ECLI:NL:RBMNE:2024:5917

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
16/250020-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling en veroordeling voor mishandeling en bedreiging met TBS

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984 en wonende in Zeist, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging en zware mishandeling van zijn zus op 26 september 2023. Tijdens de zitting op 11 september 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, wat werd ondersteund door rapporten van deskundigen die een ernstige psychiatrische aandoening bij de verdachte vaststelden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling, maar hem wel veroordeeld voor de mishandeling en bedreiging van zijn zus. De rechtbank heeft besloten om de verdachte ter beschikking te stellen met dwangverpleging, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, zodat de verdachte direct kan worden opgenomen in een TBS-kliniek. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/250020-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] , hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 juni 2024 (aanhouding) en 11 september 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R. Dijkstra, advocaat te Utrecht, alsmede de zus en tevens het slachtoffer [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:op 26 september 2023 in Zeist [slachtoffer] heeft bedreigd door haar vast te pakken, mee te nemen in de richting van het balkon en de woorden toe te voegen "ik zweer het je ik ga je nu van het balkon afgooien";
Feit 2:
primair:op 26 september 2023 in Zeist heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen door haar met sleutels in zijn hand te slaan;
subsidiair:op die datum en in die plaats met dezelfde handelingen [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 en onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en onder feit 2 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van het slaan met de sleutel en voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De standpunten van de raadsvrouw worden – voor zover van belang bij de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Dat licht de rechtbank hieronder (na de bewijsmiddelen) verder toe. Op grond van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 en onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde feiten. Hieronder zal de rechtbank nader uitleggen waarom zij tot dat oordeel komt en ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen [1]
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 september 2024, voor zover inhoudende:
Op 26 september 2023 was ik bij mijn zus [slachtoffer] in Zeist. Ik heb haar een keiharde dreun gegeven op haar hoofd en een klap op haar rug.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 6-7, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik woon in een flat in Zeist op de elfde verdieping. Op 26 september 2023 was ik met mijn dochter [getuige] in de flat. [2] Ik heb de deur open gedaan voor mijn broer [verdachte] . Hij zei dat hij zijn paspoort nodig had. Ik zag dat [verdachte] zijn vuisten balde. Ik zag dat [verdachte] een sleutel tussen zijn vingers in een vuist vorm had. Ik zag dat dit zijn rechterhand was. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechtervuist snel op mijn hoofd af kwam. Ik voelde een harde klap op de achterkant van mijn hoofd. Ik voelde mij duizelig worden. Ik ging met mijn hoofd naar beneden. Ik heb mij toen omgedraaid met mijn rug naar [verdachte] toe. Ik voelde dat iemand mij optilde van achteren. Ik voelde twee armen om mijn buik heen. Ik hoorde [verdachte] het volgende zeggen: 'Ik zweer het je ik ga je nu van het balkon afgooien'. Ik voelde angst in mijn hele lichaam. Ik voelde dat [verdachte] mij meesleurde in de richting van de voordeur. Ik heb geprobeerd om met mijn benen tegen te houden dat hij mij zou meenemen. Ik heb mij ook vast gepakt aan de muur. Ik dacht op dat moment echt dat ik dood ging. Ik wist namelijk dat de voordeur nog open was. Ik dacht dat [verdachte] mij van het balkon ging gooien. [3]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , pagina 9, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verdachte] zich omdraaide, richting mijn moeder en ik zag dat hij mijn moeder sloeg. Ik zag dat hij zijn autosleutel in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij zijn rechterarm naar achteren bewoog en zijn vuist balde zodat de sleutel tussen zijn vingers doorstak. Ik zag dat hij zijn rechterarm en rechtervuist met volle kracht naar voren bewoog, een stap naar voren zette en mijn moeder tegen de linkerzijde van haar hoofd raakte. Ik zag haar hoofd bewegen door de slag, ik zag dat ze ineenkromp van de pijn. Ik zag [verdachte] van achteren. Ik zag dat hij mijn moeder optilde. Ik zag dat de rug van mijn moeder tegen de borst van [verdachte] was. Ik zag dat [verdachte] richting de voordeur liep. Ik zag dat de afstand van mijn moeder en [verdachte] tot de voordeur ongeveer 1,5 meter was. [4]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
De verklaringen van aangeefster en de getuige
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat aangeefster bij het verhoor bij de rechter-commissaris op 30 januari 2024 terugkomt op delen van haar eerder afgelegde verklaring en dat ook haar dochter, de getuige, bij het verhoor bij de rechter-commissaris op 30 januari 2024 verklaart dat zij niet meer precies weet hoe het is allemaal is gegaan. De rechtbank gaat uit van de verklaringen van aangeefster en de getuige zoals die zijn afgelegd op 26 september 2023 en zal deze verklaringen gebruiken voor het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen betrouwbaar zijn omdat deze verklaringen direct na het incident zijn afgelegd, overeenstemmen met elkaar en gedetailleerd zijn. Die verklaringen van 26 september 2023 passen ook bij hetgeen de huisarts op dezelfde dag over de gebeurtenissen heeft opgetekend tijdens het consult met aangeefster.
