ECLI:NL:RBMNE:2024:5875

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
C/16/578580 / HA ZA 24-363 en C/16/578583 / HA ZA 24-363
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging van twee civiele zaken met betrekking tot bouwkavels en schadevergoeding

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, is op 23 oktober 2024 een incident behandeld waarin de eisers, aangeduid als [procesdeelnemer I], vorderingen hebben ingesteld tegen de gedaagden [procesdeelnemer III] en [procesdeelneemster IV]. De eisers hebben in 2019 een bouwkavel verkocht aan [procesdeelnemer III] en in 2020 een naastgelegen kavel aan [procesdeelneemster IV]. In de hoofdzaken vorderen de eisers verklaringen voor recht dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit de koopovereenkomsten, met name met betrekking tot het herstel van de weg. De eisers hebben de weg zelf laten herstellen en vorderen schadevergoeding van de gedaagden.

De gedaagden hebben een verzoek ingediend tot voeging van de twee afzonderlijke zaken, wat door de eisers werd betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaken aan elkaar verknocht zijn, gezien de grote overlap in feiten en vorderingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het wenselijk is om de uitspraken op elkaar af te stemmen en de zaken gezamenlijk te behandelen. De rechtbank heeft het verzoek tot voeging toegewezen en de proceskosten in het incident gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 4 december 2024 opnieuw op de rol komen voor het nemen van een conclusie van antwoord door de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Vonnis in incidenten van 23 oktober 2024
in de zaken
zaaknummer: C/16/578580 / HA ZA 24-363
van

1.[procesdeelnemer I] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[procesdeelnemer II],
te [woonplaats 2] ,
eisende partijen,
advocaat: mr. D. Evers,
tegen
[procesdeelnemer III],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. C.L. Berkel.
en
zaaknummer C/16/578583 / HA ZA 24-364
van

1.[procesdeelnemer I] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[procesdeelnemer II],
te [woonplaats 2] ,
eisende partijen,
advocaat: mr. D. Evers,
tegen

1.[procesdeelneemster IV] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[procesdeelneemster V],
te [woonplaats 2] ,
hierna samen te noemen: [procesdeelneemster IV] ,
advocaat: mr. M. de Groot.
Eisers in beide hoofdzaken worden hierna gezamenlijk [procesdeelnemer I] genoemd. Gedaagde in de hoofdzaak C/16/578580 / HA ZA 24-363 wordt hierna [procesdeelnemer III] genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak C/16/578583 / HA ZA 24-364 worden hierna gezamenlijk [procesdeelneemster IV] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de zaak C/16/578580 / HA ZA 24-363 blijkt uit:
- de dagvaarding;
- incidentele conclusie tot voeging;
- conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Het verloop van de procedure in de zaak C/16/578583 / HA ZA 24-364 blijkt uit:
- de dagvaarding;
- incidentele conclusie tot voeging ex artikel 217 Rv;
- conclusie van antwoord in het incident.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald in de incidenten.

2.Kern van de zaken

2.1.
[procesdeelnemer I] heeft in 2019 aan [procesdeelnemer III] een bouwkavel aan de [straat] in [plaats] verkocht en geleverd. In 2020 heeft [procesdeelnemer I] aan [procesdeelneemster IV] het daarnaast gelegen bouwkavel verkocht en geleverd. In de hoofdzaken vordert [procesdeelnemer I] verklaringen voor recht dat [procesdeelnemer III] en [procesdeelneemster IV] tekort zijn geschoten in de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de koopovereenkomsten. Daaruit volgt volgens hem namelijk onder andere dat zij de weg moesten herstellen en dit hebben zij niet gedaan. Hij heeft daarom zelf de weg laten herstellen en vordert dat [procesdeelnemer III] en [procesdeelneemster IV] worden veroordeeld om de door hem daarvoor gemaakte kosten aan hem te vergoeden. In de incidenten vorderen [procesdeelnemer III] en [procesdeelneemster IV] dat de twee afzonderlijke zaken worden gevoegd, [procesdeelnemer I] verzet zich daartegen. De rechtbank wijst de incidentele vorderingen toe en zal de hoofdzaken voegen.

3.De beoordeling in de incidenten

3.1.
[procesdeelnemer III] en [procesdeelneemster IV] vorderen dat de twee zaken worden gevoegd en zij verwijzen beiden naar artikel 217 Rv. Van een voeging als bedoeld in artikel 217 Rv is sprake als een derde partij zich wil mengen in een zaak tussen twee andere partijen en in die procedure het standpunt van één van de partijen wil ondersteunen. Uit de processtukken blijkt dat [procesdeelnemer III] en [procesdeelneemster IV] dit niet willen. Zij willen dat de twee afzonderlijke zaken door dezelfde rechter worden behandeld, en het verloop van de beide procedures zoveel mogelijk op elkaar wordt afgestemd. Het gaat daarbij om een ander soort voeging dan de art. 217 Rv bedoelde voeging.
3.2.
Er bestaat een aantal mogelijkheden om te zorgen dat afzonderlijke zaken, die bij dezelfde rechtbank lopen, door dezelfde rechter zullen worden behandeld en dat het verloop daarvan zoveel mogelijk op elkaar wordt afgestemd, te weten:
  • een partij of partijen kunnen een incident opwerpen en daarin vragen om voeging van de zaken als bedoeld in artikel 222 Rv;
  • de rechtbank kan ambtshalve overgaan tot voeging van de zaken als bedoeld in artikel 222 Rv;
  • een partij of partijen kunnen de rolrechter vragen om rolvoeging van de zaken; en
  • de rolrechter kan ambtshalve besluiten tot rolvoeging van de zaken.
Of voeging of rolvoeging van de zaken plaatsvindt maakt voor het uiteindelijke resultaat geen verschil. In beide gevallen dienen de gevoegde zaken telkens op dezelfde roldatum en wordt door dezelfde rechter vonnis gewezen. Het verschil is dat voeging langs de weg van artikel 222 Rv eerst alleen mogelijk was door opwerping van een incident, terwijl rolvoeging ook ambtshalve door de rechter kon plaatsvinden. Sinds 1 september 2017 bevat artikel 222 Rv echter de mogelijkheid van ambtshalve voeging. Daardoor is het belang van de in de praktijk ontstane figuur van rolvoeging afgenomen.
3.3.
Omdat [procesdeelnemer III] en [procesdeelneemster IV] een incident hebben opgeworpen, zal de rechtbank hun verzoek behandelen als een verzoek om voeging van zaken als bedoeld in artikel 222 Rv. Op grond van artikel 222 Rv kunnen zaken worden gevoegd als zij bij dezelfde rechtbank aanhangig zijn en als zij aan elkaar verknocht zijn. Van verknochtheid is sprake als zaken een dusdanige samenhang vertonen dat het op elkaar afstemmen van de uitspraken wenselijk is en/of als het met het oog op een doelmatige behandeling van de zaken de voorkeur heeft om deze zaken te voegen.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de zaken aan elkaar verknocht zijn. De feiten zijn in beide zaken grotendeels gelijk, [procesdeelnemer I] heeft tegen [procesdeelnemer III] en [procesdeelneemster IV] dezelfde vorderingen ingesteld en hij vordert ook van allebei hetzelfde bedrag aan schadevergoeding. Het enkele feit dat, zoals [procesdeelnemer I] aanvoert, de overeenkomsten met [procesdeelnemer III] en [procesdeelneemster IV] niet één en dezelfde inhoud hebben, doet niets af aan de grote overlap tussen beide zaken. Gelet op de goede procesorde is het daarom gewenst dat de uitspraken op elkaar worden afgestemd en dat de zaken zoveel mogelijk tegelijk worden behandeld. De zaken zullen daarom op grond van artikel 222 Rv worden gevoegd. De zaken zullen dus, nadat in beide zaken van antwoord is gediend, tegelijk op zitting komen en er zal tegelijk vonnis worden gewezen.
3.5.
De door [procesdeelnemer I] geuite bereidheid om zijn vorderingen aan te passen en daarin op te nemen dat als [procesdeelnemer III] of [procesdeelneemster IV] de schade vergoedt, de ander zal zijn bevrijd, leidt niet tot een ander oordeel. Een dergelijke aanpassing doet immers niets af aan het belang van de gevraagde voeging, te weten dat de uitspraken op elkaar worden afgestemd en dat de zaken doelmatig worden behandeld.
3.6.
[procesdeelnemer I] heeft ook nog aangevoerd dat [procesdeelnemer III] en [procesdeelneemster IV] hadden kunnen volstaan met een verzoek om een rolvoeging. Dat klopt. Zij hebben er evenwel voor gekozen een incident op te werpen en daarin een verzoek te doen de zaken te voegen. Dat stond ze (zie hiervoor onder 3.2) vrij. In het feit dat ze hetzelfde resultaat hadden kunnen bereiken met een verzoek om rolvoeging, terwijl [procesdeelnemer III] en [procesdeelneemster IV] een verkeerde grondslag aanvoeren voor hun verzoek, ziet de rechtbank evenwel aanleiding om de kosten in het incident te compenseren.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de incidenten
4.1.
voegt de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer C/16/578580 / HA ZA 24-363 met de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer C/16/578583 / HA ZA 24-364;
4.2.
compenseert de proceskosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaken
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 4 december 2024 voor het nemen van een conclusie van antwoord door [procesdeelnemer III] en door [procesdeelneemster IV] ;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.