ECLI:NL:RBMNE:2024:5910

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
16.231399.23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor geweldsincident met meerdere slachtoffers, inclusief poging tot zware mishandeling en brandstichting

Op 18 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder twee pogingen tot zware mishandeling, mishandeling, brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, en vernielingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en tbs met dwangverpleging van ongemaximeerde duur. De zaak betreft een ernstig geweldsincident dat plaatsvond op 11 september 2023 in Nieuwegein, waarbij de verdachte met een mes aanviel. Het slachtoffer, [slachtoffer 1], overleed later aan een ruiterembolie, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de dood het gevolg was van de handelingen van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de doodslag ten laste gelegd aan [slachtoffer 1], maar achtte de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] en de mishandeling van [slachtoffer 4] wel bewezen. De rechtbank hield rekening met de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan een psychotische stoornis, en concludeerde dat de feiten in sterk verminderde mate aan haar konden worden toegerekend. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, en legde een combinatie van straf en behandeling op.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.231399.23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] te [woonplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de openbare terechtzitting (hierna: de zitting) van:
  • 12 december 2023 – pro forma;
  • 5 maart 2024 – pro forma;
  • 14 mei 2024 – pro forma;
  • 9 augustus 2024 – pro forma;
  • 17 september 2024 – inhoudelijke behandeling;
  • 18 oktober 2024 – sluiting van het onderzoek.
De inhoudelijke behandeling
Namens het Openbaar Ministerie was aanwezig mr. A.E. Lohuis als officier van justitie.
Verdachte was ook aanwezig, samen met haar raadsvrouw, mr. R.J. Jager, advocaat te Utrecht.
Op de zitting waren verder de volgende benadeelde partijen aanwezig:
- [slachtoffer 2] , zoon van het overleden slachtoffer van feit 1, [slachtoffer 1] , en zelf slachtoffer van feit 2;
- [slachtoffer 3] , dochter van het overleden slachtoffer van feit 1 en zelf slachtoffer van feit 6;
- [benadeelde] , dochter van het overleden slachtoffer van feit 1.
Deze benadeelde partijen werden bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen.
Namens [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [benadeelde] heeft mevr. [A] , casemanager van Slachtofferhulp Nederland, gebruik gemaakt van het spreekrecht.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] , slachtoffer van het 3, was niet aanwezig. De advocaat van deze benadeelde partij, mr. F.B. ten Hove, advocaat te Wijchen, was er wel.

2.INLEIDING

Deze zaak gaat in de kern om een ernstig geweldsincident met meerdere slachtoffers.
[slachtoffer 1] , een 52-jarige vrouw, kwam de desbetreffende nacht met twee van haar kinderen, haar zoon [slachtoffer 2] en haar dochter [slachtoffer 3] , bij de huisartsenpost in Nieuwegein. Zij had zich gemeld met veel pijn in haar linkerbeen, duizeligheid en een pijnlijke hoest. Verder leek haar gezondheid in orde. In de wachtkamer van de huisartsenpost heeft de verdachte ogenschijnlijk vanuit het niets [slachtoffer 1] aangevallen met een mes. Dankzij de snelle tussenkomst van haar zoon en beveiliger [slachtoffer 4] is [slachtoffer 1] niet geraakt en had zij de mogelijkheid om weg te vluchten naar een naastgelegen kamer. Daar is ze kort na het geweldsincident bewusteloos op de grond gevallen. Reanimatie mocht niet baten. Uit onderzoek bleek dat zij is overleden aan een zogeheten ruiterembolie.
De zoon van [slachtoffer 1] heeft door zijn tussenkomst verwondingen aan zijn hand en arm opgelopen en de beveiliger is verwond geraakt aan zijn hand.
De officier van justitie heeft bovenstaande gebeurtenissen juridisch vertaald in de feiten die staan op de tenlastelegging. Deze tenlastelegging is hieronder in het kort weergegeven. De rechtbank zal in de eerste plaats de vraag moeten beantwoorden in hoeverre zij de tenlastelegging bewezen acht. Het zwaartepunt hierbij zal liggen bij de vraag of er een causaal verband bestaat tussen het geweldsincident, oftewel het handelen van de verdachte, en het overlijden van [slachtoffer 1] aan de ruiterembolie. Dit is een ingewikkelde juridische kwestie. Maar ook de vraag naar het bewijs van de andere feiten zal aan de orde komen.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, zal zij moeten beoordelen in hoeverre de bewezenverklaarde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend en of zij daarvoor een straf en/of maatregel verdient. In deze inleiding zal de rechtbank zich daarover nog niet uitlaten. Wel merkt de rechtbank op dat zij zich bewust is van de positie van de verdachte. Zij zat de desbetreffende nacht in de wachtkamer van de huisartsenpost met een duidelijke psychiatrische hulpvraag. De gebeurtenissen die in de avond en nacht voorafgaand aan het geweldsincident hebben plaatsgevonden en die als brandstichting en vernieling op de tenlastelegging staan, vormden al een uiting van die hulpvraag. Dat die hulpvraag er ruim een jaar later nog steeds is, blijkt wel uit het feit dat de verdachte geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering van de officier van justitie om aan haar de maatregel tbs met dwangverpleging op te leggen.

3.TENLASTELEGGING

De verdenking komt er, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, op neer dat de verdachte:
feit 1
primair:op 11 september 2023 te Nieuwegein heeft geprobeerd opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 1] door met een mes in de hand in de richting van [slachtoffer 1] te rennen en vervolgens in de richting van het hoofd, de buik dan wel het lichaam van [slachtoffer 1] te steken terwijl zij in een rolstoel zat, waardoor [slachtoffer 1] zich genoodzaakt voelde uit de rolstoel te komen en weg te vluchten, welk feit de dood van [slachtoffer 1] tot gevolg heeft gehad;
subsidiair:op 11 september 2023 te Nieuwegein opzettelijk [slachtoffer 1] heeft gedood door met een mes in de hand in de richting van [slachtoffer 1] te rennen en vervolgens in de richting van het hoofd, de buik dan wel het lichaam van [slachtoffer 1] te steken terwijl zij in een rolstoel zat, waardoor [slachtoffer 1] zich genoodzaakt voelde uit de rolstoel te komen en weg te vluchten, welke fysieke reactie tot het losschieten van een bloedstolsel en een ruiterembolie en vervolgens het overlijden van [slachtoffer 1] heeft geleid;
meer subsidiair:op 11 september 2023 te Nieuwegein heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk te doden door met een mes in de hand in de richting van [slachtoffer 1] te rennen en vervolgens in de richting van het hoofd, de buik dan wel het lichaam van [slachtoffer 1] te steken terwijl zij in een rolstoel zat;
nog meer subsidiair:op 11 september 2023 te Nieuwegein aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een ruiterembolie, door met een mes in de hand in de richting van [slachtoffer 1] te rennen en vervolgens in de richting van het hoofd, de buik dan wel het lichaam van [slachtoffer 1] te steken terwijl zij in een rolstoel zat, waardoor [slachtoffer 1] zich genoodzaakt voelde uit de rolstoel te komen en weg te vluchten, welk feit de dood van [slachtoffer 1] tot gevolg heeft gehad;
meest subsidiair:op 11 september 2023 te Nieuwegein, roekeloos dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig dan wel onoplettend heeft gehandeld door in de wachtruimte van de huisartsenpost met een mes in de hand in de richting van [slachtoffer 1] te rennen en vervolgens in de richting van het hoofd, de buik dan wel het lichaam van [slachtoffer 1] te steken, terwijl [slachtoffer 1] in een rolstoel zat, waardoor [slachtoffer 1] zich genoodzaakt voelde uit de rolstoel te komen en weg te vluchten, waardoor het aan verdachtes schuld is te wijten dat [slachtoffer 1] een ruiterembolie heeft gekregen, waaraan zij is overleden;
feit 2
primair:op 11 september 2023 te Nieuwegein heeft geprobeerd [slachtoffer 2] opzettelijk te doden door meermalen met een mes in de richting van het hoofd, de nek, de borst dan wel het lichaam en in de arm, de rug dan wel het lichaam van [slachtoffer 2] te steken;
subsidiair:op 11 september 2023 te Nieuwegein heeft geprobeerd aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meermalen met een mes in de richting van het hoofd, de nek, de borst dan wel het lichaam en in de arm, de rug dan wel het lichaam van [slachtoffer 2] te steken;
meer subsidiair:op 11 september 2023 te Nieuwegein [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen met een mes in de richting van het hoofd, de nek, de borst dan wel het lichaam en in de arm, de rug dan wel het lichaam van [slachtoffer 2] te steken;
feit 3
primair:op 11 september 2023 te Nieuwegein heeft geprobeerd aan [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meermalen met een mes in de arm, de hand dan wel het lichaam van [slachtoffer 4] te steken;
subsidiair:op 11 september 2023 te Nieuwegein [slachtoffer 4] heeft mishandeld door meermalen met een mes in de arm, de hand dan wel het lichaam van [slachtoffer 4] te steken;
feit 4
op of omstreeks 11 september 2023 te Zeist opzettelijk brand heeft gesticht door een aangestoken waxinelichtje in aanraking te brengen met gas ten gevolge waarvan brand is ontstaan, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor andere personen te duchten was;
feit 5
op 10 september 2023 te Zeist opzettelijk drie ruiten van Woongoed Zeist heeft vernield;
feit 6
op 11 september 2023 te Nieuwegein opzettelijk een telefoon en rijbewijs van [slachtoffer 3] heeft vernield.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat de verdachte de volgende feiten heeft gepleegd:
  • feit 1 primair, poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] met de dood ten gevolge;
  • feit 2 subsidiair, poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] ;
  • feit 3 primair, poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 4] ;
  • feit 4, brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen;
  • feit 5, vernieling van meerdere ruiten toebehorend aan Woongoed Zeist;
  • feit 6, vernieling van een telefoon en rijbewijs toebehorend aan [slachtoffer 3] .
