ECLI:NL:RBMNE:2024:5880

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
C/16/574577 / FA RK 24-850
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en verdeling kosten voor minderjarige kinderen na wijziging van omstandigheden

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 9 oktober 2024, is de wijziging van de kinderalimentatie aan de orde. De moeder verzoekt om een verhoging van de kinderalimentatie voor de twee minderjarige kinderen, omdat de omstandigheden zijn gewijzigd. De vader heeft vanaf januari 2022 zijn bijdrage op de kindrekening niet meer gestort en de zorg- en contactregeling is veranderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen in 2023 € 1.231,- per maand bedraagt, en dat de gezamenlijke draagkracht van de ouders € 1.776,- per maand is. De vader moet met ingang van 1 september 2023 een kinderalimentatie van € 295,- per kind per maand betalen, en vanaf 1 januari 2024 wordt dit bedrag verhoogd naar € 313,- per kind per maand. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vader de door hem vanaf 1 september 2023 betaalde bijdrage van € 179,50 per maand en zijn bijdrage in de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen van € 958,53 in mindering mag brengen op de achterstallige kinderalimentatie. Daarnaast is er een regeling getroffen voor de opheffing van de kindrekening en het beheer van het spaargeld van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie ook moet worden betaald als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Zaaknummer: C/16/574577 / FA RK 24-850
Kinderalimentatie
Beschikking van 9 oktober 2024
in de zaak van:
[voor- en achternaam],
wonende in [plaats], [gemeente],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.C. de Jong,
e n
[voor- en achternaam],
wonende in [plaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.W.C. Giebels.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de moeder met bijlagen 1 tot en met 7, binnengekomen op 26 april 2024;
het aanvullend verzoekschrift van de moeder met bijlagen A tot en met E;
het verweerschrift van de vader met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken) en met bijlagen 1 tot en met 13;
het bericht namens de moeder van 28 augustus 2024, met bijlage;
het bericht namens de moeder van 11 september 2024, met bijlage, en
het bericht namens de vader van 12 september 2024.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 11 september 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] (hierna: minderjarige 1), geboren op [datum], en
  • [minderjarige 2] (hierna: minderjarige 2), geboren op [datum].
[Minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan ingeschreven op het adres van de moeder.
2.2.
Toen de ouders uit elkaar gingen hebben zij afspraken met elkaar gemaakt over de kinderen. Deze afspraken hebben zij vastgelegd in het ouderschapsplan dat zij op [datum] hebben ondertekend. Over de kosten van de kinderen zijn de ouders overeengekomen:

(…)

22.Verdeling kosten levensonderhoud voor de kinderen

22.1 (…)
Op basis van de leeftijd van de kinderen en het aantal kinderen zijn de kosten kinderen voor partijen conform de Nibud normen begroot op € 1.107,- per maand. (..)
22.2
Ten behoeve van de kosten van de kinderen zal de en/of betaalrekening met nummer NL95 ABNA 0626 5279 61 worden aangemerkt als kindrekening waarop maandelijks een bedrag van € 620,- (zeshonderdtwintig euro) gestort wordt, volgens de volgende verdeling; De vader stort maandelijks een bedrag van € 568,- (vijfhonderdachtenzestig euro) en de moeder stort maandelijks een bedrag van € 52,- (tweeënvijftig euro). De stortingen op de rekening zullen uitsluitend voor de kosten van de kinderen worden gebruikt. Ouders hebben een overzicht opgesteld voor de kosten van de kinderen. Uitgaven voor kleding is voor elke ouder afzonderlijk vrij te bepalen. Grote uitgaven gaan in overleg.
22.3
Wanneer grote (onverwachte) incidentele uitgaven voor de kinderen zich voordoen zullen ouders in goed overleg samen de kosten dragen.
(…)
22.7
Aanvullende kosten voor de dagelijkse verzorging, zoals opvoeding worden door iedere ouder zelf gedragen.
(…)
2.3.
Later hebben de ouders de maandelijkse bijdragen op de kindrekening in overleg gewijzigd en met ingang van 1 mei 2021 moet de vader € 445,- per maand storten op de kindrekening en de moeder € 86,- per maand. De ouders hebben beiden de maandelijkse bijdragen niet geïndexeerd.
