aandacht en bescherming van groen, bomen, bos, flora en fauna en oeverbeplanting”. Opposant wijst erop dat de oeverbeplanting hier in het geding is, onder meer de varens die in de kademuur hun groeiplaats hebben. De arken hebben geen riool, waardoor direct vanuit de arken in het water geloosd wordt. Door de ligging van de arken vlak langs de kant gaat het water bovendien flink tekeer, mede door de scheepvaart. Dit alles is schadelijk voor de beplanting langs de kademuur, die daardoor aan de kant van de arken ook bijna verdwenen is.
4. De rechtbank heeft in de uitspraak van 8 juli 2024 geoordeeld dat de belangen zoals genoemd in de statuten van opposant niet rechtstreeks bij de genoemde illegale situatie zijn betrokken, ook niet als wordt gekeken naar de zorgen die opposant had beschreven. Het watermilieu behoort niet tot de statutaire doelstelling. Wat opposant in beroep heeft aangevoerd maakt dat niet anders. Beplanting langs de kademuur kan ook niet als “oeverbeplanting” worden gezien. De rechtbank heeft het beroep van opposant dus terecht ongegrond verklaard.
5. In wat opposant heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 8 juli 2024. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.