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3 ‘Het oordeel van de rechtbank’.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de verdachte integraal vrij te spreken van feit 1, zijnde het geweldsincident richting [slachtoffer 1] , dat in verschillende varianten ten laste is gelegd.
De raadsvrouw heeft de rechtbank ook verzocht de verdachte vrij te spreken van feit 2 primair, de poging doodslag van [slachtoffer 2] , en feit 2 subsidiair, de poging zware mishandeling van [slachtoffer 2] . Ten aanzien van feit 2 meer subsidiair, de mishandeling van [slachtoffer 2] , heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd. Zij heeft de beoordeling van het bewijs voor dat feit aan de rechtbank overgelaten.
Voor feit 3 primair, de poging zware mishandeling van [slachtoffer 4] , geldt eveneens dat de raadsvrouw de rechtbank heeft verzocht de verdachte vrij te spreken. Ten aanzien van feit 3 subsidiair, de mishandeling van [slachtoffer 4] , heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd. Zij heeft de beoordeling van het bewijs voor dat feit ook aan de rechtbank overgelaten.
De raadsvrouw heeft de rechtbank ten slotte verzocht de verdachte gedeeltelijk vrij te spreken van feit 4, de brandstichting, namelijk van het bestanddeel ‘levensgevaar voor personen’.
De verschillende verweren die de raadsvrouw heeft gevoerd worden, voor zover nodig, hierna besproken onder paragraaf 4.3 ‘Het oordeel van de rechtbank’.
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd met betrekking tot de feiten 5 en 6 en heeft de beoordeling van het bewijs voor die feiten aan de rechtbank overgelaten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte – kort gezegd – de volgende tenlastegelegde feiten heeft gepleegd:
- feit 1 primair, poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] ;
- feit 2 subsidiair, poging zware mishandeling van [slachtoffer 2] ;
- feit 3 subsidiair, mishandeling van [slachtoffer 4] ;
- feit 4, brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen;
- feit 5, vernieling ruiten Woongoed Zeist;
- feit 6, vernieling telefoon en rijbewijs [slachtoffer 3] .
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van feit 1 primair voor zover ten laste is gelegd dat dit feit de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad. Hoe moeilijk dit ook voor de nabestaanden zal zijn, het komt erop neer dat de rechtbank niet met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan vaststellen dat het overlijden van [slachtoffer 1] door de gedragingen van de verdachte is veroorzaakt. Dat betekent dat er in ieder geval in juridische zin geen causaal, dat wil zeggen: oorzakelijk, verband tussen deze beide gebeurtenissen bestaat.
Ook zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de onder feit 2 primair tenlastegelegde poging doodslag van [slachtoffer 2] en van de onder feit 3 primair tenlastegelegde poging zware mishandeling van [slachtoffer 4] .
De rechtbank zal hieronder na opsomming van de bewijsmiddelen uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft voor haar oordeel de volgende bewijsmiddelen gebruikt. [1] Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de bewijsmiddelen van de feiten die plaatsvonden in de wachtkamer van de huisartsenpost gezamenlijk zal opnemen.
Feiten 1 primair, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 6
[slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 11 september 2023 was ik met mijn moeder, [slachtoffer 1] en mijn zus, [slachtoffer 3] , in de wachtkamer van het ziekenhuis te Nieuwegein. Wij konden om 04:30 uur terecht. Ik heb mijn moeder in haar rolstoel voor mij gezet. Mijn zus zat rechts van mij. Tegenover waar mijn zus zat, lag een vrouw op de bank. [2]
Op een gegeven moment ging de vrouw rechtop zitten. Mijn zus zag dat de vrouw een zakmesje uit haar tas pakte. Toen stond de vrouw op en stormde op mijn moeder af. De vrouw hield het mesje bovenhands vast. De vrouw begon op mijn moeder in te steken met het zakmesje waarop ik in verweer ging. Voordat ze mijn moeder wilde raken, zat ik er al tussen. Ze heeft mijn moeder niet geraakt. Die vrouw was daarna echt bezig om mij te verwonden. Ze had haar aandacht echt op mij. Ik hield mijn hand omhoog, waardoor ik ook in de zijkant van mijn hand ben gestoken. [3]
[slachtoffer 4] heeft in zijn aangifte – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 11 september 2023 om 04:21 uur was ik in het ziekenhuis te Nieuwegein als beveiliger. Ik hoorde vanuit de wachtruimte geschreeuw. Ik ben naar de wachtruimte gerend. Daar zag ik dat er een jongeman slaande bewegingen maakte in de richting van het hoofd van een
vrouw (persoon 1). De jongeman was een bezoeker en was samen met een jonge dame en een oudere dame aanwezig in de wachtruimte. Dit weet ik omdat ze samen waren gearriveerd in het ziekenhuis. De oudere dame was op bezoek als een patiënt. [4]
Ik heb de vechtende partijen gescheiden en zag dat persoon 1 slaande of stekende bewegingen maakte in mijn richting. Ik voelde dat zij mij raakte op mijn rechterhand. Ik zag dat ik een verwonding had aan mijn hand. Ik zag dat ik een flinke snijwond had tussen mijn ringvinger en mijn middelvinger. Ik had pijn aan de wond. Ik besefte mij dat persoon 1 mij gestoken had in mijn hand. [5]
Bij de aangifte is een foto gevoegd met een in verband gewikkelde hand van aangever. [6]
Aan het dossier zijn bewegende camerabeelden gevoegd van de wachtkamer van de huisartsenpost te Nieuwegein. De rechtbank heeft deze camerabeelden in raadkamer bekeken en daarop onder meer het volgende waargenomen:
Beelden 11 september 2023:
  • vanaf 03:26 min. ziet de rechtbank dat de verdachte plotseling afstormt op [slachtoffer 1] , die op dat moment in een rolstoel zit, en een bovenhandse stekende beweging maakt in de richting van de buik van [slachtoffer 1] ;
  • vanaf 03:30 min. ziet de rechtbank dat de verdachte meermalen bovenhandse steekbewegingen maakt richting de borst van [slachtoffer 2] , met welke bewegingen zij ruime tijd doorgaat;
  • vanaf 03:42 min. ziet de rechtbank dat de verdachte meermalen bovenhandse steekbewegingen maakt richting de arm en hand van [slachtoffer 4] .
[slachtoffer 3] heeft in haar aangifte – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 11 september 2023 tussen 04:15 uur en 04:20 uur bevond ik mij in de wachtkamer van de huisartsenpost in het ziekenhuis te Nieuwgein met mijn moeder [slachtoffer 1] en broertje [slachtoffer 2] . [8]
Toen ik mijn tas, telefoon en rijbewijs terugkreeg, kreeg ik te horen van de politie dat mijn telefoon en mijn rijbewijs door de vrouw vernield zijn. [9]
Een verbalisant heeft – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ik heb foto’s gemaakt van de verwondingen die aangever [slachtoffer 2] had opgelopen ten tijde van het incident op 11 september 2023 in het ziekenhuis te Nieuwegein door verdachte [verdachte] . De foto’s zijn bij dit proces-verbaal gevoegd.
