ECLI:NL:RBMNE:2024:5844

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5166
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor woningbouw op inbreidingslocatie in Utrechtse Heuvelrug

In deze zaak heeft eiser, een bewoner van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van drie woningen op een perceel in [woonplaats]. Eiser had eerder een principeverzoek ingediend voor de bouw van vier seniorenwoningen en twee vrijstaande woningen, waarop het college positief had gereageerd. Echter, na een aanvraag voor een omgevingsvergunning fase 1, heeft het college op 23 september 2022 besloten deze aanvraag te weigeren, omdat de bouw van drie woningen niet zou passen binnen het gemeentelijk beleid en de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft de zaak op 14 oktober 2024 beoordeeld en vastgesteld dat de aanvraag niet voldeed aan de Nota Inbreidingslocaties en de Woonvisie van de gemeente, die vereisen dat bij nieuwbouwprojecten van vier tot negen woningen ten minste 70% middeldure woningen moet zijn. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot de weigering van de vergunning heeft kunnen komen, omdat de aanvraag niet bijdroeg aan de woningbouwopgave en niet voldeed aan de beleidsdoelstellingen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5166

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R. van Dam),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: I. Eising en W. van der Wel).

Inleiding

In 2020 heeft de wethouder ruimtelijke ordening in het kader van de woningbouwopgave de bewoners van de gemeente opgeroepen om binnenstedelijke percelen aan te dragen waarop vier of meer woningen gebouwd kunnen worden. Op 10 augustus 2020 heeft eiser, samen met zijn buurman, een principeverzoek ingediend voor de bouw van vier seniorenwoningen en twee vrijstaande woningen op de percelen [adres 1] en [adres 2] in [woonplaats]. Op 14 oktober 2020 heeft het college een principebesluit genomen waarin is aangegeven dat hij een positieve grondhouding inneemt voor de bouw van een aantal woningen. Tussen 14 oktober 2020 en 30 november 2021 heeft regelmatig ambtelijk overleg plaatsgevonden over de invulling van het hele perceel en het aantal te realiseren woningen.
Op 30 november 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning fase 1, voor een planologische afwijking ten behoeve van de nieuwbouw van drie woningen aan de [adres 1] in [woonplaats]. Op het perceel is de beheersverordening [beheersverordening] van toepassing. Het perceel heeft de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ en ‘Archeologie 3 (Hoog)’.
Op 5 april 2022 heeft het college in concept een weigeringsbesluit genomen en ter inzage gelegd. Het ontwerpbesluit heeft in de periode van 13 mei 2022 gedurende zes weken (tot en met 23 juni 2022) ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen.
Op 23 juni 2022 en 4 juli 2022 heeft eiser zienswijzen ingediend.
Bij besluit van 23 september 2022 heeft het college de aanvraag van eiser voor een omgevingsvergunning fase 1, voor een planologische afwijking ten behoeve van de nieuwbouw van 3 woningen aan de [adres 1] in [woonplaats] geweigerd.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het eerste onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2023. De rechtbank heeft
de zaak aangehouden omdat partijen in mediation wilden gaan om te praten over de
mogelijkheden om woningbouw alsnog mogelijk te maken op het perceel van eiser en om
indien mogelijk gezamenlijk tot een oplossing te komen. Omdat partijen niet tot een
oplossing zijn gekomen, is deze zaak opnieuw op zitting gepland.
Het tweede onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2024. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak opnieuw aangehouden op de zitting, omdat er nieuwe ontwikkelingen waren en partijen nog mogelijkheden zagen voor een gezamenlijke oplossing.
Nadat partijen hebben laten weten dat zij niet tot een gezamenlijke oplossing zijn gekomen, heeft de rechtbank het onderzoek op 23 september 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat uit de Nota Inbreidingslocaties en bijlage 1 bij deze Nota volgt dat enkel potentiële nieuwbouwlocaties zijn geïnventariseerd waar de realisatie van vier of meer woningen mogelijk is. De huidige omgevingsvergunningaanvraag voor drie woningen op het perceel [adres 1] past volgens het college niet in dit door de raad vastgestelde ruimtelijk beleid. Daarom verdraagt de aanvraag zich niet met een goede ruimtelijke ordening. Op grond van artikel 2.12 van de Wabo heeft het college besloten geen afwijking van de beheersverordening [beheersverordening] toe te staan (fase 1) ten behoeve van de bouw van drie woningen op deze Inbreidingslocatie.
