Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 31 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiseres] .
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 februari 2024, betreft het een kort geding waarin [eiseres] een vordering heeft ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot de eigendom van kunstwerken van de overleden kunstenaar [A]. De vordering is gericht op de afgifte van deze kunstwerken, die [gedaagde] in 1998 bij de ontruiming van het appartement van [A] heeft meegenomen. De partijen zijn het oneens over de eigendom van de kunstwerken; [eiseres] stelt dat zij de rechtmatige eigenaar is, terwijl [gedaagde] aanvoert dat zij de werken in eigendom heeft verkregen.
De rechtbank oordeelt dat er nadere bewijslevering nodig is om vast te stellen wat de bedoeling van partijen was ten tijde van de ontruiming. In afwachting van de bodemprocedure wordt [gedaagde] verboden om de kunstwerken te verkopen of over te dragen. De vordering van [eiseres] om [gedaagde] te verplichten een opgave te doen van de stukken die zij heeft meegenomen, wordt afgewezen, omdat niet vaststaat dat [eiseres] eigenaar is van het materiaal. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
De voorzieningenrechter benadrukt dat de uitkomst van de bodemprocedure over de eigendom van de stukken nog onzeker is, en dat het belang van [eiseres] om te voorkomen dat de werken worden verkocht, wordt beschermd door het verbod op verkoop of overdracht. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad.