ECLI:NL:RBMNE:2024:5874

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 24/18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven op basis van de Tijdelijke regeling voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een tegemoetkoming uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser, die op het moment van de gebeurtenissen 19 jaar oud was, niet voldeed aan de vereisten van de Tijdelijke regeling, die alleen van toepassing is op minderjarigen. Eiser had aangevoerd dat hij gelijkgesteld moest worden aan een minderjarige, maar de rechtbank oordeelde dat de wetgever een strikte leeftijdsgrens heeft gesteld. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, aangezien eiser niet aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank heeft de zaak op 24 september 2024 behandeld en onmiddellijk uitspraak gedaan. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten en is gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/18
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, het Schadefonds

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een tegemoetkoming uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven op basis van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg (Tijdelijke regeling). [1]
1.1.
Het Schadefonds heeft deze aanvraag met het besluit van 10 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 november 2023 op het bezwaar van eiser is het Schadefonds bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Het Schadefonds heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Schadefonds.
1.5.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Waar gaat de zaak over?

2. Eiser verbleef van 1 maart 2019 tot 26 april 2019 in de [verblijfplaats] . In die periode is er volgens eiser sprake geweest van fysiek geweld. Eiser geeft aan dat hij stelselmatig is mishandeld, beledigd en gediscrimineerd door de groepsleiding en medegedetineerden. Om die reden heeft hij op 30 december 2022 een aanvraag ingediend voor een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven op grond van de Tijdelijke regeling. De aanvraag is afgewezen omdat eiser ten tijde van de gebeurtenissen 19 jaar was en dus niet minderjarig was. Eiser voldoet daarmee volgens het Schadefonds niet aan de vereisten die de Tijdelijke regeling stelt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het Schadefonds de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling terecht heeft afgewezen.
4. Eiser voert in beroep aan dat hij gelijk moet worden gesteld aan een minderjarige en onderbouwt dat met verschillende argumenten.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier voldoende blijkt dat eiser veel heeft meegemaakt tijdens zijn verblijf in de jeugdinrichting en dat de gebeurtenissen voor hem ingrijpend zijn geweest. De vraag is alleen of eiser voldoet aan de voorwaarden van de Tijdelijke regeling. Een van de voorwaarden is dat het slachtoffer, in dit geval eiser, minderjarig was ten tijde van het geweld. Het is niet in geschil dat eiser op dat moment 19 jaar was en dus niet minderjarig.
7. Eiser stelt dat de wetgever een strikte leeftijdsgrens niet voor ogen heeft gehad. Die stelling treft geen doel omdat uit de Tijdelijke regeling en de toelichting daarop duidelijk volgt dat deze alleen van toepassing is personen die ten tijde van het geweld minderjarig waren. In eisers geval betekent dat jonger dan 18 jaar. De Tijdelijke regeling bevat geen bepaling op grond waarvan (jong)volwassenen onder de reikwijdte van regeling kunnen worden gebracht.
8. Eiser wijst er verder op dat in artikel 1, onderdeel e, van de Tijdelijke regeling een aanbieder van gesloten (volwassenen) psychiatrie als instelling in de zin van de Tijdelijke regeling wordt gedefinieerd. Hij ziet daarin een opening om ook meerderjarigen onder de reikwijdte van de Tijdelijke regeling te brengen. Dat is onjuist. Die conclusie kan niet aan deze definitie worden verbonden omdat de Tijdelijke regeling daar geen enkel aanknopingspunt voor geeft.
9. Verder voert eiser aan dat artikel 2, vijfde lid, van de Tijdelijke regeling een opening geeft om deze regeling niet zo strikt uit te leggen. De bepleite analogie met die bepaling gaat echter niet op omdat die bepaling een gelijkstellingsregeling bevat die door de wetgever is gekozen. Daarnaast ziet die gelijkstellingsregeling bovendien niet op de leeftijdsgrens.
10. Eiser stelt dat het jeugdstrafrecht op hem van toepassing is verklaard. Hij stelt dat door deskundigen en de rechter is vastgesteld dat hij functioneerde als een minderjarige en daaraan is gelijkgesteld. Eiser meent daarom dat hij ook nu gelijk moet worden gesteld met een minderjarige. De rechtbank is het daar niet mee eens. Om aanspraak te maken op een tegemoetkoming uit de Tijdelijke regeling staat niet de ontwikkelingsleeftijd, maar de kalenderleeftijd centraal. De wetgever heeft hierop geen uitzondering gemaakt en ook de toelichting bevat geen aanwijzing dat een andere leeftijdsgrens dan de leeftijd van 18 jaar kan worden gehanteerd. Dat eiser berecht is volgens het jeugdstrafrecht betekent dan ook niet dat de Tijdelijke regeling op hem van toepassing is.
11. Ook stelt eiser dat de Commissie Onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg (de Commissie) niet uitging van minderjarigheid maar een leeftijdscategorie aanhield van 0 tot en met 19 jaar. Daaruit volgt volgens eiser dat minderjarigheid niet bepalend hoeft te zijn voor toepassing van de Tijdelijke regeling. Die stelling treft geen doel. Het rapport van de Commissie is voor de wetgever de aanleiding geweest om de Tijdelijke regeling te maken. De wetgever heeft gekozen om de Tijdelijke regeling alleen van toepassing te laten zijn op minderjarige slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. De omstandigheid dat de Commissie in zijn onderzoek is uitgegaan van een andere leeftijdscategorie, is dan ook geen reden om bepaalde meerderjarigen met minderjarigen gelijk te stellen.
12. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de weigering om eiser op grond van de Tijdelijke regeling een tegemoetkoming te geven niet onevenredig is omdat eiser een reguliere aanvraag bij het Schadefonds kan indienen.
13. Het Schadefonds heeft de aanvraag om een financiële tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
15. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2024 door
mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van D. Migchelsen, griffier.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 22 november 2020, kenmerk 3092256, houdende regels voor een financiële tegemoetkoming in verband met geweld tegen minderjarigen in instellingen, pleeggezinnen of de opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg), Staatscourant 2020 nr. 61740.