Wat ligt voor?
2.4.
De moeder wil dat de vader met ingang van 1 september 2023 een kinderalimentatie aan haar betaalt van € 344,- per kind per maand. Volgens de moeder zijn de omstandigheden gewijzigd, omdat zowel de inkomsten van de ouders als de zorg- en contactregeling zijn gewijzigd. Daarnaast is de kindrekening niet meer werkbaar en kan de vader de verzochte kinderalimentatie betalen.
Ook wil de moeder dat de vader de achterstand in de overeengekomen bijdragen aan haar voldoet. Volgens de moeder heeft de vader vanaf 1 januari 2022 € 5.311,- te weinig op de kindrekening gestort. Indien de verzochte wijziging na 1 september 2023 ingaat wil de moeder dat het bedrag van € 5.311,- vermeerderd wordt met een bedrag van € 265,50 voor iedere maand dat de wijziging later ingaat dan 1 september 2023.
Daarnaast heeft de vader ten onrechte bedragen opgenomen van de (spaar)rekeningen van de kinderen. De moeder wil dat de vader € 4.294,- op een nieuwe (spaar)rekening van de kinderen stort en dat de vader de beschikking krijgt over de huidige spaarrekeningen inclusief saldi onder de verplichting daarvan € 1.406,79 op een nieuwe spaarrekening van [minderjarige 1] te storten en € 793,98 op een nieuwe spaarrekening van [minderjarige 2]. Ten aanzien van het door de vader opgenomen bedrag van de kindrekening in januari 2022 wil de moeder dat het opgenomen bedrag van € 3.983,72 bij de vader in beheer blijft en dat de huidige saldi van de privérekening en Direct Sparenrekening (op de datum van het aanvullend verzoekschrift € 2.769,12) bij de moeder in beheer komen, onder de verplichting van beide ouders om deze bedragen aan te wenden voor de kinderen. Daarnaast wil de moeder dat de bestaande rekeningen van en voor de kinderen na uitvoering van het bovenstaande worden opgeheven en dat beiden hieraan hun medewerking moeten verlenen.
2.5.
De vader is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat de verzoeken van de moeder worden afgewezen. Hij erkent dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de kinderalimentatie gewijzigd moet worden, maar volgens de vader kan hij de verzochte kinderalimentatie niet betalen. De vader wil met ingang van 1 mei 2024 een kinderalimentatie van € 204,- per kind per maand aan de moeder betalen.
Ten aanzien van de achterstand in de bijdragen op de kindrekening wil de vader een bedrag van € 1.165,47 aan de moeder betalen. Volgens de vader dienen de uitgaven van de ouders tot en met april 2024 verrekend te worden met zijn achterstallige bijdragen.
Daarnaast wil de vader € 607,27 aan de moeder betalen voor de opnames die hij van de (spaar)rekeningen van en voor de kinderen heeft gedaan. De moeder dient het beheer over de Jongeren Groeirekeningen van de kinderen eindigend op [nummer] en [nummer] te krijgen en ook over de saldi van de gezamenlijke betaalrekening eindigend op [nummer] en de daaraan gekoppelde Direct spaarrekening eindigend op [nummer]. De rekeningen eindigend op [nummer] en [nummer] kunnen na uitvoering van het vorenstaande worden opgeheven.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank zal beslissen dat de vader met ingang van 1 september 2023 een kinderalimentatie van € 295,- per kind per maand aan de moeder moet betalen en vanaf 1 januari 2024 € 313,- per kind per maand. Op de achterstallige kinderalimentatie mag de vader de door hem vanaf 1 september 2023 betaalde bijdrage van € 179,50 per maand in mindering worden gebracht en ook zijn bijdrage in de verblijfsoverstijgende lasten van de kinderen in de periode van 1 september 2023 tot en met april 2024 van € 958,53. Ook zal de rechtbank bepalen dat de ouders hun medewerking dienen te verlenen aan de opheffing van de gemeenschappelijke bankrekening (hierna: kindrekening) en dat – na overboeking van € 1.253,- door de vader op de kindrekening – het resterende saldo van de kindrekening aan de moeder toekomt. Over de spaargelden van de kinderen zal de rechtbank bepalen dat de moeder de gelden die de kinderen van hun opa (mz) geschonken hebben gekregen zal beheren en de vader de overige spaargelden van de kinderen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
Tussen de ouders is niet in geschil dat de vader vanaf 1 januari 2022 is gestopt met het storten van de overeengekomen bijdrage op de kindrekening en dat de zorg- en contactregeling met ingang van 1 september 2023 is gewijzigd. De ouders zijn het erover eens dat de kindrekening niet langer meer werkbaar is en zij willen beiden dat de rechtbank de rechtbank de kinderalimentatie berekend. Gelet op deze gewijzigde omstandigheden [1] , kan de rechtbank de kinderalimentatie opnieuw berekenen.
