4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte – kort gezegd – de volgende tenlastegelegde feiten heeft gepleegd:
- feit 1 primair, poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] ;
- feit 2 subsidiair, poging zware mishandeling van [slachtoffer 2] ;
- feit 3 subsidiair, mishandeling van [slachtoffer 4] ;
- feit 4, brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen;
- feit 5, vernieling ruiten Woongoed Zeist;
- feit 6, vernieling telefoon en rijbewijs [slachtoffer 3] .
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van feit 1 primair voor zover ten laste is gelegd dat dit feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad. Hoe moeilijk dit ook voor de nabestaanden zal zijn, het komt erop neer dat de rechtbank niet met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan vaststellen dat het overlijden van [slachtoffer 1] door de gedragingen van de verdachte is veroorzaakt. Dat betekent dat er in ieder geval in juridische zin geen causaal, dat wil zeggen: oorzakelijk, verband tussen deze beide gebeurtenissen bestaat.
Ook zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de onder feit 2 primair tenlastegelegde poging doodslag van [slachtoffer 2] en van de onder feit 3 primair tenlastegelegde poging zware mishandeling van [slachtoffer 4] .
De rechtbank zal hieronder na opsomming van de bewijsmiddelen uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
De rechtbank heeft voor haar oordeel de volgende bewijsmiddelen gebruikt.Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de bewijsmiddelen van de feiten die plaatsvonden in de wachtkamer van de huisartsenpost gezamenlijk zal opnemen.
Feiten 1 primair, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 6
[slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 11 september 2023 was ik met mijn moeder, [slachtoffer 1] en mijn zus, [slachtoffer 3] , in de wachtkamer van het ziekenhuis te Nieuwegein. Wij konden om 04:30 uur terecht. Ik heb mijn moeder in haar rolstoel voor mij gezet. Mijn zus zat rechts van mij. Tegenover waar mijn zus zat, lag een vrouw op de bank.
Op een gegeven moment ging de vrouw rechtop zitten. Mijn zus zag dat de vrouw een zakmesje uit haar tas pakte. Toen stond de vrouw op en stormde op mijn moeder af. De vrouw hield het mesje bovenhands vast. De vrouw begon op mijn moeder in te steken met het zakmesje waarop ik in verweer ging. Voordat ze mijn moeder wilde raken, zat ik er al tussen. Ze heeft mijn moeder niet geraakt. Die vrouw was daarna echt bezig om mij te verwonden. Ze had haar aandacht echt op mij. Ik hield mijn hand omhoog, waardoor ik ook in de zijkant van mijn hand ben gestoken.
[slachtoffer 4] heeft in zijn aangifte – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 11 september 2023 om 04:21 uur was ik in het ziekenhuis te Nieuwegein als beveiliger. Ik hoorde vanuit de wachtruimte geschreeuw. Ik ben naar de wachtruimte gerend. Daar zag ik dat er een jongeman slaande bewegingen maakte in de richting van het hoofd van een
vrouw (persoon 1). De jongeman was een bezoeker en was samen met een jonge dame en een oudere dame aanwezig in de wachtruimte. Dit weet ik omdat ze samen waren gearriveerd in het ziekenhuis. De oudere dame was op bezoek als een patiënt.
Ik heb de vechtende partijen gescheiden en zag dat persoon 1 slaande of stekende bewegingen maakte in mijn richting. Ik voelde dat zij mij raakte op mijn rechterhand. Ik zag dat ik een verwonding had aan mijn hand. Ik zag dat ik een flinke snijwond had tussen mijn ringvinger en mijn middelvinger. Ik had pijn aan de wond. Ik besefte mij dat persoon 1 mij gestoken had in mijn hand.
Bij de aangifte is een foto gevoegd met een in verband gewikkelde hand van aangever.
Aan het dossier zijn bewegende camerabeelden gevoegd van de wachtkamer van de huisartsenpost te Nieuwegein. De rechtbank heeft deze camerabeelden in raadkamer bekeken en daarop onder meer het volgende waargenomen:
Beelden 11 september 2023:
- vanaf 03:26 min. ziet de rechtbank dat de verdachte plotseling afstormt op [slachtoffer 1] , die op dat moment in een rolstoel zit, en een bovenhandse stekende beweging maakt in de richting van de buik van [slachtoffer 1] ;
- vanaf 03:30 min. ziet de rechtbank dat de verdachte meermalen bovenhandse steekbewegingen maakt richting de borst van [slachtoffer 2] , met welke bewegingen zij ruime tijd doorgaat;
- vanaf 03:42 min. ziet de rechtbank dat de verdachte meermalen bovenhandse steekbewegingen maakt richting de arm en hand van [slachtoffer 4] .
