ECLI:NL:RBMNE:2024:591

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
C/16/568105
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van kunstwerken en eigendomsgeschil

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 februari 2024, betreft het een kort geding waarin [eiseres] een vordering heeft ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot de eigendom van kunstwerken van de overleden kunstenaar [A]. De vordering is gericht op de afgifte van deze kunstwerken, die [gedaagde] in 1998 bij de ontruiming van het appartement van [A] heeft meegenomen. De partijen zijn het oneens over de eigendom van de kunstwerken; [eiseres] stelt dat zij de rechtmatige eigenaar is, terwijl [gedaagde] aanvoert dat zij de werken in eigendom heeft verkregen.

De rechtbank oordeelt dat er nadere bewijslevering nodig is om vast te stellen wat de bedoeling van partijen was ten tijde van de ontruiming. In afwachting van de bodemprocedure wordt [gedaagde] verboden om de kunstwerken te verkopen of over te dragen. De vordering van [eiseres] om [gedaagde] te verplichten een opgave te doen van de stukken die zij heeft meegenomen, wordt afgewezen, omdat niet vaststaat dat [eiseres] eigenaar is van het materiaal. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

De voorzieningenrechter benadrukt dat de uitkomst van de bodemprocedure over de eigendom van de stukken nog onzeker is, en dat het belang van [eiseres] om te voorkomen dat de werken worden verkocht, wordt beschermd door het verbod op verkoop of overdracht. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/568105 / KL ZA 23-343
Vonnis in kort geding van 14 februari 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. F.W. Huizinga te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. P.J. de Booij te Almere.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 januari 2024 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de aanvullende producties van [eiseres] ,
- de mondelinge behandeling van 31 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiseres] .

2.De feiten

2.1.
[A] (1927-2005) is een kunstenaar in “ [.] ” (hierna: [A] ). De [eiseres] is opgericht voor het verkrijgen, beheren en verhandelen van kunstvoorwerpen, met name de werken van [A] . [gedaagde] is kunsthistoricus, gespecialiseerd in [.] en in het werk van [A] .
2.2.
In juli 1998 is het appartement van [A] ontruimd. Daarbij waren zijn oudste zus ( [B] , op dat moment ook zijn curator), zijn nicht ( [C] ) en [gedaagde] aanwezig. [gedaagde] was toen directeur van het [museum] . [gedaagde] heeft, met instemming van de aanwezige familieleden, dozen en/of vuilniszakken met spullen van [A] meegenomen. De familie ging ervan uit dat de spullen geen culturele of financiële waarde hadden. Later is gebleken dat hier tekeningen van [A] bij zaten.
2.3.
[gedaagde] heeft werken van [A] te koop aangeboden en verkocht.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - een opgave van alles wat [gedaagde] in juli 1998 bij de ontruiming van het appartement van [A] heeft meegenomen en een opgave van de stukken die zij heeft verkocht, inclusief de opbrengst daarvan. Daarnaast vordert [eiseres] dat [gedaagde] de stukken die zij bij de ontruiming heeft meegenomen aan [eiseres] afgeeft. Ter onderbouwing stelt [eiseres] dat de stichting eigenaar is van de stukken. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] de spullen in de vuilniszakken en dozen in 1998 slechts in beheer gekregen om deze verder te bestuderen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij de dozen en vuilniszakken bij de ontruiming in 1998, al dan niet door verjaring, in eigendom heeft verkregen.