Daarnaast heb ik van de telefoon en het rijbewijs van aangeefster [slachtoffer 3] foto’s gemaakt. Deze zijn tijdens het genoemde incident vernield door eerder genoemde verdachte. Deze foto’s zijn bij dit proces-verbaal gevoegd. [10]
De verdachte heeft op de zitting – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
In de wachtkamer van de huisartsenpost zaten drie personen tegenover mij: de moeder in de rolstoel, de dochter en de zoon. De rolstoel werd naar mij gedraaid. Ik haalde het mesje uit mijn tas. Mijn oog bewoon naar de buik van de moeder. Iets in mij zei dat ik het daar moest doen. Toen ben ik opgestaan en heb ik haar geprobeerd in de buik te steken.
Ik probeerde de zoon, die begon te slaan met zijn vuist, af te weren met het mes.
Ik heb de beveiliger in zijn hand gestoken.
Vervolgens heb ik de telefoon en het rijbewijs van de dochter kapotgemaakt.
De verdachte heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik pakte het mes. Ik hield het omhoog. Toen begon ik neer te steken op de vrouw. [11] Ik ging haar steken in de buikregio, zodat het raak zou zijn, hoe dan ook. [12] Ik wilde hen raken, hun allemaal. [13] Ik denk dat ik al wist dat ik de vrouw in de rolstoel wilde steken toen ik het mes pakte. Ik hield het mes omhoog als een soort waarschuwing en toen begon ik op die vrouw in te steken. [14]
Ik zag de telefoon en had zoiets van, ik ga dat ding kapot maken. [15] Ik heb de telefoon op de grond gegooid en toen heb ik het onder een bank gegooid. [16]
Feiten 4 en 5
Een verbalisant heeft – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 10 september 2023 omstreeks 20:00 uur kregen wij de melding te gaan naar de [adres] te [woonplaats] . Aldaar zou de bewoonster van de woning haar eigen ramen aan het vernielen zijn. Ter plaatse zag ik een vrouw staan met een hamer in haar hand. Ik zag dat de aanwezige ramen in de woning kapot waren. Ik zag dat er glasscherven op de grond lagen. De vrouw van de woning bleek te zijn: [verdachte] . [17]
Een verbalisant heeft – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 11 september 2024 omstreeks 00:00 uur kregen wij het verzoek te gaan maar de [adres] te [woonplaats] . Hier zou de bewoonster mogelijk de gaskraan hebben opengezet. Omstreeks 00:06 uur waren wij ter plaatse. Bij het passeren van de woning rook ik een sterke brandlucht. [18]
Een verbalisant heeft – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 11 september 2023 om 14:30 uur kwam ik, naar aanleiding van een
brandstichting, voor forensisch onderzoek aan op de locatie [adres]
[woonplaats] . De woning betreft een appartement op de eerste verdieping. Het complex heeft drie
woonlagen, dus één woonlaag onder en één woonlaag boven het betreffende appartement. [19]
Wij zagen dat er twee brandhaarden waren geweest. Wij zagen dat één van deze
brandhaarden bestond uit het gas uit de gaskraan. Voor deze gaskraan stond een
koelkast met daarop een losse gaskookplaat. Wij zagen dat de slang tussen de
kookplaat en de gaskraan van de gaskraan was gedraaid en dat het gas vrij uit deze
kraan de keuken in kon stromen. Wij zagen dat dit gas gebrand had en de muur en het
plafond had aangetast. Wij zagen dat de tweede brandhaard op het kastje
rechts naast de koelkast was. Wij zagen dat beide brandhaarden niet door een
technisch gebrek hadden kunnen ontstaan. Wij zagen dat de enige wijze waarop deze
brandhaarden hadden kunnen ontstaan was door het bijbrengen van open vuur. Wij zagen links naast de koelkast een waxinelichtje liggen waarbij bleek dat deze
brandend hier was gevallen. Waarschijnlijk stond deze op de kookplaat en is deze bij
de repressie op de grond gevallen.
Door het brandende gas en de in de woning aanwezige brandstof in de vorm van het
keukenblok en het op de grond liggende materiaal had de brand zich zonder het
repressief ingrijpen van de brandweer kunnen ontwikkelen tot een volledige
woningbrand. Door de brand is er gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest. Er
is immers schade aan de woning ontstaan.
Als de brand zich had ontwikkeld tot een volledige woningbrand waren uiteindelijk de
ramen gesprongen en had de brand zich kunnen uitbreiden naar de bovenliggende woning.
Daarbij zou er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te
duchten zijn geweest. Door de deur tussen de galerij en het trappenhuis kon de rook
niet het trappenhuis in waardoor de vluchtweg in eerste instantie niet geblokkeerd
werd. Als het vuur door de ramen van de woning naar buiten was gekomen was de toegang
tot het trappenhuis door dit vuur geblokkeerd. De bewoners hadden op dat moment
alleen nog de beschikking over de brandtrap aan de andere zijde van de galerij. [20]
Het incident vond plaats omstreeks 23.45 uur, een moment dat er aanzienlijk minder mensen
zijn die van zo'n incident melding kunnen maken dan dat dit incident eerder op de dag
had plaatsgevonden. Zonder de melding was er levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten geweest. [21]
In een aangifte namens Woongoed Zeist staat – zakelijk weergegeven – het volgende:
De woning gevestigd op de [straat] perceelnumrner [perceelnummer] te [woonplaats] is eigendom van
Woongoed Zeist. Deze woning wordt gehuurd door een persoon genaamd [verdachte] .
Op 11 september 2023 omstreeks 00:31 uur werd onze piketdienst gebeld met de mededeling dat er brand was in de woning op de [adres] te [woonplaats] . Op dit moment hebben wij duidelijk dat er schade is aan het plafond van de woning en dat er schade is aan de ruiten van de woning. [22]
De verdachte heeft op de zitting – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb drie ramen van mijn woning ingeslagen met een hamer.
Ik wilde mijn huis in brand steken. Ik heb een waxinelichtje aangestoken met het gasfornuis en toen het gas opengedraaid.
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
Feit 1 primair: bewezenverklaring poging zware mishandeling
Zoals hiervoor al vermeld, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en zal zij de verdachte vrijspreken voor zover ten laste is gelegd dat dit feit ook de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Poging zware mishandeling
Vastgesteld kan worden dat de verdachte in de wachtkamer van de huisartsenpost een bovenhandse stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de buik van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] , de zoon van [slachtoffer 1] , heeft dit verklaard, het is te zien op de camerabeelden en verdachte heeft dit zelf bevestigd.
De rechtbank is van oordeel dat het steken in de richting van de buik een handeling is die naar haar uiterlijke verschijningsvorm is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de verklaring van verdachte, dat zij [slachtoffer 1] wilde steken in de buik, leidt de rechtbank bovendien af dat zij vol opzet had op dit gevolg.
Dat het uiteindelijk niet tot een steek in de buik is gekomen, is te danken aan de tussenkomst van [slachtoffer 2] . Hij weerde de steekbeweging van de verdachte zodanig af dat zij [slachtoffer 1] niet heeft kunnen raken. Dat betekent dat het bij een begin van uitvoering is gebleven, hetgeen een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert.
De causaliteit tussen het handelen van de verdachte en de dood van [slachtoffer 1]
De beantwoording van de vraag of er een causaal verband bestaat tussen de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en het tenlastegelegde gevolg (het overlijden van [slachtoffer 1] ) vindt plaats aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen van verdachte aan haar kan worden toegerekend.
In veel gevallen is een dergelijk causaal verband duidelijk. In een zaak als deze kan echter niet zonder meer worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijke factor zijn geweest voor het ingetreden gevolg, het overlijden van [slachtoffer 1] . Er kan namelijk niet worden uitgesloten dat het overlijden van [slachtoffer 1] , onafhankelijk van de gedragingen van de verdachte, door een andere omstandigheid is veroorzaakt.