Ten aanzien van feit 1
Door de raadsvrouw is betwist dat bij aangeefster de vrees is ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Dit verweer wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat verdachte dreigde haar van het balkon te gooien.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte strafrechtelijk gekwalificeerd moet worden als een poging tot zware mishandeling (primair) of als mishandeling (subsidiair).
De rechtbank komt tot het oordeel dat het handelen van verdachte niet kwalificeert als een poging tot zware mishandeling. Bij een poging tot zware mishandeling moet het vereiste opzet gericht zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte de bewuste bedoeling had om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (vol opzet).
Van voorwaardelijke opzet is sprake indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De vraag of verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, beantwoordt de rechtbank ontkennend.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een vuist heeft gemaakt van zijn hand waarin hij een sleutel vasthad en dat de sleutel tussen zijn vingers doorstak. Vervolgens heeft verdachte met deze hand aangeefster eenmaal op de achterkant van haar hoofd geslagen. Aangeefster, de getuige en verdachte hebben verklaard dat deze klap hard was maar over de kans op zwaar lichamelijk letsel is verder niets bekend. Uit de medische verklaring volgt dat aangeefster door de klap een hersenschudding heeft opgelopen. Er is niet vastgesteld dat aangeefster door de klap met de vuist met daarin de sleutel ook zichtbaar letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank is het gevolg hiervan dat er te weinig concrete informatie beschikbaar is over deze klap om te kunnen stellen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De tenlastegelegde poging tot zware mishandeling kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte veroordelen voor de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging. Daarnaast zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en hem veroordelen voor de subsidiair ten laste gelegde mishandeling.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 26 september 2023 te Zeist [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] met zijn armen om haar buik vast te pakken en vervolgens mee te sleuren in de richting van de voordeur en die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "ik zweer het je ik ga je nu van het balkon afgooien";
2
op 26 september 2023 te Zeist [slachtoffer] heeft mishandeld door met zijn vuist, waarin verdachte een sleutel vasthield, die [slachtoffer] meerdere keren tegen het hoofd, en tegen het lichaam, te slaan;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2:mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben het standpunt ingenomen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
- een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 14 april 2024, opgemaakt door J.C. Laheij, psychiater.
- een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 24 april 2024, opgemaakt door M. Krekt, GZ-psycholoog;
Het rapport, opgemaakt door psychiater J.C. Laheij, houdt onder meer het volgende in.
Uit het contact met verdachte komt een ernstig psychiatrisch beeld naar voren met desorganisatie, wanen en hallucinaties dat zijn functioneren op alle levensgebieden beïnvloedt. Het lukt verdachte al jarenlang niet om tot zinvolle dagbesteding te komen. Momenteel wordt verdachte ondersteund met bewindvoering, een mentor en is hij afhankelijk van anderen voor zijn eten en het huishouden. Terugkijkend is verdachte al jarenlang chronisch psychotisch en is bij hem sprake van een chronisch psychotische stoornis in het kader van schizofrenie. Gezien de ernst van de beperkingen op het conceptueel en sociaal domein en de huidige ondersteuning wordt ook de diagnose verstandelijke ontwikkelingsstoornis, matig vastgesteld.