4.De beoordeling

Beoordelingskader
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. [eiseres] heeft een spoedeisend belang bij de vordering, omdat [eiseres] stelt dat [gedaagde] stukken in handen heeft die eigendom van [eiseres] zijn en de kans bestaat dat [gedaagde] die aan derden verkoopt of overdraagt. Dit betekent dat de zaak zich leent voor behandeling in kort geding.
4.2.
In dit kort geding moet vervolgens worden beoordeeld of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
In dit kort geding kan niet worden vastgesteld wie eigenaar is
4.3.
Partijen zijn het erover oneens wie van hen eigenaar is van de tekeningen van [A] die in de vuilniszakken en dozen bleken te zitten. De eerste vraag is of [gedaagde] de vuilniszakken en dozen in eigendom verkreeg toen zij die in 1998 meenam, of dat zij deze alleen heeft meegekregen om in beheer te houden. Vervolgens is de vraag of [gedaagde] anders door verjaring eigenaar is geworden.
4.4.
Partijen geven een verschillende uitleg aan de afspraak dat [gedaagde] de vuilniszakken en dozen in 1998 mee mocht nemen. Volgens [eiseres] zijn de vuilniszakken door [gedaagde] meegenomen om te onderzoeken of er materiaal bij zat dat van belang kon zijn voor de voorbereiding van een overzichtstentoonstelling over [A] in [museum] in 1998. De familie is er steeds van uitgegaan dat er geen stukken van waarde in de vuilniszakken en dozen zaten. [eiseres] stelt dat [gedaagde] aan de familie en aan [eiseres] had moeten melden dat zij waardevol materiaal had aangetroffen. In 2006, toen [gedaagde] de tekeningen heeft aangetroffen, was zij immers voorzitter van [eiseres] . Het was volgens [eiseres] in ieder geval niet de bedoeling dat [gedaagde] de werken aan derden zou verkopen. Het was de laatste wens van [A] dat zijn werken niet zouden worden verkocht maar in musea werden ondergebracht. [eiseres] wijst erop dat [gedaagde] meerdere keren heeft gezegd dat zij de stukken aan [eiseres] zou overdragen.
4.5.
[gedaagde] stelt zich daarentegen op het standpunt dat zij het materiaal in de vuilniszakken en dozen in 1998 in eigendom heeft gekregen. Dit materiaal was over en zou anders worden weggegooid. [gedaagde] heeft de vuilniszakken en dozen opgeslagen op haar zolder. In 2006 ontdekte [gedaagde] dat er in de zakken een pakket tekeningen van [A] zat. Er zijn meerdere exposities gehouden waarin deze werken zijn tentoongesteld. [gedaagde] bevestigt haar intentie om de werken aan [eiseres] te schenken in de bestuursvergadering van 19 maart 2019 aan de orde is geweest, maar volgens [gedaagde] was geen sprake van een aanbod.
4.6.
Om vast te kunnen stellen wat de bedoeling van partijen is geweest (eigendomsoverdracht of in beheer geven) toen de vuilniszakken en/of dozen met materiaal aan [gedaagde] werden overhandigd is nadere bewijslevering nodig. Dat kan niet in het kader van dit kort geding. Hetzelfde geldt voor de vraag of [gedaagde] door verkrijgende (artikel 3:99 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)) of bevrijdende verjaring (artikel 3:105 BW) rechthebbende is geworden. Immers, voor de aanvang van beide verjaringstermijnen is nodig dat vast komt te staan of en, zo ja, wanneer [gedaagde] bezitter (al dan niet te goede trouw) van het materiaal in de vuilniszakken en/of dozen is geworden (artikel 3:101 BW en 3:314 lid 2 BW).
[gedaagde] mag niet doorgaan met verkoop
4.7.
[eiseres] vordert als voorlopige voorziening afgifte van de stukken die [gedaagde] in 1998 bij de ontruiming van het appartement van [A] in handen heeft gekregen. Revindicatie is hiervoor de grondslag. Omdat de uitkomst van de bodemprocedure over de eigendom van de stukken nog onzeker is, kan de vordering tot afgifte van de werken aan [eiseres] niet slagen. Omdat evenmin vaststaat dat [gedaagde] eigenaar is van de werken, acht de voorzieningenrechter het gerechtvaardigd om als voorlopige voorziening te bepalen dat [gedaagde] in afwachting van een bodemprocedure niet mag doorgaan met het te koop aanbieden of overdragen van de werken.
[gedaagde] hoeft geen opgave te verstrekken
4.8.
[eiseres] wil dat [gedaagde] een opgave verstrekt van alle stukken die zij bij de ontruiming in 1998 heeft meegenomen, zodat duidelijk wordt om welke stukken het gaat. [eiseres] kan geen beslag leggen op de stukken, omdat zij niet weet waar de stukken zijn. [eiseres] wil dat de collectie in stand blijft, omdat dit de wil van [A] was. [eiseres] vordert ook een opgave van alle stukken die [gedaagde] verkocht heeft met vermelding van de opbrengst.
4.9.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] al over de gevraagde informatie beschikt (productie 11 bij de dagvaarding). [gedaagde] is de lijst langsgelopen en heeft geconstateerd dat die grotendeels klopt. Een aantal werken staat er dubbel op en een aantal werken is verkocht. [gedaagde] wil niet zeggen wat de opbrengst is geweest. Volgens [gedaagde] is er geen grondslag voor de vordering, omdat [eiseres] geen eigenaar is.
4.10.
De vordering tot opgave van al hetgeen dat [gedaagde] bij de ontruiming in 1998 heeft meegenomen wordt afgewezen omdat op dit moment niet vaststaat dat [eiseres] eigenaar van het materiaal is. Bovendien heeft [eiseres] het overzicht van productie 11. De voorzieningenrechter ziet geen aanwijzingen dat dit overzicht niet zou kloppen. Daarbij komt dat [gedaagde] in afwachting van een bodemprocedure niet mag doorgaan met het te koop aanbieden of overdragen van de werken. Hiermee wordt het belang van [eiseres] dat er geen werken meer worden verkocht beschermd. [eiseres] heeft niet onderbouwd welk belang zij verder heeft bij de gevraagde opgave.
4.11.
De vordering tot opgave van alle werken die verkocht zijn met vermelding van de opbrengst wordt ook afgewezen. Hiervoor geldt hetzelfde als in r.o. 4.10. overwogen en bovendien heeft [eiseres] naar het oordeel van de voorzieningenrechter hierbij geen spoedeisend belang. Als in een bodemprocedure komt vast te staan dat [eiseres] eigenaar is van stukken die [gedaagde] heeft verkocht, zal dan aan de orde komen om welke stukken en om welke prijs het gaat.
Proceskosten
4.12.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] om de stukken die zij in juli 1998 bij de ontruiming van het appartement aan de [straat] in [plaats] waar [A] woonde heeft meegenomen te koop aan te bieden of aan derden over te dragen, totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist wie hiervan eigenaar is,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.
PM/45352