Door deskundigen is vastgesteld dat [slachtoffer 1] is overleden aan de gevolgen van een ruiterembolie. Voor het redelijkerwijs toerekenen van dit gevolg aan de gedragingen van de verdachte is dan niet alleen vereist dat wordt vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte een onmisbare schakel kunnen hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, maar ook dat aannemelijk is dat dit gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedragingen van de verdachte is veroorzaakt. Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de gedraging van de verdachte naar haar aard geschikt is om dat gevolg teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard is dat zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van het gevolg. Voor het aannemen van het causaal verband hoeft niet in de weg te staan een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een andere omstandigheid die geen verband houdt met de gedraging van de verdachte tot het gevolg heeft geleid. [23]
Voor een goed begrip van de doodsoorzaak van [slachtoffer 1] zet de rechtbank hieronder eerst uiteen wat deskundigen daarover hebben verklaard.
Forensisch patholoog van het NFI A.I.C. Christiaens heeft in een rapport van 15 april 2024 onder meer geconcludeerd dat de grote longslagaders van [slachtoffer 1] waren afgesloten door recente bloedstolstels, zonder hechting aan de bloedvatwand. Dit betreft een zogeheten ruiterembolie. Op basis hiervan kan de plotse reanimatiebehoeftige toestand en het overlijden zonder meer worden verklaard. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken.
De oorsprong van deze ruiterembolie werd bij sectie niet (meer) aangetroffen. Een ruiterembolie ontstaat doorgaans wanneer van een bloedstolsel in het diepe aderstelsel van de benen een stuk losbreekt en zich verplaatst naar de longslagaders en deze vervolgens volledig afsluit. Mede gezien de verkregen medische informatie, die onder meer inhield dat [slachtoffer 1] een dik, pijnlijk en warm linkerbeen had, duizelig was en ook erg pijnlijk moest hoesten, was er op het moment van de aanmelding van [slachtoffer 1] sprake van een diepveneuze trombose in het linkerbeen, wat als oorsprong van de ruiterembolie kan worden verondersteld. Over het ziektebeloop bij veneuze trombo-embolie merkt Christiaens op dat richtlijnen over het beleid bij (verdenking) op veneuze trombo-embolie geen noodzaak vermelden om bij een verdenking van diepveneuze trombose (in afwachting van de bevestiging en het aanvangen van de medicamenteuze behandeling) te immobiliseren of het activiteitsniveau te beperken (om het losbreken van het stolsel te voorkomen). Verder merkt zij op dat er geen risicofactoren bekend zijn waardoor (een deel van) een bloedstolsel loskomt van de plek waar het ontstaan is in het aderstelsel (en zich vervolgens door het aderstelsel naar de longen verplaatst). De rol van het incident, waarbij kan worden uitgegaan van lichamelijke en emotionele stress, op het ziektebeloop kan hierdoor volgens Christiaens niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld.
Vasculair internist R.A. de Vries heeft als benoemde deskundige schriftelijk vragen beantwoord op 15 respectievelijk 21 augustus 2024. Over de ruiterembolie heeft hij verklaard dat dit een ‘gewone’ longembolie is, maar dat het ongelukkigerwijs een zeer groot stolsel betreft met dientengevolge dikwijls een ernstig beloop. Het betreft een stolsel dat elders in het lichaam is ontstaan en met de bloedcirculatie mee stroomt en vervolgens vastloopt in de longcirculatie. Meestal betreft het een stolsel vanuit een diepveneuze trombose in een been. De verkregen medische informatie over [slachtoffer 1] maakt de diagnose diepveneuze trombose met longemboliën ook volgens De Vries uiterst suggestief, maar deze diagnose kon helaas niet worden gesteld omdat deze diagnose niet enkel op basis van klachten kan worden gesteld en vanwege de plaatsgevonden gebeurtenissen geen aanvullende diagnostiek meer kon plaatsvinden. Ten tijde van de presentatie op de huisartsenpost had [slachtoffer 1] volgens De Vries hoogstwaarschijnlijk al kleinere longembolieën gezien de klachten van een pijnlijke hoest. Een ruiterembolie had zij op dat moment zeker niet. Een ruiterembolie impliceert namelijk een acute afsluiting van de longslagaders. Dat geeft per acuut aanleiding tot een reanimatiesetting. Dat is pas het geval op het moment dat ze verderop in de gang collabeert, aldus De Vries.
De Vries heeft ook vragen beantwoord over een acute stressreactie en lichamelijke activiteit in relatie tot diepveneuze trombose en longembolie. Het lijkt hem onwaarschijnlijk dat een acute stress reactie een bestaand stolsel in een beenader doet losschieten. Of een acute lichamelijke activiteit, zoals op de beelden te zien is bij [slachtoffer 1] , waarbij zij vanuit de rolstoel snel moest opstaan en wegvluchtte, een bestaand stolsel in een beenader kan doen losschieten, waardoor het naar de longslagaders versleept wordt, valt volgens De Vries zeker niet uit te sluiten. Gezien het zeer korte tijdsbeloop van het acute opstaan, wegvluchten tot een de reanimatiesetting lijkt het zelfs aannemelijk dat dit zo is gegaan. Daarbij is volgens De Vries wel een belangrijke kanttekening te maken. In het verre verleden was de gedachte dat in geval van een bestaande diepveneuze trombose de kans op het losschieten van een stolsel, en dus op het ontstaan van een longembolie, werd vergroot door lichamelijke activiteit. Om die reden werd in het verre verleden ook enkele dagen strikte bedrust voorgeschreven aan patiënten met een bewezen diepveneuze trombose (totdat het effect van de bloedverdunners voldoende bescherming bood). Wetenschappelijk bewijs ontbreekt hiervoor echter. Bij een aangetoonde diepveneuze trombose wordt nu dus geen bedrust meer geadviseerd. Anders gezegd: longembolieën kunnen ook spontaan optreden.
Afsluitend heeft De Vries verklaard dat het hem nogal onwaarschijnlijk lijkt dat een acute stress reactie heeft geleid tot een ruiterembolie, maar dat de gebeurtenis in de wachtkamer van de huisartsenpost in fysieke zin waarschijnlijk wel heeft geleid tot een ruiterembolie.
Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte een onmisbare schakel kunnen hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood van [slachtoffer 1] hebben geleid. Niet uit te sluiten en zelfs aannemelijk lijkt volgens De Vries immers dat door het acute opstaan en wegvluchten een bestaand bloedstolsel in het beenader is losgeschoten. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee echter niet voldaan aan de maatstaf dat ook aannemelijk is dat de dood van [slachtoffer 1] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt. Daarvoor zijn de antwoorden van De Vries niet ondubbelzinnig en overtuigend genoeg. De rechtbank betrekt daarbij dat niet is gebleken dat de gedraging van verdachte en de reactie daarop van [slachtoffer 1] (namelijk vluchten als gevolg van de steekbewegingen van verdachte) naar ervaringsregels van dien aard zijn dat zij het vermoeden wettigen dat deze hebben geleid tot het intreden van de dood bij [slachtoffer 1] . De rechtbank wijst in dat verband met name op de kanttekening die De Vries plaatst bij zijn eigen antwoorden, te weten dat wegens gebrek aan wetenschappelijk bewijs tegenwoordig niet meer wordt geadviseerd bedrust te houden aan patiënten met een diepveneuze trombose. In aansluiting op deze kanttekening heeft De Vries verklaard dat een longembolie ook spontaan kan ontstaan. Ook Christiaens wijst er in haar rapport op dat de bestaande richtlijnen geen noodzaak vermelden om bij een verdenking van diepveneuze trombose te immobiliseren of het activiteitsniveau te beperken om het losbreken van het stolsel te voorkomen. [slachtoffer 1] had volgens De Vries hoogstwaarschijnlijk ook al kleinere longembolieën toen zij naar de huisartsenpost kwam. De mogelijkheid van een spontaan opgetreden ruiterembolie kan in het geval van [slachtoffer 1] op basis van de rapportages van De Vries en Christiaens dan ook niet worden aangemerkt als een hoogstonwaarschijnlijke mogelijkheid. Dat betekent dat deze mogelijkheid in dit geval aan een bewezenverklaring van het causaal verband in de weg staat.
De rechtbank is, gelet op alles wat hiervoor is overwogen, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er causaal verband bestaat tussen de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte en het tenlastegelegde gevolg, het overlijden van [slachtoffer 1] .