ingangsdatum
3.3.
Ter zitting is met de ouders besproken dat de bijdrage van de vader gewijzigd zal worden met ingang van 1 september 2023, omdat op dat moment de omstandigheden zijn gewijzigd. Op de door de rechtbank hieronder berekende kinderalimentatie mag de vader de volgende bedragen in mindering brengen:
- de door hem op de kindrekening gestorte bijdrage van € 179,50 per maand vanaf 1 september 2023, en
- de bijdrage van de vader in de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen in de periode van 1 september 2023 tot en met april 2024, zijnde € 958,53.
behoefte kinderen
3.4.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd.
3.5.
Tussen de ouders is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen in 2019 € 1.107,- per maand bedroeg. De rechtbank stelt de behoefte van de kinderen op dat bedrag vast. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2023 € 1.231,- per maand.
draagkracht ouders
3.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [2] .
3.7.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1175)].
draagkracht vader
3.8.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde jaaropgaaf 2023 met een loon voor loonheffing van € 80.022,-. Het NBI is dan € 4.324,-. [3]
3.9.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 1.296,- per maand.
3.10.
De rechtbank ziet geen aanleiding om rekening te houden met de last van € 491,- per maand die de vader voldoet. De vader heeft samen met zijn toenmalige partner een woning gekocht, maar vanwege spanningen tussen hem en zijn ex-partner heeft hij de gemeenschappelijke woning verlaten en verblijft hij vanaf medio februari 2024 in een huurwoning. Hij betaalt naast de huur van deze woning ook de helft van de aflossing van de hypothecaire lening die is aangegaan voor de aanschaf van de gemeenschappelijke woning. Los van het feit dat de aflossing vermogensopbouw van de vader is, heeft de vader niet voldoende onderbouwd dat deze last niet verwijtbaar en niet vermijdbaar is. Het is de keuze geweest van de vader om naast zijn onderhoudsverplichting voor de kinderen een dergelijke hoge (woon)last aan te gaan en om later weer apart te gaan wonen van zijn ex-partner. Hoewel die keuze begrijpelijk is, behoort de als gevolg daarvan ontstane extra last niet ten laste van de draagkracht van de vader te komen. De vader kan deze last uit zijn vrije ruimte en het niet benutte deel van zijn draagkracht voldoen. Daarbij speelt ook een rol dat de gemeenschappelijke woning inmiddels te koop staat en de vader ter zitting heeft erkend dat met de overwaarde zijn schulden kunnen worden afgelost. Bovendien is de rechtbank het met de moeder eens dat de vader met het oog op de vrij te komen overwaarde andere afspraken over de aflossing kan maken met de hypotheekverstrekker. Die optie heeft de vader in ieder geval niet gemotiveerd betwist.
3.11.
De rechtbank houdt ook geen rekening met de last van € 169,- per maand voor de lening bij [leningverstrekker]. Deze lening zijn de vader en zijn ex-partner aangegaan om de gemeenschappelijke woning te verduurzamen om zo de energielasten te beperken. Met de energielasten wordt in de bijstandsnorm al rekening gehouden en de vader heeft niet met stukken aangetoond dat de energielasten van de gemeenschappelijke woning deze norm aanzienlijk overschreden. Daarnaast geldt ook voor deze last dat het de keuze van de vader was om een (niet verduurzaamde) woning te kopen en dat de vader deze last uit zijn vrije ruimte of het niet benutte deel van zijn draagkracht kan voldoen. Bovendien kan de vader zich ook van deze last bevrijden door de overwaarde aan te wenden om de lening af te lossen, zoals al is overwogen onder 3.10.