[slachtoffer 3] heeft in haar aangifte – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 11 september 2023 tussen 04:15 uur en 04:20 uur bevond ik mij in de wachtkamer van de huisartsenpost in het ziekenhuis te Nieuwgein met mijn moeder [slachtoffer 1] en broertje [slachtoffer 2] .
Toen ik mijn tas, telefoon en rijbewijs terugkreeg, kreeg ik te horen van de politie dat mijn telefoon en mijn rijbewijs door de vrouw vernield zijn.
Een verbalisant heeft – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ik heb foto’s gemaakt van de verwondingen die aangever [slachtoffer 2] had opgelopen ten tijde van het incident op 11 september 2023 in het ziekenhuis te Nieuwegein door verdachte [verdachte] . De foto’s zijn bij dit proces-verbaal gevoegd.
Daarnaast heb ik van de telefoon en het rijbewijs van aangeefster [slachtoffer 3] foto’s gemaakt. Deze zijn tijdens het genoemde incident vernield door eerder genoemde verdachte. Deze foto’s zijn bij dit proces-verbaal gevoegd.
De verdachte heeft op de zitting – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
In de wachtkamer van de huisartsenpost zaten drie personen tegenover mij: de moeder in de rolstoel, de dochter en de zoon. De rolstoel werd naar mij gedraaid. Ik haalde het mesje uit mijn tas. Mijn oog bewoon naar de buik van de moeder. Iets in mij zei dat ik het daar moest doen. Toen ben ik opgestaan en heb ik haar geprobeerd in de buik te steken.
Ik probeerde de zoon, die begon te slaan met zijn vuist, af te weren met het mes.
Ik heb de beveiliger in zijn hand gestoken.
Vervolgens heb ik de telefoon en het rijbewijs van de dochter kapotgemaakt.
De verdachte heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik pakte het mes. Ik hield het omhoog. Toen begon ik neer te steken op de vrouw.Ik ging haar steken in de buikregio, zodat het raak zou zijn, hoe dan ook.Ik wilde hen raken, hun allemaal.Ik denk dat ik al wist dat ik de vrouw in de rolstoel wilde steken toen ik het mes pakte. Ik hield het mes omhoog als een soort waarschuwing en toen begon ik op die vrouw in te steken.
Ik zag de telefoon en had zoiets van, ik ga dat ding kapot maken.Ik heb de telefoon op de grond gegooid en toen heb ik het onder een bank gegooid.
Een verbalisant heeft – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 10 september 2023 omstreeks 20:00 uur kregen wij de melding te gaan naar de [adres] te [woonplaats] . Aldaar zou de bewoonster van de woning haar eigen ramen aan het vernielen zijn. Ter plaatse zag ik een vrouw staan met een hamer in haar hand. Ik zag dat de aanwezige ramen in de woning kapot waren. Ik zag dat er glasscherven op de grond lagen. De vrouw van de woning bleek te zijn: [verdachte] .
Een verbalisant heeft – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 11 september 2024 omstreeks 00:00 uur kregen wij het verzoek te gaan maar de [adres] te [woonplaats] . Hier zou de bewoonster mogelijk de gaskraan hebben opengezet. Omstreeks 00:06 uur waren wij ter plaatse. Bij het passeren van de woning rook ik een sterke brandlucht.
Een verbalisant heeft – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 11 september 2023 om 14:30 uur kwam ik, naar aanleiding van een
brandstichting, voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres]
[woonplaats] . De woning betreft een appartement op de eerste verdieping. Het complex heeft drie
woonlagen, dus één woonlaag onder en één woonlaag boven het betreffende appartement.