Wat vindt de rechtbank?
3. Eiser voert aan dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is en onzorgvuldig voorbereid is. In het bestreden besluit en de Nota van Beantwoording zienswijzen heeft het college uitsluitend verwezen naar de Nota Inbreidingslocaties. De lijst met inbreidingslocaties is echter niet uitputtend. Eiser voert aan dat het college de bouw van drie woningen op de locatie onterecht af zet tegen de bouw van 15 of meer woningen. Eiser voert ook aan dat niet valt in te zien waarom de bouw van drie woningen, de bouw van meer woningen in de (verre) toekomst uitsluit. Als nu een omgevingsvergunning verleend wordt voor de bouw van drie woningen, blijft het mogelijk om in samenspraak met eiser in de toekomst meer woningen op de locatie te realiseren. Volgens eiser is het verder onduidelijk waarom de bouw van vijf woningen wel ruimtelijk aanvaardbaar wordt geacht, gelet op de bouwpotentie die de locatie volgens het college heeft. Eiser is bereid om het aantal woningen op de locatie naar vier of vijf uit te breiden, maar het realiseren van minimaal 70% middeldure koopwoningen is niet haalbaar. Tot slot is volgens eiser de bouw van drie vrijstaande woningen ook wenselijk, gelet op de grote woningbehoefte.
4. Op grond van de beheersverordening is de nieuwbouw van woningen op de locatie niet rechtstreeks toegestaan. Om de realisatie van de woningen in planologische zin mogelijk te maken is een afwijking van de beheersverordening met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3, van de Wabo nodig. Het college heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De rechtbank beoordeelt of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvraag in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5. Het college wil planologisch borgen dat woningbouw op het hele perceel mogelijk wordt en in een grotere omvang. De gemeente geeft aan dat er niet alleen drie dure woningen, maar ook woningen in andere woonsegmenten moeten worden gebouwd, omdat er in de gemeente meer behoefte is aan sociale en midden dure woningen dan aan dure woningen. In de woonvisie is verder opgenomen dat de gemeente wil sturen op meer goedkope en middeldure woningen door een differentiatie in nieuwbouwprojecten op te leggen, omdat in de praktijk blijkt dat met de huidige verdeling de bouw van sociale huurwoningen stagneert en dat middeldure bouw ver achter blijft. In de woonvisie is daarom vastgelegd dat bij nieuwbouwprojecten van vier tot negen woningen tenminste 70% middeldure woningen en maximaal 30% dure woningen moeten worden gebouwd.
6. De Raad heeft de Nota Inbreidinglocaties vastgesteld, nadat particulieren locaties hebben aangedragen waarop vier of meer woningen gerealiseerd kunnen worden. De aanleiding voor deze inventarisatie is de enorme woningbouwopgave. De locatie aan de [adres 1] is geïnventariseerd als kansrijke locatie waarop ongeveer tot 15 of mogelijk 30 woningen gerealiseerd kunnen worden. De Nota Inbreidinglocaties vormt samen met andere beleidsstukken, zoals de Woonvisie, het gemeentelijk beleid. De aanvraag voor drie dure woningen voldoet niet aan dit beleid. Het college is van mening dat de bouw van drie dure woningen op een inbreidingslocatie die geschikt is voor de bouw van 4-15, dan wel 16-30 woningen, geen wezenlijke bijdrage levert aan de woningbouwopgave en afbreuk doet aan de beleidsdoelstellingen uit de Woonvisie en de Nota inbreidingslocaties.
7. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiser voor drie dure woningen op de locatie, niet voldoet aan het gemeentelijk beleid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college uitgebreid gemotiveerd waarom het bouwen van drie dure woningen niet wenselijk is en in strijd is met het eigen beleid. Het college heeft daarbij de belangen voldoende afgewogen. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid meer gewicht mogen toekennen aan het belang van differentiatie van het woningbestand. Daarvoor is van belang dat de locatie geschikt is voor 4-15 of 16-30 woningen en dat er middeldure en sociale woningen nodig zijn. De rechtbank neemt hierbij ook in overweging dat, indien het college wel medewerking verleent aan het bouwplan voor drie dure woningen, op geen enkele wijze gegarandeerd is dat er in de toekomst middeldure en sociale woningen worden gerealiseerd. De beroepsgronden slagen niet.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande heeft het college de aanvraag van eiser voor een omgevingsvergunning voor een planologische afwijking ten behoeve van de nieuwbouw van drie woningen aan de [adres 1] in [woonplaats], mogen weigeren.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.