Door de verstandelijke ontwikkelingsstoornis waren er ten tijde van het ten laste gelegde (onder andere) beperkingen in de coping- en oplossingsvaardigheden, het sociale oordeelsvermogen en het behouden van overzicht en planning. Verdachte ervaarde daarnaast spanning over het moeten krijgen van een depot wat hem meer onder druk zette. Verder was bij hem sprake van een floride psychotische toestandsbeeld met paranoïde wanen, grootheidsideeën en hallucinaties. Twee weken voor het ten laste gelegde was verdachte gestart met een nieuw antipsychoticum en verdachte was toen niet voldoende ingesteld op het antipsychoticum en psychiatrisch niet stabiel. Vanuit de psychose komen ook voort de forse kritiek- en oordeelstoornissen, de verstoorde impuls-, emotie- en agressieregulatie, de lacunaire gewetensfunctie en beperkte empathische vermogens. Verdachte had, zoals hij eerder tijdens psychotische episodes heeft laten zien, in zijn psychose de alles overheersende drang zowel uit paranoïde ideeën als grootheidsideeën om naar België/Marokko te vertrekken. Toen hij werd tegengewerkt reageerde hij geheel naar zijn psychotische belevingen en liet forse agressie zien. Hij was verregaand, zo niet geheel beperkt in zijn keuze- en handelingsvrijheid. Het advies is derhalve om verdachte alle ten laste gelegde feiten niet toe te rekenen.
Het rapport, opgemaakt door psycholoog M. Krekt, houdt onder meer het volgende in.
Bij verdachte is sprake van schizofrenie, continu. Verdachte is lang in behandeling vanwege de schizofrene stoornis, waarbij het voor de GGZ lastig is betrokkene goed in te stellen op medicatie en verdachte fors agressief gedrag laat zien. Tijdens het onderzoek was verdachte nog steeds floride psychotisch. Tevens is sprake van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, matig van ernst. Van deze diagnoses was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
Hoewel er ten tijde van het ten laste gelegde een lopende zorgmachtiging was en verdachte depot-medicatie kreeg, was verdachte niet stabiel. Verdachte voelde zich niet goed en wilde stoppen met de medicatie of deze verlagen. De dag van het ten laste gelegde was ook de dag dat betrokkene zijn depot-medicatie moest ophalen. Hij is hiervoor niet geweest, waardoor de medicatie geen of zeer beperkte bescherming bood voor zijn psychische klachten. Verdachte is in het verleden meermaals psychotisch geweest en wilde toen ook het land verlaten. Zijn zus was belemmerend in zijn poging het land te verlaten, omdat zij zijn paspoort beheerde. Verdachte zette agressie in om zijn zin te krijgen.
De gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde zijn volledig toe te schrijven aan het psychotisch toestandsbeeld; verdachte voelde zich door zijn psychotische klachten, het gebrek aan ziekte-inzicht en de dreiging van een nieuw depot wanhopig. Hij wilde het land verlaten en de belemmering die zijn zus veroorzaakte leidde tot een agressiedoorbraak.
Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank is op basis van de nagenoeg eensluidende conclusies van de deskundigen J.C. Laheij en M. Krekt van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend en zij zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en geen maatregel op te leggen. Verdachte heeft geen relevante justitiële documentatie op het gebied van geweldsdelicten. De huidige verdenking is ernstig, maar de gevolgen zijn beperkt gebleven. Het opleggen van TBS met voorwaarden is niet mogelijk omdat deskundigen dit niet haalbaar achten. Het opleggen van TBS met dwangverpleging zou, alles afwegend, te ver gaan. Het zou betekenen dat verdachte uit zijn huidige thuissituatie moet worden gehaald voor een klinische opname. Verdachte is sinds zijn schorsing in januari 2024 stabiel; er zijn sindsdien geen incidenten geweest. Eerder is hij ook langdurig stabiel geweest. De ontregeling ten tijde van het ten laste gelegde lijkt mede veroorzaakt door een wijziging in zijn medicatie in 2022. Volstaan kan worden met de bestaande zorgmachtiging. Die geeft bevoegdheden voor als verdachte zou weigeren medicatie in te nemen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt net als de officier van justitie om aan verdachte geen TBS op te leggen. De raadsvrouw meent dat niet is voldaan aan het gevaarscriterium als bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht. De deskundigen zijn voor hun risicotaxatie uitgegaan van vermeende incidenten met de familie en de zorgverlening die niet op de documentatie staan vermeld. De deskundigen hebben nauwelijks gesprekken gevoerd met verdachte en hebben zich gebaseerd op gekleurde en onvolledige informatie die afkomstig is van Altrecht, de instelling die aan verdachte zorg verleent. Bij de totstandkoming van de rapportage is de familie, waaronder aangeefster die ook de mentor is, niet geraadpleegd, terwijl de rapporteurs wel het standpunt innemen dat verdachte onder meer een gevaar vormt voor zijn familie. Voor zover verdachte een gevaar vormt kan dit met de in februari 2024 verleende zorgmachtiging voldoende worden afgewend. Op grond van deze zorgmachtiging kan opname snel worden gerealiseerd en kan intensievere zorg worden geboden. De zorgmachtiging wordt in de wetenschap en rechtspraak ook erkend als middel om het recidiverisico te beperken. TBS is een zeer ingrijpende maatregel die mogelijk een langdurige vrijheidsbeneming meebrengt. Verdachte zal bij oplegging niet meer in de nabijheid van zijn familie verblijven, maar in een kliniek waarbij het de vraag is hoelang de maatregel zal duren gelet op zijn complexe aandoening. Doel van de aangifte was om te zorgen dat verdachte passende hulp kon krijgen. Nu die hulp kan worden geboden op basis van de nieuwe zorgmachtiging is TBS niet langer nodig of wenselijk.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling en bedreiging van zijn zus. Toen zijn zus hem zijn paspoort niet wilde geven is hij de controle over zichzelf verloren. Hij heeft zijn zus hard geslagen en geschopt. Ook heeft hij haar gedreigd van de elfde verdieping naar beneden te gooien. Daarbij heeft hij ook daadwerkelijk aanstalten gemaakt om dat te doen door haar op te pakken en richting de voordeur te slepen. Hij is daarmee opgehouden omdat zijn nicht tussenbeide kwam. Uit de bij de politie afgelegde verklaringen blijkt dat dit voor zowel de zus als de nicht van verdachte een zeer beangstigende ervaring is geweest. Dat aangeefster later heeft geprobeerd om de aangifte in te trekken doet niet af aan de ernst van het feit, omdat de rechtbank ervan uitgaat dat het doel daarvan was te voorkomen dat verdachte strafrechtelijke consequenties van zijn handelen zou moeten ondervinden. Ook als de familie veel voor lief wil nemen, maakt dat het gedrag van verdacht niet minder laakbaar.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 maart 2024. Hieruit volgt dat verdachte in 2006 is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het goed met het gaat. Hij wil niet worden opgenomen en behandeld worden in een klinische setting.
Rapportages
Over verdachte zijn door een psychiater en een psycholoog persoonlijkheidsrapportages opgemaakt. Uit de Pro Justitia rapportages blijkt dat verdachte een uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis heeft. Zoals hiervoor in rubriek 7 besproken stellen de deskundigen bij verdachte de diagnose schizofrenie, continu en een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, matig van aard. Verdachte werd diverse keren (gedwongen) opgenomen in de GGZ met psychotische decompensatie en is bekend met forse agressie waaronder volgens de informatie een wurgpoging van zijn vader in 2010. In december 2023 werd verdachte verbaal agressief naar personeel in het [instelling] ( [instelling] ) omdat hem een extra maaltijd geweigerd werd.