Wij zagen dat er twee brandhaarden waren geweest. Wij zagen dat één van deze
brandhaarden bestond uit het gas uit de gaskraan. Voor deze gaskraan stond een
koelkast met daarop een losse gaskookplaat. Wij zagen dat de slang tussen de
kookplaat en de gaskraan van de gaskraan was gedraaid en dat het gas vrij uit deze
kraan de keuken in kon stromen. Wij zagen dat dit gas gebrand had en de muur en het
plafond had aangetast. Wij zagen dat de tweede brandhaard op het kastje
rechts naast de koelkast was. Wij zagen dat beide brandhaarden niet door een
technisch gebrek hadden kunnen ontstaan. Wij zagen dat de enige wijze waarop deze
brandhaarden hadden kunnen ontstaan was door het bijbrengen van open vuur. Wij zagen links naast de koelkast een waxinelichtje liggen waarbij bleek dat deze
brandend hier was gevallen. Waarschijnlijk stond deze op de kookplaat en is deze bij
de repressie op de grond gevallen.
Door het brandende gas en de in de woning aanwezige brandstof in de vorm van het
keukenblok en het op de grond liggende materiaal had de brand zich zonder het
repressief ingrijpen van de brandweer kunnen ontwikkelen tot een volledige
woningbrand. Door de brand is er gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest. Er
is immers schade aan de woning ontstaan.
Als de brand zich had ontwikkeld tot een volledige woningbrand waren uiteindelijk de
ramen gesprongen en had de brand zich kunnen uitbreiden naar de bovenliggende woning.
Daarbij zou er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te
duchten zijn geweest. Door de deur tussen de galerij en het trappenhuis kon de rook
niet het trappenhuis in waardoor de vluchtweg in eerste instantie niet geblokkeerd
werd. Als het vuur door de ramen van de woning naar buiten was gekomen was de toegang
tot het trappenhuis door dit vuur geblokkeerd. De bewoners hadden op dat moment
alleen nog de beschikking over de brandtrap aan de andere zijde van de galerij.
Het incident vond plaats omstreeks 23.45 uur, een moment dat er aanzienlijk minder mensen
zijn die van zo'n incident melding kunnen maken dan dat dit incident eerder op de dag
had plaatsgevonden. Zonder de melding was er levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten geweest.
In een aangifte namens Woongoed Zeist staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
De woning gevestigd op de [straat] perceelnumrner [perceelnummer] te [woonplaats] is eigendom van
Woongoed Zeist. Deze woning wordt gehuurd door een persoon genaamd [verdachte] .
Op 11 september 2023 omstreeks 00:31 uur werd onze piketdienst gebeld met de mededeling dat er brand was in de woning op de [adres] te [woonplaats] . Op dit moment hebben wij duidelijk dat er schade is aan het plafond van de woning en dat er schade is aan de ruiten van de woning.
De verdachte heeft op de zitting – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb drie ramen van mijn woning ingeslagen met een hamer.
Ik wilde mijn huis in brand steken. Ik heb een waxinelichtje aangestoken met het gasfornuis en toen het gas opengedraaid.
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
Feit 1 primair: bewezenverklaring poging zware mishandeling
Zoals hiervoor al vermeld, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en zal zij de verdachte vrijspreken voor zover ten laste is gelegd dat dit feit ook de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Poging zware mishandeling
Vastgesteld kan worden dat de verdachte in de wachtkamer van de huisartsenpost een bovenhandse stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de buik van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] , de zoon van [slachtoffer 1] , heeft dit verklaard, het is te zien op de camerabeelden en verdachte heeft dit zelf bevestigd.
De rechtbank is van oordeel dat het steken in de richting van de buik een handeling is die naar haar uiterlijke verschijningsvorm is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de verklaring van verdachte, dat zij [slachtoffer 1] wilde steken in de buik, leidt de rechtbank bovendien af dat zij vol opzet had op dit gevolg.
Dat het uiteindelijk niet tot een steek in de buik is gekomen, is te danken aan de tussenkomst van [slachtoffer 2] . Hij weerde de steekbeweging van de verdachte zodanig af dat zij [slachtoffer 1] niet heeft kunnen raken. Dat betekent dat het bij een begin van uitvoering is gebleven, hetgeen een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert.
De causaliteit tussen het handelen van de verdachte en de dood van [slachtoffer 1]
De beantwoording van de vraag of er een causaal verband bestaat tussen de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en het tenlastegelegde gevolg (het overlijden van [slachtoffer 1] ) vindt plaats aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen van verdachte aan haar kan worden toegerekend.
