Uitspraak
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee besloten vennootschappen, waarbij de eiseres, [eiseres] B.V., een geldvordering van € 12.100 heeft ingediend tegen de gedaagde, [gedaagde] B.V. De eiseres vorderde betaling van openstaande facturen en toekomstige kwartaalfacturen, maar de gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, omdat zij voldoende inkomsten heeft ontvangen en er geen dringende noodzaak is voor onmiddellijke betaling. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de vordering tot betaling van de toekomstige kwartaalfacturen geen belang meer heeft, aangezien de gedaagde al had aangegeven de vaste beheervergoeding voor die kwartalen te verhogen. De vorderingen van de eiseres zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 949,00. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang in kort geding procedures en de terughoudendheid die de rechter moet betrachten bij het toewijzen van geldvorderingen in dergelijke zaken.