ECLI:NL:RBMNE:2024:5878

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
16.057119.24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door een werknemer in dienstbetrekking

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering. De verdachte, geboren in 1986, heeft in de periode van 21 februari 2020 tot en met 20 april 2024 een bedrag van 172.422,23 euro verduisterd van haar werkgever, [benadeelde] B.V. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 1 oktober 2024, waar de officier van justitie, mr. M. Martherus, en de raadsman van de verdachte, mr. S. Arts, hun standpunten naar voren brachten. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd die toebehoorden aan haar werkgever. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan verduistering en heeft haar een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 200 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak om haar in staat te stellen een betaalde baan te behouden om haar schuld aan de benadeelde partij terug te betalen.

De benadeelde partij, [benadeelde] B.V., heeft een vordering ingediend voor materiële schade, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat er al een vaststellingsovereenkomst was gesloten tussen de verdachte en de benadeelde partij. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.057119.24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Martherus en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. S. Arts, gevestigd te Breda, alsmede van hetgeen mr. H.I. van den Heuvel-Boonstra, gevestigd te Arnhem, namens benadeelde partij [benadeelde] B.V., naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
in de periode van 21 februari 2020 tot en met 24 juli 2023 te Hilversum in dienstbetrekking een bedrag van 172.422,23 euro van [benadeelde] BV heeft verduisterd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat de einddatum van de pleegperiode verkort wordt van 24 juli 2023 naar 20 april 2024.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 oktober 2024;
  • een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 14 december 2023; en
  • een proces-verbaal van aangifte van de heer [aangever] namens [benadeelde] B.V. van 29 augustus 2023.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op een of meerdere tijdstippenin de periode van 21 februari 2020 tot en met 20 april 2023 te Hilversum
, althans in Nederlandopzettelijk
een ofmeerdere geldbedragen (met een totaal van 172.422,23 euro)
, in elk geval enig goed,dat geheel of ten dele toebehoorde aan de [benadeelde] B.V.,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten administratief medewerker en/of debiteurenbeheerder
, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren; en
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf tussen de 180 en 200 uren. Het is in het belang van verdachte en de benadeelde partij dat verdachte in staat wordt gesteld een betaalde baan te kunnen uitvoeren om zo haar schuld aan haar oud-werkgever te kunnen terugbetalen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Zij heeft hiermee haar oud-werkgever groot financieel nadeel toegebracht. Zij is geraffineerd te werk gegaan om haar handelen te verhullen: zij heeft doelbewust oudere openstaande credit-facturen van klanten van haar oud-werkgever geselecteerd om deze aan zichzelf uit te betalen, zij heeft zes nieuwe bankrekeningen geopend met het enkele doel deze betalingen te innen en zij heeft zelf betalingen overgemaakt op de bankrekening van haar toenmalige levenspartner, de heer [A] , voor wie zij de financiële administratie verzorgde. De verduistering heeft plaatsgevonden over een periode van meer dan drie jaar en is 25 keer gepleegd. Naast de financiële schade heeft verdachte door zo te handelen het vertrouwen beschaamd van haar oud-werkgever in hun werknemer en van haar toenmalige levenspartner, de heer [A] . Met dit handelen heeft verdachte enkel aan haar eigen financieel gewin gedacht. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte waarschijnlijk een lange periode van haar leven bezig zal zijn met terugbetaling van het door haar verduisterde geldbedrag. Verdachte heeft, nadat de verduistering aan het licht kwam, afspraken gemaakt met haar werkgever om het verduisterde bedrag terug te betalen, hetgeen ook deels is gebeurd. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat verdachte hetgeen is gebeurd niet lichtvaardig opneemt. Echter merkt de rechtbank ook op dat excuses aan haar oud-werkgever pas op de terechtzitting zijn gemaakt.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit is in beginsel een gevangenisstraf passend. Uit de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten (LOVS) volgt dat bij een benadelingsbedrag tussen de € 125.000,-- en € 250.000,-- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de 9 en 12 maanden wordt opgelegd. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege het feit dat de verdachte het bedrag dat zij heeft verduisterd zal moeten terugbetalen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal vergaande negatieve gevolgen hebben voor de mogelijkheid voor verdachte om betaald werk uit te voeren en mogelijk ook voor de huisvesting van de verdachte. Daar is haar oud-werkgever, de maatschappij, noch de verdachte bij gebaat.