In veel gevallen is een dergelijk causaal verband duidelijk. In een zaak als deze kan echter niet zonder meer worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijke factor zijn geweest voor het ingetreden gevolg, het overlijden van [slachtoffer 1] . Er kan namelijk niet worden uitgesloten dat het overlijden van [slachtoffer 1] , onafhankelijk van de gedragingen van de verdachte, door een andere omstandigheid is veroorzaakt.
Door deskundigen is vastgesteld dat [slachtoffer 1] is overleden aan de gevolgen van een ruiterembolie. Voor het redelijkerwijs toerekenen van dit gevolg aan de gedragingen van de verdachte is dan niet alleen vereist dat wordt vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte een onmisbare schakel kunnen hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, maar ook dat aannemelijk is dat dit gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedragingen van de verdachte is veroorzaakt. Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de gedraging van de verdachte naar haar aard geschikt is om dat gevolg teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard is dat zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van het gevolg. Voor het aannemen van het causaal verband hoeft niet in de weg te staan een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een andere omstandigheid die geen verband houdt met de gedraging van de verdachte tot het gevolg heeft geleid.
Voor een goed begrip van de doodsoorzaak van [slachtoffer 1] zet de rechtbank hieronder eerst uiteen wat deskundigen daarover hebben verklaard.
Forensisch patholoog van het NFI A.I.C. Christiaens heeft in een rapport van 15 april 2024 onder meer geconcludeerd dat de grote longslagaders van [slachtoffer 1] waren afgesloten door recente bloedstolstels, zonder hechting aan de bloedvatwand. Dit betreft een zogeheten ruiterembolie. Op basis hiervan kan de plotse reanimatiebehoeftige toestand en het overlijden zonder meer worden verklaard. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken.
De oorsprong van deze ruiterembolie werd bij sectie niet (meer) aangetroffen. Een ruiterembolie ontstaat doorgaans wanneer van een bloedstolsel in het diepe aderstelsel van de benen een stuk losbreekt en zich verplaatst naar de longslagaders en deze vervolgens volledig afsluit. Mede gezien de verkregen medische informatie, die onder meer inhield dat [slachtoffer 1] een dik, pijnlijk en warm linkerbeen had, duizelig was en ook erg pijnlijk moest hoesten, was er op het moment van de aanmelding van [slachtoffer 1] sprake van een diepveneuze trombose in het linkerbeen, wat als oorsprong van de ruiterembolie kan worden verondersteld. Over het ziektebeloop bij veneuze trombo-embolie merkt Christiaens op dat richtlijnen over het beleid bij (verdenking) op veneuze trombo-embolie geen noodzaak vermelden om bij een verdenking van diepveneuze trombose (in afwachting van de bevestiging en het aanvangen van de medicamenteuze behandeling) te immobiliseren of het activiteitsniveau te beperken (om het losbreken van het stolsel te voorkomen). Verder merkt zij op dat er geen risicofactoren bekend zijn waardoor (een deel van) een bloedstolsel loskomt van de plek waar het ontstaan is in het aderstelsel (en zich vervolgens door het aderstelsel naar de longen verplaatst). De rol van het incident, waarbij kan worden uitgegaan van lichamelijke en emotionele stress, op het ziektebeloop kan hierdoor volgens Christiaens niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld.
Vasculair internist R.A. de Vries heeft als benoemde deskundige schriftelijk vragen beantwoord op 15 respectievelijk 21 augustus 2024. Over de ruiterembolie heeft hij verklaard dat dit een ‘gewone’ longembolie is, maar dat het ongelukkigerwijs een zeer groot stolsel betreft met dientengevolge dikwijls een ernstig beloop. Het betreft een stolsel dat elders in het lichaam is ontstaan en met de bloedcirculatie mee stroomt en vervolgens vastloopt in de longcirculatie. Meestal betreft het een stolsel vanuit een diepveneuze trombose in een been. De verkregen medische informatie over [slachtoffer 1] maakt de diagnose diepveneuze trombose met longemboliën ook volgens De Vries uiterst suggestief, maar deze diagnose kon helaas niet worden gesteld omdat deze diagnose niet enkel op basis van klachten kan worden gesteld en vanwege de plaatsgevonden gebeurtenissen geen aanvullende diagnostiek meer kon plaatsvinden. Ten tijde van de presentatie op de huisartsenpost had [slachtoffer 1] volgens De Vries hoogstwaarschijnlijk al kleinere longembolieën gezien de klachten van een pijnlijke hoest. Een ruiterembolie had zij op dat moment zeker niet. Een ruiterembolie impliceert namelijk een acute afsluiting van de longslagaders. Dat geeft per acuut aanleiding tot een reanimatiesetting. Dat is pas het geval op het moment dat ze verderop in de gang collabeert, aldus De Vries.
