ECLI:NL:RBMNE:2024:5913

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
11219108 \ MV EXPL 24-105
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van geldvordering in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee besloten vennootschappen, waarbij de eiseres, [eiseres] B.V., een geldvordering van € 12.100 heeft ingediend tegen de gedaagde, [gedaagde] B.V. De eiseres vorderde betaling van openstaande facturen en toekomstige kwartaalfacturen, maar de gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, omdat zij voldoende inkomsten heeft ontvangen en er geen dringende noodzaak is voor onmiddellijke betaling. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de vordering tot betaling van de toekomstige kwartaalfacturen geen belang meer heeft, aangezien de gedaagde al had aangegeven de vaste beheervergoeding voor die kwartalen te verhogen. De vorderingen van de eiseres zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 949,00. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang in kort geding procedures en de terughoudendheid die de rechter moet betrachten bij het toewijzen van geldvorderingen in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 11219108 \ MV EXPL 24-105
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. P.R. van Thoor,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H.T. Kernkamp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding met producties 1 t/m 11;
­ de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 3;
­ de akte van [eiseres] met producties 12 t/m 22;
­ de mondelinge behandeling van 23 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
­ de pleitnota van [eiseres] .

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] is een vermogensbeheerder met de daarvoor vereiste vergunning. [eiseres] levert aan haar klanten diensten als vermogensbeheerder. Dit doet zij onder andere onder de paraplu van [gedaagde] . Partijen verschillen van mening over de toepassing van hun financiële afspraken bij deze samenwerking. [eiseres] heeft twee kwartaalfacturen gestuurd, die [gedaagde] voor een deel onbetaald heeft gelaten. [eiseres] vordert in deze kortgedingprocedure betaling van [gedaagde] van de openstaande geldsom en een veroordeling tot betaling van de toekomstige kwartaalfacturen. [gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Dat is de kantonrechter met [gedaagde] eens en daarom worden de vorderingen van [eiseres] afgewezen.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
Partijen zijn een samenwerking aangegaan, die is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst getekend in 2011 (hierna: de overeenkomst). De financiële afspraken komen erop neer dat [eiseres] gerechtigd is om ieder kwartaal 100% van de door haar gegenereerde inkomsten bij [gedaagde] te factureren en [gedaagde] mag op haar beurt een vergoeding van 0,15% verrekenen met die facturen.
3.2.
In 2017 is [gedaagde] overgegaan tot de invoering van een beheerst beloningsbeleid zoals bedoeld in artikel 1:117 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dit beleid wordt sinds 2018 toegepast op de samenwerking met [eiseres] . Dit heeft als gevolg dat op basis van de te verwachten inkomsten van de klanten van [eiseres] voor dat jaar een vaste beheervergoeding voor [eiseres] wordt vastgesteld, van welk bedrag [eiseres] 25% per kwartaal factureert. Het surplus van de gegenereerde inkomsten dat aan het einde van het jaar overblijft, wordt zoveel mogelijk als variabele beloning tot een maximum van 20% van de vaste beheervergoeding uitgekeerd. Het surplus dat die 20% van de vaste beloning te boven gaat, wordt uitgesteld uitgekeerd bij de eerstvolgende mogelijkheid. Als [eiseres] niet het resultaat van de vastgestelde beheervergoeding aan inkomsten genereert, dan is zij gehouden het tekort aan het einde van het jaar terug te betalen.
3.3.
Begin 2024 heeft [eiseres] aan [gedaagde] voorgesteld de vaste beheervergoeding voor het jaar 2024 te verhogen naar € 220.000 exclusief btw. Op 25 april 2024 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een factuur voor het eerste kwartaal gestuurd van € 66.550 inclusief btw. [gedaagde] heeft laten weten geen reden te zien om de huidige vaste beheervergoeding te verhogen en heeft een bedrag van € 60.500 betaald. Daarmee heeft zij een bedrag van € 6.050 onbetaald gelaten. Op 12 juli 2024 heeft [eiseres] een factuur voor het tweede kwartaal van 2024 gestuurd van € 66.550 inclusief btw aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft wederom een bedrag van € 6.050 onbetaald gelaten.

