ECLI:NL:RBMNE:2024:5843

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 3911
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering na ziekte en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres, die als verkoopmedewerkster werkte, meldde zich op 6 februari 2020 ziek en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een wachttijd van 104 weken en een onderbreking door een zwangerschapsuitkering, vroeg zij op 18 mei 2022 een WIA-uitkering aan. Het Uwv besloot op 27 januari 2023 dat eiseres met ingang van 26 mei 2022 voor 0% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd op 6 mei 2024 in het bestreden besluit bevestigd, waarna eiseres beroep instelde.

De rechtbank beoordeelt of het Uwv de wet correct heeft toegepast en of de medische rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten voldoen. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig te werk is gegaan en alle relevante medische informatie heeft meegewogen. Eiseres betwist de medische beoordeling en stelt dat haar beperkingen zijn onderschat, maar de rechtbank oordeelt dat er geen reden is om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. De rechtbank concludeert dat eiseres voldoende belastbaar is voor werk en dat het Uwv terecht heeft geweigerd haar een WIA-uitkering toe te kennen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 oktober 2024 door rechter Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van griffier A. Belhadi.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).

Inleiding

Eiseres was werkzaam als verkoopmedewerkster voor 39,77 uur per week. Op 6 februari 2020 heeft zij zich ziekgemeld. Zij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een wachttijd van 104 weken en een onderbreking door een periode waarin eiseres een uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg heeft ontvangen wegens zwangerschap, heeft eiseres op 18 mei 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
Bij besluit van 27 januari 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiseres met ingang van 26 mei 2022 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij voor 0% arbeidsongeschikt is geacht.
Bij besluit van 6 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2024. Eiseres is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
1. Bij de beoordeling van de zaak van eiser moet de rechtbank beoordelen of het Uwv de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat het Uwv dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten, en
- de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
2. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek voldoende zorgvuldig uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en was aanwezig bij de hoorzitting. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische informatie opgevraagd bij de huisarts en de psychiater waar eiseres op 26 mei 2022 onder behandeling was. Zij heeft alle beschikbare medische informatie meegewogen bij haar oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 april 2024 eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
Medische beoordeling
4. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat haar beperkingen zijn onderschat. Eiseres heeft last van psychische klachten, namelijk een angststoornis, een depressie en een burn-out. Daarnaast heeft zij diverse lichamelijke klachten. Eiseres vindt het oneerlijk dat zij voor 0% arbeidsongeschikt is geacht. Eiseres heeft niet de kracht om te gaan werken en haar klachten zijn niet verbeterd. Zij is doorverwezen naar een psychiater, maar daar is zij niet aangenomen omdat zij ergens anders geholpen moet worden. Eiseres voert verder aan dat zij niet serieus is genomen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Anders dan eiseres stelt, heeft het Uwv voldoende rekening gehouden met de beperkingen van eiseres. Daarvoor is het volgende van belang.
6. In het rapport van 25 april 2024 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het
standpunt van eiseres dat zij op medische gronden in het geheel niet in staat is om te werken, niet te volgen is. Er is geen sprake van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’. Bij eiseres is er sprake van normale zelfverzorging en is geen sprake van disfunctioneren ten aanzien van zelfverzorging in het dagelijkse leven, in het samenlevingsverband en/of ten aanzien van sociale contacten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat de primaire verzekeringsarts op basis van de beschikbare verzekeringsgeneeskundige gegevens tot een plausibel en consistent oordeel heeft kunnen komen ten aanzien van de belastbaarheid bij eiseres. Er zijn geen medische feiten of omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven om de wegens de psychische klachten aangegeven beperkingen voor onjuist te houden of om meer beperkingen aan te nemen. Wel ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep reden om wegens het gebruik van medicijnen (Oxazepam en Sertraline) in verband met de psychische klachten, beperkingen toe te voegen aan de Functionelemogelijkhedenlijst (FML). Met de medicatie wordt autorijden afgeraden wegens een mogelijk vertraagd reactievermogen. Er zijn daarom beperkingen ten aanzien van beroepsmatig vervoer en verhoogd persoonlijk risico toegevoegd aan de FML van 1 mei 2024.
7. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren en het sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres voor maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week belastbaar geacht. Daarnaast kan eiseres geen avond- en nachtwerk verrichten en is zij aangewezen op regelmatige werktijden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hoewel invoelbaar is dat de belemmering in het dagelijkse functioneren van eiseres ingrijpende gevolgen voor haar heeft, beschikt de rechtbank niet over medische informatie waaruit blijkt dat zij meer medisch objectiveerbare beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn aangenomen. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en belastbaarheid ervaart, is bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet doorslaggevend. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
8. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres geen zelfstandige beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat zij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Nu de medische beroepsgronden niet slagen en de rechtbank de juistheid van de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 2 mei 2024 heeft gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep om het aspect van verhoogd persoonlijk risico in de geduide functies te bespreken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de toelichting door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegenomen in haar heroverweging.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht geweigerd aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.