De psychiater en de psycholoog schatten het recidiverisico in als hoog. Zij baseren zich onder meer op de gesprekken met verdachte in het kader van het onderzoek, zijn justitiële documentatie en informatie van derden over de medische voorgeschiedenis. De inschatting wordt bevestigd door de toegepaste risicotaxatie instrumenten (HKT-r en FARE). Als risico verhogende factoren worden daarbij onder andere genoemd: gebrekkig probleembesef en inzicht, floride psychotisch toestandsbeeld, gebrekkige gedragscontrole, verbaal agressief gedrag bij hulpverleners (meermaals) vijandigheid (wanneer hij zijn zin niet krijgt), gebrekkige sociale vaardigheden, gebrekkige zelfredzaamheid, niet meewerken aan de behandeling, beperkte verantwoordelijkheid voor het delict, gebrekkige coping vaardigheden, schending van voorwaarden of afspraken.
De belangrijkste beschermende factoren zijn de hulp die verdachte vanuit zijn familie en de GGZ ontvangt. De familie van verdachte is ondersteunend en pro-sociaal is; ze begeleiden hem en spannen zich in, zodat hij zelfstandig kan wonen. Verdachte heeft een zorgmachtiging op grond waarvan verplichte zorg kan worden ingezet, waaronder gedwongen medicatie en indien nodig een gedwongen opname. Momenteel komt verdachte alleen voor zijn depot en wordt aan hem geen andere zorg geboden.
Naar het oordeel van de deskundigen kent de door de zorgmachtiging geboden bescherming beperkingen. Verdachte kan bij een probleem (zoals onvrede over medicatie) agressief worden tegen familie en hulpverlenging. Dit zet de familierelaties onder druk. Ook bij de hulpverlening doen zich specifieke problemen voor die het recidiverisico ondanks de zorgmachtiging moeilijk beheersbaar maken. Zo is verdachte lastig in te stellen op medicatie doordat hij snel metaboliseert. Verder maakt de lage zorgintensiteit in de ambulante GGZ en verdachte, die tevens zorgmijdend is en onvoorspelbaar gedrag vertoont, het lastig om een adequaat beeld te krijgen en in te grijpen wanneer dit nodig is. De hulpverleners in de GGZ zijn, in tegenstelling tot de forensische zorg, niet continu bezig met risico-inschattingen ten aanzien van delict gedrag.
De deskundigen adviseren aan verdachte de maatregel TBS met verpleging van overheidswege (TBS met dwangverpleging) op te leggen. Een FPK zal naar inschatting voldoende structuur en beveiliging bieden. Na de kliniek is een langdurige resocialisatie van belang waarbij wordt nagegaan in hoeverre beschermd wonen voor verdachte haalbaar kan zijn. De deskundigen menen dat de noodzakelijke interventies niet te realiseren zijn door minder verstrekkende maatregelen, zoals een TBS met voorwaarden. Met verdachte is door de psychose en bijkomende incoherentie nauwelijks een gesprek te voeren. De deskundigen gaan er vanuit dat verdachte niet in staat is voorwaarden geheel te begrijpen en/of na te leven vanuit zijn huidige beperkingen en vanuit het gebrek aan motivatie. Ook de zorgmachtiging volstaat volgens de deskundigen om voornoemde redenen niet.
In de forensisch klinische setting is de zorgzwaarte hoger en is meer inzet van personeel mogelijk, omdat daar naast de psychische noodzaak tot zorg ook rekening gehouden wordt met de veiligheid van personeel en anderen.
Ter zitting heeft de psychiater L.C. Laheij aangegeven dat zij ziet dat bij verdachte ook tijdens de zitting hetzelfde toestandsbeeld aanwezig is. Verdachte heeft geen uitgebreid delictpatroon met agressie maar er zijn wel verscheidende incidenten geweest. Verdachte is het vaak niet eens met zaken die hem opgelegd worden. Wanneer verdachte een strakker zorgkader opgelegd krijgt, kan dit zorgen voor agressie. Het advies tot opname middels TBS met dwangverpleging blijft echter onveranderd.