Feit 2 subsidiair: bewezenverklaring poging zware mishandeling
Om te voorkomen dat de verdachte [slachtoffer 1] daadwerkelijk zou steken, is [slachtoffer 2] , de zoon van [slachtoffer 1] , tussenbeide gekomen. Hij heeft de stekende beweging van de verdachte afgeweerd, zodat [slachtoffer 1] kon ontkomen. Daarna is de verdachte nog enige tijd doorgegaan met het maken van stekende bewegingen in de richting van de borst van [slachtoffer 2] , waarbij zij hem ook daadwerkelijk heeft geraakt aan zijn hand.
Net als de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich met deze stekende bewegingen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Niet bekend is wat de kracht was waarmee de verdachte stak. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat zij (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat de stekende bewegingen van de verdachte er naar hun uiterlijke verschijningsvorm wel op waren gericht om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 2] . Gelet op de aard van deze bewegingen kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dat zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Dat betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat zij voorwaardelijk opzet had op dat gevolg. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte de stekende bewegingen meermalen heeft gemaakt en dat deze steeds waren gericht op de borst van [slachtoffer 2] . Ook betrekt de rechtbank de ruime duur van de stekende bewegingen.
Feit 3 subsidiair: bewezenverklaring mishandeling
Op het moment dat de verdachte stekende bewegingen aan het maken was richting [slachtoffer 2] kwam beveiliger [slachtoffer 4] de wachtruimte binnen. De verdachte maakte toen nog enkele steekbewegingen naar [slachtoffer 4] . Daarbij heeft ook [slachtoffer 4] verwondingen aan zijn hand opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat deze steekbewegingen naar haar uiterlijke verschijningsvorm niet waren gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de camerabeelden blijkt dat de stekende bewegingen echt gericht waren op de arm en hand van [slachtoffer 4] en niet zozeer op zijn bovenlichaam/borst, zoals bij [slachtoffer 2] wèl het geval was. Daarbij komt dat de duur van deze steekbewegingen beperkt was. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 4] .
Wel acht zij wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 4] heeft mishandeld. Met de stekende bewegingen heeft de verdachte aan [slachtoffer 4] immers pijn en letsel toegebracht.
Feit 6: vernieling telefoon en rijbewijs [slachtoffer 3]
Toen ook [slachtoffer 4] de beveiliger de wachtruimte had verlaten, bleef de verdachte daar alleen achter. Op dat moment heeft zij de telefoon en het rijbewijs van [slachtoffer 3] vernield. Dat heeft de verdachte zelf verklaard en het blijkt ook uit de staat waarin de telefoon en het rijbewijs zijn aangetroffen.
Feit 5: vernieling ruiten Woongoed Zeist
Op basis van bevindingen van verbalisanten, de aangifte van Woongoed Zeist en de verklaring van verdachte acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ruiten van haar woning heeft vernield. Dit gebeurde in de avond voorafgaand aan het geweldsincident in de wachtruimte van de huisartsenpost.
Feit 4: bewezenverklaring brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen
Ten slotte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte brand heeft gesticht in haar woning. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er ook voldoende bewijs is dat door deze brandstichting naast gemeen gevaar voor goederen ook gevaar voor lichamelijk letsel en levensgevaar voor personen te duchten was. De rechtbank wijst daartoe op de bevindingen van het forensisch onderzoek, waarin dit uitdrukkelijk staat. In het bijzonder zijn hiervoor van belang de ligging van de woning van de verdachte in een galerijflat met een woonlaag onder en een woonlaag boven haar appartement en het tijdstip van de brandstichting rond 23.45 uur, te weten een moment waarop veel mensen in hun woning zijn en vaak ook liggen te slapen. Dat het uiteindelijk niet tot een grote, gevaarlijke brand is gekomen, is te danken aan het tijdige ingrijpen van de brandweer. Dat is echter niet relevant voor de bewezenverklaring. Daarvoor telt het gevaar dat bestond op het moment dat de verdachte de brand liet ontstaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
feit 1 primair
op 11 september 2023 te Nieuwegein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in haar, verdachtes, hand in de richting van die [slachtoffer 1] te rennen en vervolgens met voornoemd mes in de richting van de buik van die [slachtoffer 1] te steken, terwijl die [slachtoffer 1] in een rolstoel zat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 subsidiair
op 11 september 2023 te Nieuwegein ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen
- met een mes in de richting van de borst van die [slachtoffer 2] te steken en
- met een mes in de hand van die [slachtoffer 2] te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3 subsidiair
op 11 september 2023 te Nieuwegein [slachtoffer 4] heeft mishandeld door meermalen met een mes in de hand van die [slachtoffer 4] te steken;
feit 4
omstreeks 11 september 2023 te Zeist opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur, te weten een aangestoken waxinelichtje, in aanraking te brengen met gas,
komende uit een opengedraaide gaskraan, ten gevolge waarvan er brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning waarin de brand is gesticht en naastgelegen woningen, en levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten aanwezigen in het betreffende gebouw en omwonenden, te duchten was;
feit 5
op 10 september 2023 te Zeist opzettelijk en wederrechtelijk meerdere ruiten die aan Woongoed Zeist toebehoorden heeft vernield;
feit 6
op 11 september 2023 te Nieuwegein opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon en een rijbewijs, die aan [slachtoffer 3] toebehoorden, heeft vernield.
Het overige dat in de tenlastelegging staat kan niet bewezen worden. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair en feit 2 subsidiair
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
feit 3 subsidiair
mishandeling
feit 4
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 5 en feit 6
vernieling, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Daarom is de verdachte strafbaar.

8.DE STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel tbs met verpleging van overheidswege voor ongemaximeerde duur.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen de oplegging van de maatregel tbs met verpleging van overheidswege voor ongemaximeerde duur.
Wel heeft de verdediging zich verzet tegen de oplegging van een gevangenisstraf die langer duurt dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis (zijnde 373 dagen op het moment van de inhoudelijke behandeling).
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft begaan. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte en haar persoonlijke omstandigheden.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diverse geweldshandelingen. Ze heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en ze heeft [slachtoffer 4] mishandeld. Ook heeft de verdachte, ogenschijnlijk vanuit een roep om hulp, vernielingen aangericht en op een gevaarzettende manier brand gesticht in haar woning. Het zijn ernstige feiten die tot zeer angstige situaties hebben geleid.
Aan deze feiten zal met name blijven kleven dat [slachtoffer 1] kort daarna is overleden. Dat maakt de zaak beladen en pijnlijk voor de nabestaanden. Dat gevoel zal na de veroordeling in dit vonnis niet weggaan. De gewenste antwoorden op de vragen over de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer 1] zijn uitgebleven. De rechtbank is zich daarvan bewust.
In de slachtofferverklaringen die op de zitting namens de nabestaanden zijn voorgedragen, kwam tot uiting tot welke pijn en welk verlies het geweldsincident en het overlijden van [slachtoffer 1] hebben geleid. In de slachtofferverklaringen was echter ook aandacht voor de omstandigheden waaronder de verdachte verkeerde, toen zij geweldsfeiten pleegde. Er was zelfs een blijk van medeleven voor de situatie van de verdachte. Ook voor de nabestaanden was duidelijk dat verdachte die avond en nacht hulp nodig had. Dat de nabestaanden dit kunnen inzien en uiten, vindt de rechtbank bewonderenswaardig.
Persoonlijke omstandigheden en strafblad
Over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is al het een en ander naar voren gekomen. Bij die persoonlijke omstandigheden hoort ook het strafblad van de verdachte. De rechtbank houdt daarmee rekening bij haar strafoplegging. Het meest recente strafblad van de verdachte van 9 juli 2024 is beperkt. Zij is eerder veroordeeld voor het plegen van geweld tegen beroepsbeoefenaren en wordt ervan verdacht dat zij tijdens haar voorlopige hechtenis voor deze zaak doodsbedreigingen heeft geuit en ook fysiek geweld heeft gebruikt.
Deze eerdere veroordeling en verdenkingen dragen bij aan het advies dat de onderzoekers hebben gegeven inzake het recidiverisico. Dat zal hierna aan de orde komen. Maar deze eerdere veroordeling en verdenkingen passen ook in het beeld van de hulpbehoevende vrouw die in dit dossier tot uitdrukking komt.
Om die reden is het ook noodzakelijk geacht om een onderzoek te doen naar de geestvermogens van de verdachte. Dit bleek niet mogelijk op een andere manier dan door een opname ter observatie in het Pieter Baan Centrum.