3.12.
Ook laat de rechtbank de last van € 200,- per maand voor de lening bij de moeder van de vader buiten beschouwing, omdat de vader niet heeft aangetoond dat deze last voor hem niet vermijdbaar is en hem niet te verwijten valt. De vader stelt dat hij voor de aanschaf van een tweedehands auto geld heeft geleend van zijn moeder. De vader volstaat met het overleggen van de leningovereenkomst met zijn moeder, maar daarmee heeft hij niet aangetoond dat de aanschaf van een andere auto noodzakelijk was en dat hij voor die aanschaf niet over voldoende eigen middelen beschikte. Bovendien heeft de vader niet met stukken onderbouwd dat hij deze lening ook daadwerkelijk aan zijn moeder aflost en ook niet dat deze last deels niet vermijdbaar is. En ook hier geldt dat de man deze lening kan aflossen vanuit de te realiseren overwaarde.
draagkracht moeder
3.13.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank met een fictief inkomen uit arbeid van € 24.873,- bruto per jaar. De rechtbank is het met de vader eens dat van de moeder gevergd kan worden dat zij een hoger inkomen verwerft dan zij op dit moment heeft. Ter zitting heeft de moeder toegelicht dat zij achttien uur per week werkt verdeeld over drie dagen. De overige tijd besteedt zij aan werkzaamheden voor haar praktijk en de zorg voor de kinderen. Vanwege de situatie tussen de ouders hebben de kinderen naast hulpverlening ook extra zorg en aandacht nodig, waardoor de moeder niet de nodige tijd en aandacht heeft kunnen geven aan haar praktijk. Hoewel de rechtbank daar begrip voor heeft kan van de moeder worden verwacht dat zij een inkomen verwerft dat gelijk is aan vierentwintig uur per week werken in dienstverband. Er blijft dan voldoende tijd over voor de zorg voor de kinderen en – indien gewenst – kan de moeder deze uren volledig onder schooltijd werken. Voor de berekening gaat de rechtbank enkel uit van een inkomen uit arbeid en niet van een winst uit onderneming. De rechtbank is uitgegaan van de jaaropgave 2023 van de moeder met een loon voor loonheffing van € 18.655,- op basis van achttien uur per week. Omgerekend naar een 24-urige werkweek zou de moeder een inkomen van € 24.873,- bruto per jaar kunnen verwerven (€ 18.655/18*24). Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 586,- per maand. Het NBI is dan € 2.659,-. [4]
3.14.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder een draagkracht van € 480,- per maand.
verdeling kosten
3.15.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.16.
De vader en de moeder hebben samen een draagkracht van € 1.776,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn € 1.231,- per maand. Dit betekent dat de vader een deel van (1296/1776 x 1231 =) € 898,- per maand moet dragen en de moeder een deel van (480/1776 x 1231 =) € 333,- per maand.
zorgkorting
3.17.
De vader maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de moeder staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de vader met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
3.18.
De kinderen verblijven gemiddeld 1,5 dag per week bij de vader en de helft van de schoolvakanties. Daarbij past een zorgkorting van 25% van de behoefte, dus € 308,- per maand. Dat betekent dat de vader een bedrag van (898 -/- 308 =) € 590,- per maand moet betalen. Dat is € 295,- per kind per maand.
indexering
3.19.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2024 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2024 met de wettelijke indexering van 6,2%.
achterstallige alimentatie betalen
van 1 januari 2022 tot en met 31 augustus 2023
3.20.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de ouders het erover eens geworden dat zij over deze periode over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben.
vanaf 1 september 2023
3.21.
De vader heeft € 179,50 per maand op de kindrekening gestort en heeft daarnaast in de periode 1 september 2023 tot en met april 2024 in totaal € 958,53 bijgedragen in de verblijfsoverstijgende lasten van de kinderen (productie 13 van de vader). Die bedragen mag de vader in mindering brengen op de achterstallige kinderalimentatie vanaf 1 september 2023.
alimentatie vooruitbetalen
3.22.