De Vries heeft ook vragen beantwoord over een acute stressreactie en lichamelijke activiteit in relatie tot diepveneuze trombose en longembolie. Het lijkt hem onwaarschijnlijk dat een acute stress reactie een bestaand stolsel in een beenader doet losschieten. Of een acute lichamelijke activiteit, zoals op de beelden te zien is bij [slachtoffer 1] , waarbij zij vanuit de rolstoel snel moest opstaan en wegvluchtte, een bestaand stolsel in een beenader kan doen losschieten, waardoor het naar de longslagaders versleept wordt, valt volgens De Vries zeker niet uit te sluiten. Gezien het zeer korte tijdsbeloop van het acute opstaan, wegvluchten tot een de reanimatiesetting lijkt het zelfs aannemelijk dat dit zo is gegaan. Daarbij is volgens De Vries wel een belangrijke kanttekening te maken. In het verre verleden was de gedachte dat in geval van een bestaande diepveneuze trombose de kans op het losschieten van een stolsel, en dus op het ontstaan van een longembolie, werd vergroot door lichamelijke activiteit. Om die reden werd in het verre verleden ook enkele dagen strikte bedrust voorgeschreven aan patiënten met een bewezen diepveneuze trombose (totdat het effect van de bloedverdunners voldoende bescherming bood). Wetenschappelijk bewijs ontbreekt hiervoor echter. Bij een aangetoonde diepveneuze trombose wordt nu dus geen bedrust meer geadviseerd. Anders gezegd: longembolieën kunnen ook spontaan optreden.
Afsluitend heeft De Vries verklaard dat het hem nogal onwaarschijnlijk lijkt dat een acute stress reactie heeft geleid tot een ruiterembolie, maar dat de gebeurtenis in de wachtkamer van de huisartsenpost in fysieke zin waarschijnlijk wel heeft geleid tot een ruiterembolie.
Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte een onmisbare schakel kunnen hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood van [slachtoffer 1] hebben geleid. Niet uit te sluiten en zelfs aannemelijk lijkt volgens De Vries immers dat door het acute opstaan en wegvluchten een bestaand bloedstolsel in het beenader is losgeschoten. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee echter niet voldaan aan de maatstaf dat ook aannemelijk is dat de dood van [slachtoffer 1] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt. Daarvoor zijn de antwoorden van De Vries niet ondubbelzinnig en overtuigend genoeg. De rechtbank betrekt daarbij dat niet is gebleken dat de gedraging van verdachte en de reactie daarop van [slachtoffer 1] (namelijk vluchten als gevolg van de steekbewegingen van verdachte) naar ervaringsregels van dien aard zijn dat zij het vermoeden wettigen dat deze hebben geleid tot het intreden van de dood bij [slachtoffer 1] . De rechtbank wijst in dat verband met name op de kanttekening die De Vries plaatst bij zijn eigen antwoorden, te weten dat wegens gebrek aan wetenschappelijk bewijs tegenwoordig niet meer wordt geadviseerd bedrust te houden aan patiënten met een diepveneuze trombose. In aansluiting op deze kanttekening heeft De Vries verklaard dat een longembolie ook spontaan kan ontstaan. Ook Christiaens wijst er in haar rapport op dat de bestaande richtlijnen geen noodzaak vermelden om bij een verdenking van diepveneuze trombose te immobiliseren of het activiteitsniveau te beperken om het losbreken van het stolsel te voorkomen. [slachtoffer 1] had volgens De Vries hoogstwaarschijnlijk ook al kleinere longembolieën toen zij naar de huisartsenpost kwam. De mogelijkheid van een spontaan opgetreden ruiterembolie kan in het geval van [slachtoffer 1] op basis van de rapportages van De Vries en Christiaens dan ook niet worden aangemerkt als een hoogstonwaarschijnlijke mogelijkheid. Dat betekent dat deze mogelijkheid in dit geval aan een bewezenverklaring van het causaal verband in de weg staat.