Een psycholoog en psychiater van het Pieter Baan Centrum hebben op 13 mei 2024 over deze opname gerapporteerd. Zij hebben in het rapport uiteengezet dat de diagnostiek is bemoeilijkt, doordat het diagnostisch beeld in grote mate wordt gekleurd door de manifeste psychotische symptomen van de verdachte. Daarbij staat een fors wantrouwen en achterdocht naar de omgeving op de voorgrond. Het gedrag van de verdachte is wisselend en op momenten onvoorspelbaar. De onderzoekers concluderen wel dat bij de verdachte ten minste gesproken kan worden van schizofrenie. Naast de psychotische stoornis zijn er sterke aanwijzingen voor bijkomende problematiek, met name op het gebied van de emotieregulatie en sociale afstemming. Mogelijk spelen ook traumata en hechtingsproblematiek een rol. Ook voor een neurobiologische ontwikkelingsstoornis, zoals een autismespectrumstoornis, zijn aanwijzingen. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was sprake van deze pathologie.
De onderzoekers concluderen dat de tenlastegelegde feiten ten minste in sterk verminderde mate aan de verdachte moeten worden aangerekend. Een volledige doorwerking van de pathologie sluiten onderzoekers niet uit, echter is dit ook niet goed te onderbouwen, doordat geen volledig zicht is gekomen op het delictscenario en het denken, voelen en handelen van de verdachte op dat moment.
De bestaande psychotische symptomen, emotieregulatieproblemen en problemen in de sociale afstemming zijn langdurig. Ondanks inspanningen van de familie en behandelaren is het tot op heden niet gelukt de verdachte goed in behandeling te krijgen of, door middel van alleen medicatie, de psychotische symptomen effectief te verminderen. Wanneer de verdachte op dit moment vrij zou komen, zou naar inschatting van onderzoekers,
eenzelfde situatie ontstaan als in de maanden voor de ten laste gelegde feiten. De verdachte zal zorg mijden en niet in staat zijn om goed voor zichzelf te zorgen, laat staan een woning te
vinden en/of dagbesteding. Zowel de psychotische symptomen als de overige problematiek
zullen leiden tot een dysfore stemming met gevoelens van wantrouwen naar de omgeving.
Ook zal het wisselende gedrag van de verdachte irritatie oproepen bij haar omgeving, leidend
tot een negatief versterkend effect in de problemen binnen de relaties met anderen. De verdachte zelf zal zich voornamelijk proberen terug te trekken, maar indien anderen zich met haar bemoeien (bijvoorbeeld in het kader van een behandelrelatie of familie), zien onderzoekers al met al een hoog risico op soortgelijk geweld op zowel korte als (middel) lange termijn. Er zijn geen beschermende factoren aanwezig.
Gezien het voorgaande wordt een langdurige klinische behandeling noodzakelijk geacht. De behandelomgeving dient daarbij in staat te zijn forse agressie op te kunnen vangen en derhalve dient dit binnen een kliniek met een hoog beveiligingsniveau plaats te vinden. Onderzoekers menen dat initieel ingezet dient te worden op behandeling van de psychotische stoornis, waarna, indien de behandeling effectief is, aanvullende diagnostiek en behandeling kan plaatsvinden van de onderliggende problematiek (procesdiagnostiek).
Gezien de kans op ernstige agressie en het hoge beveiligingsniveau dat noodzakelijk wordt
geacht en de ingeschatte duur van de behandeling, is een behandeling in het kader van een
zorgmachtiging niet mogelijk. Onderzoekers komen daarom tot het advies om de verdachte te behandelen binnen het juridisch kader van een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusies van de onderzoekers over het ziektebeeld van de verdachte en de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid en neemt die conclusies over.
De oplegging van een straf
Vanwege de ernst van de feiten en het advies om de verdachte niet geheel ontoerekeningsvatbaar te verklaren, is echter niet alleen hulpverlening, maar ook strafoplegging op zijn plaats. De gepleegde feiten vragen om vergelding in de vorm van een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Dat is een gevangenisstraf van kortere duur dan de gevangenisstraf die de officier van justitie heeft geëist. Reden daarvoor is in de eerste plaats dat de rechtbank tot een beperktere bewezenverklaring is gekomen. Met name is van belang dat de rechtbank niet is gekomen tot een poging tot zware mishandeling met de dood van [slachtoffer 1] tot gevolg, maar uitsluitend tot een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Daarnaast ligt voor de rechtbank de prioriteit bij de in te zetten hulpverlening. Een gevangenisstraf van langere duur dan één jaar staat daar haaks op.
De oplegging van een maatregel
De rechtbank zal daarnaast, conform het advies van de onderzoekers, de maatregel tbs met verpleging van overheidswege opleggen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de maatregel tbs is voldaan. Tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten bestond bij de verdachte een stoornis. De feiten 1 primair, 2 subsidiair en 4 betreffen daarnaast misdrijven waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Bovendien wordt het risico op toekomstig gewelddadig gedrag door de verdachte als hoog ingeschat door de deskundigen. Een gedwongen kader is onder die omstandigheden noodzakelijk. De algemene veiligheid van personen eist daarom de oplegging van de tbs-maatregel.
De tbs wordt opgelegd voor misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam. Dat betekent dat aan het gevaarscriterium is voldaan. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

9.BESLAG

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het volgende gevorderd met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen:
  • verbeurdverklaring van de tas met nummer G3219666;
  • verbeurdverklaring van het mes met nummer G3219669;
  • teruggave aan de rechthebbende van de telefoon met nummer G3219497;
  • teruggave aan de rechthebbende van het ondergoed met nummer G3219697;
  • teruggave aan de rechthebbende van het shirt met nummer G3219699;
  • teruggave aan de rechthebbende van de jurk met nummer G3219689;
  • teruggave aan de rechthebbende van de jurk met nummer G3219692;
  • teruggave aan de rechthebbende van het ondergoed met nummer G3219469;
  • teruggave aan de rechthebbende van het ondergoed met nummer G3219471;
  • teruggave aan de rechthebbende van de broek met nummer G3219466.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw kan zich vinden in de vordering van de officier van justitie met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen, behalve voor zover de vordering inhoudt dat de tas verbeurd moet worden verklaard. Deze moet volgens de raadsvrouw ook worden teruggegeven aan de verdachte.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het in beslag genomen mes met nummer G3219669, verbeurd verklaren.
Met behulp van dit voorwerp zijn de onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezen verklaarde feiten begaan.
De rechtbank zal teruggave gelasten van de volgende in beslag genomen voorwerpen
  • de tas met nummer G3219666;
  • de telefoon met nummer G3219497
aan de verdachte.
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de volgende in beslag genomen voorwerpen
  • de tas met nummer G3219666;
  • de telefoon met nummer G3219497;
  • het ondergoed met nummer G3219697;
  • het shirt met nummer G3219699;
  • de jurk met nummer G3219689;
  • de jurk met nummer G3219692;
  • het ondergoed met nummer G3219469;
  • het ondergoed met nummer G3219471;
  • de broek met nummer G3219466.

10.BENADEELDE PARTIJ

Voor de beoordeling van de vordering van de benadeelde partijen, vormen de bewezenverklaarde feiten het uitgangspunt. Indien de rechtbank niet tot de bewezenverklaring komt van een feit of een deel van een feit, kan dat consequenties hebben voor de ontvankelijkheid of toewijsbaarheid van een vordering.
In dit geval heeft met name consequenties dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde gevolg, te weten de dood van [slachtoffer 1] . Drie kinderen van [slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [benadeelde] , hebben een vordering ingediend tot vergoeding van onder meer affectieschade respectievelijk shockschade. De vordering voor deze soort schade vindt zijn grondslag steeds in het overlijden van [slachtoffer 1] . Voor een aantal afzonderlijke gevorderde posten geldt dit ook. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat er in ieder geval in juridische zin geen causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en het overlijden van [slachtoffer 1] , kunnen de nabestaanden de schade die zij ten gevolge van het overlijden van [slachtoffer 1] hebben geleden, ook niet op de verdachte verhalen. De rechtbank zal per vordering uitleggen wat dit betekent.
Vordering [slachtoffer 2]
heeft zich gesteld als benadeelde partij. De benadeelde partij heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 54.080,19, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit de volgende onderdelen:
- € 6080,19 voor vergoeding van materiële schade voor de feiten 1 en 2;
- € 8.000,00 voor vergoeding van immateriële schade voor feit 2;
- € 20.000,00 voor vergoeding van affectieschade voor feit 1;
- € 20.000,00 voor vergoeding van shockschade voor feit 1.