De vader moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
overboekingen door de vader
3.23.
Tussen de ouders is niet in geschil dat de vader in januari 2022 overboekingen heeft gedaan van de kindrekening en de spaarrekeningen van de kinderen naar zijn bankrekening en dat deze overboekingen ‘rechtgezet’ moeten worden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders hierover de volgende overeenstemming bereikt.
kindrekening
3.24.
De vader behoudt de gelden die hij naar zijn bankrekening heeft overgeboekt, met uitzondering van de dubbele overboeking. Per abuis heeft de vader twee maal € 1.253,- overgeboekt. De vader zal ten behoeve van de moeder € 1.253,- terugstorten op de kindrekening, waarna de moeder het gehele resterende saldo van de kindrekening toekomt en deze rekening met nummer [nummer] kan worden opgeheven. De ouders zullen beiden hun medewerking verlenen aan de opheffing van de kindrekening. De rechtbank zal deze afspraken in het dictum opnemen.
spaargeld
3.25.
De kinderen hebben van hun opa (mz) een gift van in totaal € 4.294,-, dus € 2.147,- per kind, ontvangen. De moeder zal die giften beheren en de vader het resterende spaargeld. Het huidige totale saldo van de spaarrekeningen van de kinderen (dus na de overboekingen door de vader) bedraagt € 3.305,55 en dit zal de moeder op twee door haar te openen spaarrekeningen op naam van de kinderen storten. Het tekort van 4294 -/- 3305,55 = € 988,45 zal door de vader worden overgemaakt aan de moeder die dit bedrag naar de nieuwe spaarrekeningen van de kinderen zal overboeken. Het resterende spaargeld, al in beheer bij de vader door de overboekingen in januari 2022, zal de vader beheren op twee door hem geopende/te openen spaarrekeningen op naam van de kinderen. De oude spaarrekeningen kunnen dan worden opgeheven. De rechtbank zal deze afspraken opnemen in het dictum.
3.26.
Hoewel het in het belang van de kinderen is dat de ouders het nu eens zijn over (het wijzigen van) het beheer van het spaargeld van de kinderen, merkt de rechtbank op dat het spaargeld van de kinderen van de kinderen is en het beheer van de rekeningen bij de ouders. Het is niet aan de ouders om met het geld te gaan schuiven.
uitvoerbaar bij voorraad
3.27.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.28.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de ouders overeengekomen bijdragen op de gezamenlijke kindrekening, zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan van [datum] en bepaalt dat de vader met ingang van 1 september 2023 een kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de moeder moet betalen van € 295,- per kind per maand en vanaf 1 januari 2024 € 313,- per kind per maand;
4.2.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
bepaalt dat de vader de door hem vanaf 1 september 2023 betaalde bijdrage van € 179,50 per maand en zijn bijdrage in de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen van € 958,53 in mindering mag brengen op de achterstallige kinderalimentatie;
4.4.
bepaalt dat de vader een bedrag van € 1.253,- op de kindrekening met nummer [nummer] zal storten en dat daarna het saldo op de kindrekening toekomt aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en op voeding van de kinderen;
4.5.
bepaalt dat de vader en de moeder hun medewerking moeten verlenen aan de opheffing van:
 de en/of rekening met nummer [nummer] (kindrekening);
 de Kinderbonus Sparen met nummer [nummer] op naam van [minderjarige 1];
 de KinderToekomst Spaarrekening met nummer [nummer] op naam van [minderjarige 2];
4.6.
bepaalt dat de moeder de giften die de kinderen hebben ontvangen van hun opa (mz) van € 2.147,- per kind zal beheren op twee door haar te openen spaarrekeningen op naam van de kinderen en dat de vader het resterende spaargeld van de kinderen zal beheren op twee door hem te openen of geopende spaarrekeningen op naam van de kinderen;
4.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
bepaalt dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.9.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. B. Krijnen, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):
draagkracht van de vader;
draagkracht van de moeder, en
verdeling kosten kinderen.
1. draagkracht vader
2. draagkracht van de moeder
3. verdeling kosten kinderen

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Bijlage 1: draagkracht van de vader.
4.Bijlage 2: draagkracht van de moeder.