4.De beoordeling

Wat vordert [eiseres] ?
4.1.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 12.100 aan haar, te vermeerderen met (beperkte) (handels)rente. Ook vordert zij dat [gedaagde] wordt veroordeeld de toekomstige kwartaalfacturen voor het derde en vierde kwartaal van 2024 aan haar te voldoen, door betaling van € 6.050 bovenop de door [gedaagde] toegezegde betaling van € 60.500. Daarbij vordert [eiseres] een bedrag van € 677,50 aan buitengerechtelijke incassokosten en een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
[eiseres] stelt dat zij hiermee nakoming vordert van de financiële afspraken uit de overeenkomst en de vanaf 2018 gehanteerde werkwijze. Volgens [eiseres] heeft zij altijd zelf de vaste beheervergoeding bepaald en bestaat er geen (rechts)grond op basis waarvan [gedaagde] de verhoging van de vaste beheervergoeding kan weigeren. Verder stelt [eiseres] dat zij een spoedeisend belang heeft bij de betaling van de geldvordering.
Wat is de reactie van [gedaagde] hierop?
4.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, te vermeerderen met rente.
4.4.
Volgens [gedaagde] ontbreekt de rechtsgrond van de door [eiseres] uitgeschreven facturen voor zover deze de door [gedaagde] vastgestelde vergoeding van € 50.000 exclusief btw (dus € 60.500 inclusief btw) te boven gaan. Ook betwist [gedaagde] het spoedeisende belang van [eiseres] bij de geldvorderingen.
Het beoordelingskader in kort geding
4.5.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De kantonrechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de kantonrechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
Geen belang bij de vordering ten aanzien van de toekomstige kwartaalfacturen
4.6.
De kantonrechter zal de vordering tot betaling van de toekomstige kwartaalfacturen voor het derde en vierde kwartaal bij gebrek aan belang afwijzen. Op 24 juli 2024 - voor het uitbrengen van de dagvaarding - heeft [gedaagde] schriftelijk aan [eiseres] laten weten dat zij de vaste beheervergoeding van [eiseres] voor het derde en vierde kwartaal vaststelt op € 56.000 exclusief btw (dus € 67.760 inclusief btw). Met deze verhoging wordt door [gedaagde] aan de eis van [eiseres] ten aanzien van de facturen voor het derde en vierde kwartaal van 2024 voldaan. Daarom heeft [eiseres] geen belang meer bij toewijzing van deze vordering.
Geen onverwijlde spoed
4.7.
De gevorderde betaling van € 12.100 zal de kantonrechter ook afwijzen, omdat zij van oordeel is dat er geen sprake is van onverwijlde spoed op grond waarvan toewijzing van de geldvordering als onmiddellijke voorziening is vereist.
4.8.
Uit de enkele omstandigheid dat [eiseres] , zoals zij stelt, afhankelijk is van haar inkomen om haar financiële verplichtingen te voldoen, volgt nog niet dat zij een spoedeisende belang heeft bij toewijzing van deze geldvordering. [eiseres] vraagt in deze kortgedingprocedure onverwijlde betaling van € 12.100, zodat zij niet hoeft te wachten totdat een dergelijke variabele beloning aan het einde van het jaar 2024 of later wordt uitgekeerd. Dat is een beperkt financieel belang in verhouding tot de vergoeding van € 121.000 die [eiseres] heeft ontvangen voor de eerste helft van het jaar 2024 en de vergoeding van € 135.520 die zij nog zal ontvangen over het derde en vierde kwartaal van dit jaar. Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] inkomsten heeft ontvangen en nog zal ontvangen dit jaar. [eiseres] heeft niet gesteld dat zij door het niet onverwijld uitkeren van € 12.100 in de financiële problemen is gekomen of zal raken.
4.9.
De door [eiseres] gestelde vrees voor dreigende betalingsonmacht of -onwil aan de zijde van [gedaagde] is onvoldoende aannemelijk gemaakt, waardoor daaraan ook geen spoedeisend belang kan worden ontleend. [eiseres] heeft ter onderbouwing van de dreigende betalingsonmacht verwezen naar de brief van 12 februari 2024 van [gedaagde] aan De Nederlandsche Bank (DNB). In die brief heeft [gedaagde] toestemming gevraagd aan DNB om de variabele beloning aan [eiseres] te mogen uitkeren, ondanks het verlies dat ze in 2023 heeft geleden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] toegelicht dat zij in antwoord op de betreffende brief telefonisch van DNB te horen kreeg dat voor de beoogde uitkering geen toestemming van DNB is vereist. Ook heeft [gedaagde] meegedeeld dat zij in 2024 nog geen verlies heeft geleden. [gedaagde] verwijst verder naar de variabele beloningen van [eiseres] over 2021, 2022 en deels 2023 die zij volgens het gevoerde beleid aan [eiseres] heeft betaald. Op 1 maart 2024 vond de meest recente uitkering van een variabele beloning aan [eiseres] plaats. De hiervoor genoemde aan [eiseres] verrichte betalingen getuigen niet van betalingsonwil of betalingsonmacht aan de zijde van [gedaagde] .
Geen sprake van een onbetwiste of vaststaande vordering
4.10.
Voor de toewijzing van een geldvordering in een kortgedingprocedure kan aan het spoedeisende belang minder hoge eisen worden gesteld naar mate de aannemelijkheid van de vordering groter is. Volgen [eiseres] doet deze situatie zich voor, omdat de geldvordering van € 12.100 als onbetwist en vaststaand moet worden beschouwd. Hierin volgt de kantonrechter [eiseres] niet.
4.11.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de geldvordering betwist en aangevoerd dat [eiseres] niet bevoegd is om eenzijdig de vaste beheervergoeding te verhogen. Volgens [gedaagde] rust op grond van de Wft en het gevoerde beloningsbeleid de verantwoordelijkheid voor de vaststelling van de vaste beheervergoeding bij haar.
4.12.
Uit de door [eiseres] overgelegde overeenkomst blijkt niet wie van partijen de vaste beheervergoeding kan verhogen. De stelling van [eiseres] dat zij altijd zelfstandig de vaste beheervergoeding heeft bepaald wordt niet onderbouwd door de overgelegde e-mails van producties 16 en 17. Uit die e-mailcorrespondentie volgt juist dat [eiseres] de vaste beheervergoeding van 2022 wenste te verhogen, maar dat [gedaagde] dat verzoek niet wilde honoreren, waarna de verhoging niet is doorgevoerd. In het kader van dit kort geding is aldus niet vast te stellen wie van partijen de vaste vergoeding kan verhogen. Daarvoor is nader feitenonderzoek en/of nadere bewijslevering nodig waarvoor een kort gedingprocedure zich niet leent.
Proceskostenveroordeling
4.13.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 949,00, te betalen aan [gedaagde] binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
5340