In het reclasseringsadvies van 16 mei 2024, opgesteld door reclasseringswerker A. Oppelaar, staat beschreven dat de reclassering zich aansluit bij de conclusie van de deskundigen. De reclassering ziet problemen op diverse leefgebieden. Verdachte heeft een beperkt tot afwezig ziekte-inzicht en bij hem is sprake van een hoge kans op onttrekking. De reclassering schat het recidiverisico eveneens in als hoog en is ook van mening dat een TBS met voorwaarden niet haalbaar en uitvoerbaar is. Ter zitting heeft reclasseringswerker M. van Oort bevestigd dat dit thans, drie maanden later, nog steeds het standpunt van de reclassering is.
Oplegging TBS met verpleging van overheidswege
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de deskundigen over. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van een hoog risico op nieuwe vergelijkbare strafbare feiten, bij het uitblijven van de geadviseerde behandeling, en dat het daarom noodzakelijk is dat verdachte gedwongen middels TBS met dwangverpleging wordt behandeld voor zijn stoornissen. De rechtbank wijkt daarmee af van het standpunt van de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot haar oordeel komt.
De rechtbank overweegt allereerst dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een dergelijke maatregel is voldaan. De bewezen verklaarde bedreiging is een misdrijf waarvoor TBS kan worden opgelegd op basis van artikel 37a lid 1 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte was tijdens het bewezenverklaarde onder invloed van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel. Ten aanzien van dit gevaarscriterium en de noodzaak tot TBSs met dwangverpleging overweegt de rechtbank als volgt.
Het advies van de deskundigen over het recidiverisico is zorgvuldig tot stand gekomen. Hierin is de rol van de familie en de hulpverlening en hetgeen bekend is over de wisselingen in medicatiebeleid voldoende meegewogen, evenals het feit dat er sinds de schorsing van verdachte in januari van dit jaar geen nieuwe incidenten zijn gemeld. Ter terechtzitting heeft de familie en de verdediging de gelegenheid gehad hierop nog nader hun visie te geven en deze visie en het tijdsverloop hebben op zitting niet geleid tot een ander standpunt van de deskundigen.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van wat de zus van verdachte in haar dubbelrol van slachtoffer en mentor over haar broer naar voren heeft gebracht. Zij is van mening dat de oorzaak van de problemen ligt in verkeerde beslissingen van hulpverleners over de medicatie en dat de familie het onder normale omstandigheden, met de begeleiding door de GGZ, wel aankan. Verdachte kan zich gelukkig prijzen dat de familie en in de eerste plaats zijn zus, zich zo voor hem inzet en veel van hem wil dulden. Tegelijkertijd loopt de familie ook risico, doordat de wanen en agressie zich in voorkomende gevallen ook op hen blijken te richten. Bovendien moet de rechtbank er rekening mee houden dat de agressie van verdachte zich ook richt op hulpverleners en andere personen die zijn pad kruisen. Voor wat betreft de medicatie is enerzijds komen vast te staan dat deze kort voor het incident was veranderd, maar uit hetgeen de deskundigen naar voren hebben gebracht volgt anderzijds dat de geschetste incidenten met hulpverleners en derden zich ook voor die verandering in medicatie hebben voorgedaan, en dat het hoe dan ook lastig is om verdachte goed ingesteld te krijgen en te houden op zijn medicatie. De rechtbank ziet het gebeurde dan ook niet als een eenmalig incident, uitsluitend als gevolg van veranderde medicatie.
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook het beeld van verdachte op zitting. Het was moeilijk om met verdachte het gesprek aan te gaan. Verdachte deed incoherente uitlatingen en reageerde geagiteerd op wat er over hem gezegd werd. Daarbij heeft de psychiater nog opgemerkt dat deze zitting verdachte beslist geen goed deed, dat zij bang is voor een doorbraak in zijn agressie en ook dat het haar standpunt is dat verdachte verwaarloosd is geweest in zijn behandeling.
Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat als verdachte in zijn chronisch psychotische toestand tegenwerking ervaart het kan komen tot agressiedoorbraken die een direct gevaar vormen voor personen. Dat gevaar kan door de familie en de hulpverlening onvoldoende worden ingeperkt. De betrokkenheid van familie en hulpverlening hebben de agressiedoorbraak die heeft geleid tot het bewezenverklaarde ook niet kunnen voorkomen. De rechtbank gaat er op basis van het dossier van uit dat bij meer gelegenheden sprake is geweest van forse agressie tegen personen, ook al heeft dit niet steeds tot vervolging geleid. Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte zelfstandig woont, geen dagbesteding heeft en er grote delen van de dag geen zicht is op wat hij doet. Dat er de afgelopen maanden geen incidenten zijn gemeld betekent geenszins dat de risico’s nu beheersbaar en aanvaardbaar zijn. De rechtbank is er met de deskundigen niet van overtuigd dat verdachte in de huidige setting inmiddels weer goed ingesteld is (te houden) op medicatie.
Samenvattend is naar het oordeel van de rechtbank een gestructureerde en intensieve behandeling binnen het TBS-kader nodig om de maatschappij tegen verdachte, en verdachte tegen zichzelf te beschermen. Dit is ook nodig om verdachte op termijn perspectief te kunnen bieden op een vorm van eigen regie en zelfstandigheid. De rechtbank begrijpt heel goed dat verdachte dit zelf wenst en de familie hem dit gunt. De rechtbank onderschrijft dit streven maar is er met de deskundigen van overtuigd dat de daartoe benodigde stappen alleen gezet kunnen worden in het kader van TBS. De rechtbank benadrukt ten overvloede dat ook binnen dat kader het doel is terugkeer naar de maatschappij. De TBS-klinieken kijken goed naar wat de ter beschikking gestelde nodig heeft en er wordt periodiek getoetst of de ter beschikking gestelde meer vrijheid en eigen regie aankan.
Ongemaximeerde TBS
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betreft de onder feit 1 bewezen verklaarde bedreiging. De door verdachte gepleegde bedreiging bleef niet bij woorden, maar ging gepaard met fysiek geweld (de onder feit 2 bewezen verklaarde mishandeling) waarbij verdachte concreet aanstalten maakte om het dreigement uit te voeren door het slachtoffer mee te sleurenrichting de voordeur om haar van de elfde verdieping naar beneden te gooien. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.
Voorlopige hechtenis
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het hoge recidiverisico en de noodzaak van behandeling, acht de rechtbank het noodzakelijk om de schorsing van de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang op te heffen. Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank de huidige situatie van verdachte vanwege het ontoereikende kader niet langer veilig en verantwoord vindt. Het is van belang dat verdachte vanuit detentie direct door kan stromen naar een TBS-kliniek.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a en 37b en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart
verdachtevoor het bewezen verklaarde
niet strafbaaren
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van die feiten;
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Garvelink, voorzitter, mr. S.M. van Lieshout en mr. A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Bemmelen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 september 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 26 september 2023 te Zeist [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] met zijn, verdachtes, armen om haar buik/middel vast te pakken en/of (vervolgens) op te tillen en/of (vervolgens) mee te sleuren/nemen in de richting van het balkon, althans de voordeur en/of die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "ik zweer het je ik ga je nu van het balkon afgooien", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(Artikel art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 26 september 2023 te Zeist ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met zijn hand/vuist, waarin verdachte een sleutel vasthield, die [slachtoffer] een of meerdere keren op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of op/tegen het been, althans tegen het lichaam, heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2023 te Zeist [slachtoffer] heeft mishandeld door met zijn hand/vuist, waarin verdachte een sleutel vasthield, die [slachtoffer] een of meerdere keren op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of op/tegen het been, althans tegen het lichaam, te slaan/stompen;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 september 2023, genummerd PL0900-2023294353, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 47. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 6.
3.Pagina 7.
4.Pagina 9.