De rechtbank is, gelet op alles wat hiervoor is overwogen, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er causaal verband bestaat tussen de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en het tenlastegelegde gevolg, het overlijden van [slachtoffer 1] .
Feit 2 subsidiair: bewezenverklaring poging zware mishandeling
Om te voorkomen dat de verdachte [slachtoffer 1] daadwerkelijk zou steken, is [slachtoffer 2] , de zoon van [slachtoffer 1] , tussenbeide gekomen. Hij heeft de stekende beweging van de verdachte afgeweerd, zodat [slachtoffer 1] kon ontkomen. Daarna is de verdachte nog enige tijd doorgegaan met het maken van stekende bewegingen in de richting van de borst van [slachtoffer 2] , waarbij zij hem ook daadwerkelijk heeft geraakt aan zijn hand.
Net als de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich met deze stekende bewegingen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Niet bekend is wat de kracht was waarmee de verdachte stak. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat zij (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat de stekende bewegingen van de verdachte er naar hun uiterlijke verschijningsvorm wel op waren gericht om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 2] . Gelet op de aard van deze bewegingen kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dat zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Dat betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat zij voorwaardelijk opzet had op dat gevolg. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte de stekende bewegingen meermalen heeft gemaakt en dat deze steeds waren gericht op de borst van [slachtoffer 2] . Ook betrekt de rechtbank de ruime duur van de stekende bewegingen.
Feit 3 subsidiair: bewezenverklaring mishandeling
Op het moment dat de verdachte stekende bewegingen aan het maken was richting [slachtoffer 2] kwam beveiliger [slachtoffer 4] de wachtruimte binnen. De verdachte maakte toen nog enkele steekbewegingen naar [slachtoffer 4] . Daarbij heeft ook [slachtoffer 4] verwondingen aan zijn hand opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat deze steekbewegingen naar haar uiterlijke verschijningsvorm niet waren gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de camerabeelden blijkt dat de stekende bewegingen echt gericht waren op de arm en hand van [slachtoffer 4] en niet zozeer op zijn bovenlichaam/borst, zoals bij [slachtoffer 2] wèl het geval was. Daarbij komt dat de duur van deze steekbewegingen beperkt was. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 4] .
Wel acht zij wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 4] heeft mishandeld. Met de stekende bewegingen heeft de verdachte aan [slachtoffer 4] immers pijn en letsel toegebracht.
Feit 6: vernieling telefoon en rijbewijs [slachtoffer 3]
Toen ook [slachtoffer 4] de beveiliger de wachtruimte had verlaten, bleef de verdachte daar alleen achter. Op dat moment heeft zij de telefoon en het rijbewijs van [slachtoffer 3] vernield. Dat heeft de verdachte zelf verklaard en het blijkt ook uit de staat waarin de telefoon en het rijbewijs zijn aangetroffen.
Feit 5: vernieling ruiten Woongoed Zeist
Op basis van bevindingen van verbalisanten, de aangifte van Woongoed Zeist en de verklaring van verdachte acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ruiten van haar woning heeft vernield. Dit gebeurde in de avond voorafgaand aan het geweldsincident in de wachtruimte van de huisartsenpost.
Feit 4: bewezenverklaring brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen
Ten slotte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte brand heeft gesticht in haar woning. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er ook voldoende bewijs is dat door deze brandstichting naast gemeen gevaar voor goederen ook gevaar voor lichamelijk letsel en levensgevaar voor personen te duchten was. De rechtbank wijst daartoe op de bevindingen van het forensisch onderzoek, waarin dit uitdrukkelijk staat. In het bijzonder zijn hiervoor van belang de ligging van de woning van de verdachte in een galerijflat met een woonlaag onder en een woonlaag boven haar appartement en het tijdstip van de brandstichting rond 23.45 uur, te weten een moment waarop veel mensen in hun woning zijn en vaak ook liggen te slapen. Dat het uiteindelijk niet tot een grote, gevaarlijke brand is gekomen, is te danken aan het tijdige ingrijpen van de brandweer. Dat is echter niet relevant voor de bewezenverklaring. Daarvoor telt het gevaar dat bestond op het moment dat de verdachte de brand liet ontstaan.