Gelet op de ernst van het feit zal daarom wel een forse taakstraf worden opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen reden om een langere proeftijd op te leggen dan twee jaar. De persoonlijke omstandigheden van verdachte geven hiertoe geen aanleiding, en de rechtbank schat ook de kans op recidive niet dusdanig in, dat een langere proeftijd nodig zal zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke taakstraf van tweehonderd uren, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] B.V. heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert initieel een bedrag van € 175.441.94 aan materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Ter terechtzitting is deze vordering gematigd doordat bleek dat het restant ten onrechte onttrokken bedragen niet € 135.334,24 bedraagt, maar € 118.378,60. De gevorderde schade bestaat uit de ten onrechte onttrokken bedragen en de wettelijke rente daarover, de gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:672 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), accountantskosten en kosten voor juridisch advies.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, voor zover het betreft de schadeposten ten onrechte onttrokken bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente en de advocatenkosten. De posten gefixeerde schadevergoeding en accountantskosten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende schadeposten.
Ten onrechte onttrokken bedragen en wettelijke rente: de rechtbank stelt vast dat op zichzelf genomen deze schadeposten toegewezen zouden kunnen worden. Echter, tussen verdachte en de benadeelde partij is op 14 september 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarvan de inhoud op 9 oktober 2023 is vastgelegd in een notariële akte houdende schuldbekentenis. De vaststellingsovereenkomst en de notariële akte zien op terugbetaling door verdachte aan de benadeelde partij van de ten onrechte onttrokken bedragen en wettelijke rente daarover. Dit brengt met zich dat de benadeelde partij in de zin van artikel 3:303 BW onvoldoende belang heeft bij toewijzing van haar vordering. Zij heeft immers al een executoriale titel voor deze schadeposten, en uit de overgelegde stukken lijkt het erop dat reeds tot executie is overgegaan.
Gefixeerde schadevergoeding: dit betreft de schadepost gebaseerd op artikel 7:672 lid 11 BW. De rechtbank is niet, althans onvoldoende, gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en het bewezen verklaarde feit. De schade waarvoor een vergoeding wordt gevorderd ziet immers niet op het bewezen verklaarde feit zelf, maar ziet op een vergoeding van de schade die wordt geleden indien een arbeidsovereenkomst onregelmatig wordt opgezegd.
Accountantskosten: de behandeling van deze schadepost levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank oordeelt dat het weliswaar voor de hand ligt dat de accountant van de benadeelde partij kosten heeft moeten maken om onderzoek te doen naar de oorzaken en gevolgen van het ten laste gelegde feit, maar zonder nadere onderbouwing is niet vast te stellen welk deel van deze kosten voor rekening van verdachte zouden moeten komen. De overgelegde stukken bieden hiervoor onvoldoende aanknopingspunten.
Notaris- en advocatenkosten: de behandeling van deze schadepost levert ook een onevenredige belasting van het strafgeding op. Niet is vast te stellen welk gedeelte van deze schadepost ziet op advisering ter voorkoming en vaststelling van schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW en welk gedeelte op de afwikkeling van de arbeidsrechtelijke relatie tussen verdachte en de benadeelde partij. Dit kan uit de overgelegde urenstaten niet worden afgeleid, en de rechtbank kan daarom evenmin de schade schattenderwijs vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de rechtbank de kosten compenseren in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • verklaart [benadeelde] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.T. Haak, voorzitter, mr. H. den Haan en mr. R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Tressel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2024.
De voorzitter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op, een of meerdere tijdstippen, in de periode van 21 februari 2020 tot en met 24 juli 2023 te Hilversum, althans in Nederland opzettelijk een of meerdere geldbedragen ( met een totaal van 172.422,23 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan de [benadeelde] BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten administratief medewerker en/of debiteurenbeheerder, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 januari 2024, genummerd PL0900-2023262194, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 77. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.