ECLI:NL:RBMNE:2024:5921

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
11300246
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis in kort geding over ontbinding huurovereenkomst en ontruiming huurwoning wegens betalingsachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2024 een verstekvonnis gewezen in een kort geding. De eisende partijen, [eisers], hebben de gedaagde partij, [gedaagde], aangeklaagd wegens een aanzienlijke betalingsachterstand van meer dan tien huurtermijnen. De gedaagde heeft in 2023 herhaaldelijk de huur niet betaald en is sinds april 2024 gestopt met het voldoen van de maandelijkse huurtermijnen. De partijen hadden eerder een vaststellingsovereenkomst gesloten, maar de gedaagde heeft zich niet aan de betalingsafspraken gehouden. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 oktober 2024 is de gedaagde niet verschenen, waardoor de kantonrechter verstek heeft verleend.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een betalingsachterstand heeft van € 14.644,00 en dat hij de woning moet ontruimen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. De rechter oordeelde dat het aannemelijk is dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden, gezien de ernstige tekortkomingen van de gedaagde. De eisers hebben ook recht op een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat de gedaagde niet aan de ontruimingsverplichting voldoet, tot een maximum van € 2.500,00. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente over de achterstallige huur.

De proceskosten zijn begroot op € 900,97, die de gedaagde ook moet betalen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook al kan hij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11300246 \ UV EXPL 24-196 WMB/61313
Verstekvonnis in kort geding van 25 oktober 2024
in de zaak van

1.[eiseres] ,

2.
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. B.J.R. Loijmans,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 september 2024 met producties;
- de akte aanvullende producties van [eisers] met daarin ook een eisvermeerdering;
- de mondelinge behandeling van 11 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is [eiseres] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Loijmans. [eiser] is niet verschenen. [gedaagde] is evenmin verschenen. Mr. Loijmans en [eiseres] hebben de standpunten van eisers kort toegelicht en antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Tijdens de zitting heeft de kantonrechter aangegeven dat de eisvermeerdering van [eisers] niet wordt toegelaten, omdat die niet aan [gedaagde] is betekend en [gedaagde] evenmin op de zitting is verschenen, waardoor niet kan worden vastgesteld dat hij daarvan op de hoogte is.
1.3.
Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Partijen hebben op 1 augustus 2020 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning met het adres [adres] ( [postcode] ) in [plaats] (hierna: de woning). [gedaagde] heeft in 2023 meerdere keren de maandelijkse huurpenningen niet betaald. Met betrekking tot de huurachterstand die daardoor is opgebouwd, hebben partijen op 7 mei 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is vastgelegd dat [gedaagde] op dat moment € 8.194,00 aan achterstallige huur en boetes aan [eisers] verschuldigd was en dat [gedaagde] dat in maandelijkse termijnbetalingen van € 200,00 zou afbetalen. [gedaagde] heeft een tijd die afbetalingen verricht, maar [eisers] stelt dat [gedaagde] vanaf april 2024 is gestopt met afbetalen en dat [gedaagde] vanaf dat moment ook geen huur meer heeft betaald. Volgens [eisers] is daarom de betalingsregeling uit 2023 vervallen en is het volledige openstaande bedrag aan huurachterstand en boetes opeisbaar geworden. [eisers] wil dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt om de woning binnen veertien dagen te ontruimen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat hij niet aan die veroordeling voldoet, en om de totale betalingsachterstand van € 14.644,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vorderingen van [eisers] zullen worden toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

Tegen [gedaagde] wordt verstek verleend
3.1.
De kantonrechter verleent verstek tegen [gedaagde] , omdat de bij de wet voorgeschreven formaliteiten en termijnen voor oproeping van [gedaagde] in acht zijn genomen en hij niet in het geding is verschenen, geen antwoord heeft ingezonden en niet om uitstel heeft verzocht.
3.2.
Omdat [gedaagde] niet naar de mondelinge behandeling is gekomen en geen verweer heeft gevoerd, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de gestelde feiten en omstandigheden waarop [eisers] haar vorderingen baseert.
Het is aannemelijk dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden
3.3.
[eisers] vraagt de kantonrechter in deze kortgedingprocedure om de woning te ontruimen vooruitlopend op een (mogelijke) ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure. Dat is alleen mogelijk als het aannemelijk is dat de kantonrechter in de bodemprocedure de huurovereenkomst zal ontbinden. Bovendien moet vast staan dat van [eisers] in redelijkheid niet kan worden verlangd dat [gedaagde] nog langer gebruik maakt van de woning, ook al is de huurovereenkomst nog niet rechtsgeldig geëindigd. Daarbij gaat het om een afweging van de belangen van partijen.
3.4.
Vast staat [gedaagde] tot en met september 2024 een betalingsachterstand heeft laten ontstaan die gelijk staat aan meer dan tien maandelijkse huurtermijnen van € 1.350,00. Alleen al sinds april 2024 heeft hij een huurachterstand van zes maanden laten ontstaan. Een dergelijke hoog opgelopen achterstand vormt een ernstige tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, die gewoonlijk voldoende is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter acht het daarom aannemelijk dat de bodemrechter de huurovereenkomst tussen partijen zal ontbinden.
[gedaagde] moet de woning ontruimen en ontruimd houden
3.5.
Op zichzelf is dat niet voldoende om ook ontruiming in kort geding toe te kunnen wijzen. Daarvoor moet ook het belang van [eisers] bij een ontruiming op korte termijn zwaarder wegen dan het belang van [gedaagde] om in de woning te blijven. [eisers] heeft gesteld dat [gedaagde] de woning inmiddels heeft verlaten, maar dat er nog wel spullen van hem in de woning staan. Uit de door [eisers] overgelegde Whatsapp-berichten volgt dat [gedaagde] niet van plan is om in de woning terug te keren, hoewel hij de huurovereenkomst niet heeft opgezegd. Wat hier verder ook van zij, gelet op de feitelijke situatie en de huurachterstand kan van [eisers] niet worden verlangd dat zij in afwachting van een bodemprocedure de woning beschikbaar houdt voor [gedaagde] .
3.6.
[gedaagde] zal daarom worden veroordeeld tot volledige ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis. Ook zal de gevorderde dwangsom worden toegewezen, met dien verstande dat deze wordt beperkt en gemaximeerd zoals in de beslissing staat vermeld. Daarnaast zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, inclusief het bedrag dat nog open staat op grond van de nu vervallen betalingsregeling uit 2023.
[gedaagde] moet buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente betalen
3.7.
[eisers] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of in de algemene voorwaarden oneerlijke bedingen staan met betrekking tot buitengerechtelijke incassokosten en/of rente.
Dat is niet het geval. [eisers] heeft verder aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten sluit aan bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden toegewezen als gevorderd. Ook de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eisers] betalen
3.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
900,97

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te ( [postcode] ) [plaats] volledig te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die zaken niet van [eisers] zijn, en de sleutels af te geven aan [eisers] ,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.500,00 is bereikt,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om te betalen aan [eisers] :
a. a) € 14.644,00 aan achterstallige huur tot en met 30 september 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde huurtermijnen, telkens te rekenen vanaf de vervaldata van die huurtermijnen tot de dag van voldoening,
b) € 1.350,00 per maand vanaf 1 oktober 2024 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 921,44 aan buitengerechtelijke kosten,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 900,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2024.