In deze civiele procedure, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de curator van [onderneming 1] B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] GMBH. De zaak betreft de vraag of [gedaagde sub 1], als bestuurder van [gedaagde sub 2], een samenwerkingsovereenkomst heeft ondertekend. Op 17 juli 2024 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen waarin de curator de opdracht kreeg om bewijs te leveren van de ondertekening van de overeenkomst. De curator heeft geprobeerd dit bewijs te leveren door middel van schriftelijke verklaringen en documenten, maar de rechtbank oordeelt dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank concludeert dat [gedaagde sub 2] niet hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van € 79.365,- aan de faillissementsboedel, omdat de curator niet heeft aangetoond dat [gedaagde sub 1] de overeenkomst heeft ondertekend.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 17 juli 2024 al geoordeeld dat [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor een bedrag van € 120.635,- aan de faillissementsboedel. Dit bedrag is afkomstig van een storting op de bankrekening van [gedaagde sub 2], die niet is doorgegeven aan [onderneming 2]. De rechtbank heeft ook de beslagkosten toegewezen aan de curator, die zijn gemaakt om beslag te leggen op de goudstaven van [gedaagde sub 1]. De kosten van de procedure zijn aan de kant van de curator begroot op € 8.020,32, die door [gedaagde sub 1] c.s. moeten worden vergoed. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.