Verder heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dat betekent dat de Staat zich zal inspannen om ervoor te zorgen dat de verdachte de schadevergoeding betaalt.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en gijzeling voor het geval dat de verdachte niet betaalt.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover de vordering tot vergoeding van materiële schade ziet op het eigen risico en de kosten voor opvragen van medische informatie. Gelet op de bepleite vrijspraak van feit 1, heeft de raadsvrouw verzocht de vergoeding van de kosten van uitvaart af te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor feit 2 te matigen.
Gelet op de bepleite vrijspraak van feit 1 heeft de raadsvrouw verzocht de vordering tot vergoeding van affectieschade niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel in geval van veroordeling de beoordeling aan de rechtbank overgelaten.
Gelet op de bepleite vrijspraak van feit 1 heeft de raadsvrouw ook verzocht de vordering tot vergoeding van shockschade ook niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze vordering af te wijzen, omdat niet is voldaan aan de vereisten voor het kunnen toewijzen van shockschade.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten eigen risico ter hoogte van € 371,38 en de kosten voor het opvragen van medische informatie ter hoogte van € 86,93, in totaal een bedrag van € 458,31, komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voldoende heeft onderbouwd dat hij ten gevolge van de onder feit 2 bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling fysiek en geestelijk letsel heeft opgelopen en dat hij in dat verband de gevorderde kosten heeft gemaakt. Deze schade is dan ook het rechtstreekse gevolg van dit feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de uitvaartkosten. Deze kosten hebben betrekking op het overlijden van [slachtoffer 1] . Voor zover de tenlastelegging ziet op dit overlijden, zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het onder feit 2 subsidiair bewezenverklaarde immateriële schade is toegebracht.
Blijkens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, onder meer indien (onder sub b) de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel indien de benadeelde is aangetast in zijn persoon op andere wijze. Deze beide grondslagen zijn in dit geval aan de orde. De benadeelde partij heeft in de eerste plaats letsel opgelopen aan zijn hand. Daarnaast is sprake van geestelijk letsel. Het geestelijk letsel is gevoed door de onvoorspelbaarheid en het onverhoedse karakter van het handelen van de verdachte en door de aard van het door haar gepleegde geweld. Ook speelt een belangrijke rol dat de benadeelde partij met het geweld van de verdachte werd geconfronteerd, op het moment dat hij probeerde zijn moeder te beschermen toen zij door verdachte werd aangevallen. Dat dit gebeurde op een openbare plek, heeft er bovendien toe geleid dat hij zich niet meer veilig voelt in publieke ruimtes. In een verklaring van zijn huisarts staat dat [slachtoffer 2] traumagerelateerde klachten aan het incident heeft overgehouden.
Hoewel de benadeelde partij [slachtoffer 2] op grond van het voorgaande recht heeft op een vergoeding voor de door hem geleden immateriële schade is de rechtbank, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, van oordeel dat het [slachtoffer 2] gevorderde bedrag te hoog is. Zij zal dit bedrag daarom matigen en de vordering tot vergoeding van immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 3.000,00. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk bedrag in de gegeven omstandigheden billijk is. Daarbij benadrukt zij nogmaals dat het overlijden van [slachtoffer 1] niet als omstandigheid kan worden meegenomen bij de begroting van deze schade.
Shockschade en affectieschade
Zoals eerder toegelicht, vinden de gevorderde vergoeding van shockschade en affectieschade hun grondslag in het overlijden van [slachtoffer 1] . Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het overlijden van [slachtoffer 1] , zal de rechtbank de benadeelde partij reeds om die reden niet-ontvankelijk verklaren in deze vorderingen.
Totale schade
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering tot het bedrag van € 3.458,31 zal toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 september 2023 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.458,31, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 september tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 44 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vordering [slachtoffer 3]
heeft zich gesteld als benadeelde partij. De benadeelde partij heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 69.394,73, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit de volgende onderdelen:
- € 29.394,73 voor vergoeding van materiële schade voor de feiten 1 (gederfde winst) en 6;
- € 20.000,00 voor vergoeding van affectieschade voor feit 1;
- € 20.000,00 voor vergoeding van shockschade voor feit 1.
Verder heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dat betekent dat de Staat zich zal inspannen om ervoor te zorgen dat de verdachte de schadevergoeding betaalt.
10.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, en gijzeling voor het geval dat de verdachte niet betaalt.
10.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering tot vergoeding van materiële schade, voor zover deze ziet op de kosten van de telefoon en het rijbewijs. Voor zover de vordering tot vergoeding van materiële schade ziet op de kosten van opvragen van medische informatie heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gestel dat deze post niet-ontvankelijkheid is, gelet op de relatie met feit 1 en de bepleite vrijspraak hiervoor. In geval van veroordeling heeft de raadsvrouw het oordeel aan de rechtbank overgelaten.
Voor zover de vordering tot vergoeding van materiële schade ziet op gederfde winst, heeft de raadsvrouw verzocht deze af te wijzen, omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
Gelet op de bepleite vrijspraak van feit 1 heeft de raadsvrouw verzocht de vordering tot vergoeding van affectieschade niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel in geval van veroordeling de beoordeling aan de rechtbank overgelaten.
Gelet op de bepleite vrijspraak van feit 1 heeft de raadsvrouw verzocht de vordering tot vergoeding van shockschade ook niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze vordering af te wijzen.
10.6
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De schade voor zover die betrekking heeft op de kosten van de telefoon en het rijbewijs, ter hoogte van in totaal € 401,80, komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd dat zij deze schade heeft opgelopen ten gevolge van de onder feit 6 bewezenverklaarde vernieling. Deze schade is dan ook het rechtstreekse gevolg van dit feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van de kosten voor het opvragen van medische informatie. De informatie die zij heeft opgevraagd heeft betrekking op de psychische gevolgen die zij heeft ten gevolge van het overlijden van [slachtoffer 1] .
Ook de gevorderde gederfde winst wordt in verband gebracht met het overlijden van [slachtoffer 1] .
Voor zover de tenlastelegging ziet op dit overlijden, zal de rechtbank verdachte vrijspreken. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een onderdeel van de tenlastelegging waarvan de rechtbank de verdachte zal vrijspreken.
Shockschade en affectieschade
Zoals eerder toegelicht, vinden de gevorderde vergoeding van shockschade en affectieschade hun grondslag ook in het overlijden van [slachtoffer 1] . De rechtbank zal de benadeelde partij om die reden ook niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Totale schade
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering tot het bedrag van € 401,80 zal toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 september 2023 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 401,80, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 september tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 8 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vordering [benadeelde]
heeft zich gesteld als benadeelde partij. De benadeelde partij heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 17.885,- vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit de volgende onderdelen:
- € 384,98 voor vergoeding van materiële schade voor feit 1;
- € 17.500,00 voor vergoeding van affectieschade voor feit 1.
Verder heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dat betekent dat de Staat zich zal inspannen om ervoor te zorgen dat de verdachte de schadevergoeding betaalt.
10.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, en gijzeling voor het geval dat de verdachte niet betaalt.
10.8
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Ook indien de rechtbank komt tot een veroordeling voor een feit dat de dood van [slachtoffer 1] tot gevolg heeft gehad, verzoekt de raadsvrouw [benadeelde] in die post niet-ontvankelijk te verklaren.
Gelet op de bepleite vrijspraak van feit 1 heeft de raadsvrouw verzocht de vordering tot vergoeding van affectieschade niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel in geval van veroordeling de beoordeling aan de rechtbank overgelaten.
10.9
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van het eigen risico en de kosten voor het opvragen van medische informatie. Deze kosten heeft zij gemaakt in verband met de psychische gevolgen die zij heeft ten gevolge van het overlijden van [slachtoffer 1] .
Voor zover de tenlastelegging ziet op dit overlijden, zal de rechtbank verdachte vrijspreken. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een onderdeel van de tenlastelegging waarvan de rechtbank de verdachte zal vrijspreken.
Shockschade en affectieschade
Zoals eerder toegelicht, vinden de gevorderde vergoeding van shockschade en affectieschade hun grondslag ook in het overlijden van [slachtoffer 1] . De rechtbank zal de benadeelde partij om die reden ook niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering wel nog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Vordering [slachtoffer 4]
, heeft zich gesteld als benadeelde partij. De benadeelde partij heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.250,00 vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade voor feit 3.
Verder heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dat betekent dat de Staat zich zal inspannen om ervoor te zorgen dat de verdachte de schadevergoeding betaalt.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, en gijzeling voor het geval dat de verdachte niet betaalt.
10.11
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade moet worden gematigd tot een bedrag van € 500,00.
10.12
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] door het onder feit 3 subsidiair bewezenverklaarde immateriële schade is toegebracht.
Blijkens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, onder meer indien (onder sub b) de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals hier aan de orde is.
Rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag te hoog is. Zij zal dit bedrag daarom matigen en de vordering tot vergoeding van immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk bedrag in de gegeven omstandigheden billijk is. Daarbij heeft zij gelet op het onverhoedse handelen van de verdachte en dat hij met gevaar voor zichzelf anderen in bescherming heeft genomen.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 september tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De opgelegde straf en maatregel zijn gebaseerd op de volgende wetsartikelen, zoals die golden op het moment dat de strafbare feiten werden gepleegd:
- artikelen 33, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 157, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 5 is omschreven;
- verklaart het overige dat in de tenlastelegging staat niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van één jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
-
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswege wordt verpleegd;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
 het mes met nummer G3219669 (feiten 1, 2 en 3);
- gelast de teruggave aan de verdachte van de volgende voorwerpen:
  • de tas met nummer G3219666 (feiten 1, 2 en 3);
  • de telefoon met nummer G3219497 (feit 6);
- gelast dat de volgende voorwerpen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende:
  • het ondergoed met nummer G3219697 (feiten 1, 2 en 3);
  • het shirt met nummer G3219699 (feiten 1, 2 en 3);;
  • de jurk met nummer G3219689 (feiten 1, 2 en 3);
  • de jurk met nummer G3219692 (feiten 1, 2 en 3);
  • het ondergoed met nummer G3219469 (feiten 1, 2 en 3);
  • het ondergoed met nummer G3219471 (feiten 1, 2 en 3);
  • de broek met nummer G3219466 (feiten 1, 2 en 3);
Benadeelde partij [slachtoffer 2] , feit 1 en feit 2 subsidiair
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 3.458,31;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 3.458,31 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 44 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3] , feit 1 en feit 6
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 401,80;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 401,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 8 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde] , feit 1
  • verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [slachtoffer 4] , feit 3 subsidiair
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 1.000,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 1.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mrs. J Edgar en L.L. Veendrick, rechters, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Raedts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
zij op of omstreeks 11 september 2023 te Nieuwegein, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in haar, verdachtes, hand in de richting van die [slachtoffer 1] te rennen en/of (vervolgens) met voornoemd mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of de buik, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 1] te steken en/of te slaan, terwijl die [slachtoffer 1] in een rolstoel zat (waardoor die [slachtoffer 1] zich genoodzaakt voelde om uit haar rolstoel te komen en (vervolgens) te vluchten),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, terwijl het feit de dood van die [slachtoffer 1] tot gevolg heeft gehad ;
( art 302 lid 1 jo. lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 september 2023 te Nieuwegein, in elk geval in
Nederland, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in haar, verdachtes, hand in de richting van die [slachtoffer 1] te rennen en/of (vervolgens) met voornoemd mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of de buik, in elk
geval het lichaam, van die [slachtoffer 1] te steken en / of te slaan,
terwijl die [slachtoffer 1] in een rolstoel zat, waardoor die [slachtoffer 1] zich genoodzaakt voelde om uit haar rolstoel te komen en (vervolgens) te vluchten (waardoor deze fysieke reactie tot het losschieten van een bloedstolsel en/of medisch incident en/of een ruiterembolie en/of vervolgens tot het overlijden van die [slachtoffer 1] heeft geleid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 september 2023 te Nieuwegein, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in haar, verdachtes, hand in de richting van die [slachtoffer 1] te rennen en/of (vervolgens) met voornoemd mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of de buik, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 1] te steken en/of te slaan, terwijl die [slachtoffer 1] in een rolstoel zat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
nog meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 september 2023 te Nieuwegein, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ruiterembolie (waardoor zij in een reanimatiesetting belandde), heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in haar, verdachtes, hand in de richting van die [slachtoffer 1] te rennen en/of (vervolgens) met voornoemd mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of de buik, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 1] te steken en/of te slaan,
terwijl die [slachtoffer 1] in een rolstoel zat, waardoor die [slachtoffer 1] zich genoodzaakt voelde om uit haar rolstoel te komen en (vervolgens) te vluchten,
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer 1] tot gevolg heeft gehad; (art 302 lid 1 jo. lid 2 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 september 2023 te Nieuwegein, althans in Nederland, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onoplettend en/of nalatig heeft gehandeld door,
in de wachtruimte van een huisartsenpost, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in haar, verdachtes, hand in de richting van die [slachtoffer 1] te rennen en/of (vervolgens) met voornoemd mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of de buik, in elk geval het
lichaam, van die [slachtoffer 1] te steken en/of te slaan,
terwijl die [slachtoffer 1] in een rolstoel zat, waardoor die [slachtoffer 1] zich genoodzaakt voelde om uit haar rolstoel te komen en (vervolgens) te vluchten ten gevolge waarvan het (mede) aan haar, verdachtes schuld te wijten is dat die [slachtoffer 1] een ruiterembolie (vastgelopen bloedstolsels in de grote longslagaders) heeft gekregen en aan de gevolgen daarvan is overleden;
(art 307 lid 1 jo lid 2 Wetboek van Strafrecht)
feit 2
zij op of omstreeks 11 september 2023 te Nieuwegein, in elk geval in
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] ,
opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal,
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of de nek en/of de borst, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken/slaan en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand en/of arm en/of de rug, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 2] te steken/prikken/snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 september 2023 te Nieuwegein
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal,
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of de nek en/of de borst, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken/slaan en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand en/of arm en/of de rug, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 2] te steken/prikken/snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 september 2023 te Nieuwegein, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal,
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het hoofd en/of de nek en/of de borst, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 2] te steken/slaan en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand en/of arm en/of de rug, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 2] te steken/prikken/snijden;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 3
zij op of omstreeks 11 september 2023 te Nieuwegein, in elk geval in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm en/of hand, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 4] te steken/te prikken/te snijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 11 september 2023 te Nieuwegein, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm en/of hand, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 4] te steken/te prikken/te snijden;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 4
zij op of omstreeks 11 september 2023 te Zeist, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft
gesticht door open vuur, te weten een aangestoken waxinelichtje, in aanraking te brengen met gas,
komende uit een opengedraaide gaskraan, ten gevolge waarvan er brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning waarin de brand is gesticht en/of
een of meer naastgelegen woning(en), en/of levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor
een ander te weten een of meer aanwezigen in het betreffende gebouw en/of een of meer omwonende(n)
te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
feit 5
zij op of omstreeks 10 september 2023 te Zeist, in elk geval in Nederland, opzettelijk en
wederrechtelijk een of meerdere, te weten drie, ruit(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele aan Woongoed Zeist, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd,
onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 6
zij op of omstreeks 11 september 2023 te Nieuwegein, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid district West Utrecht met nummer Z2023277172 en onderzoeksnaam 09Yellow23, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 447. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 13 september 2024, pag. 84.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 13 september 2024, pag. 85.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 11 september 2024, pag. 93.
5.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 11 september 2024, pag. 94.
6.Bijlage bij proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 11 september 2024, pag. 97.
7.De eigen waarneming van de rechter in de zin van artikel 339, eerste lid en onder 1, Sv, te weten de waarneming van camerabeelden van de wachtruimte van de huisartsenpost te Nieuwegein.
8.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 13 september 2024, pag. 89.
9.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 13 september 2024, pag. 91.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2023, pag. 203 met de bijgevoegde foto’s op pag. 204 resp. 205.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 september 2023, pag. 306.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 september 2023, pag. 308.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 september 2023, pag. 380.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 september 2023, pag. 381.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 september 2023, pag. 310.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 september 2023, pag. 311.
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 september 2023, pag. 44.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 september 2023, pag. 67.
19.Proces-verbaal van forensisch onderzoek d.d. 13 september 2023, pag. 193.
20.Proces-verbaal van forensisch onderzoek d.d. 13 september 2023, pag. 194.
21.Proces-verbaal van forensisch onderzoek d.d. 13 september 2023, pag. 195
22.Proces-verbaal van aangifte d.d. 11 september 2023, pag. 60
23.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6397.