In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de heer [verzoeker] om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn biologische zoon, [eerste voornaam van minderjarige]. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, evenals het verzoek om een omgangsregeling. De heer [verzoeker] heeft op 5 maart 2024 een verzoekschrift ingediend, waarin hij stelt de biologische vader te zijn van [eerste voornaam van minderjarige], die geboren is op [2021] in [geboorteplaats]. De moeder van het kind heeft toestemming gegeven aan de heer [A] om het kind te erkennen, wat op [2023] heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft eerder, op 18 oktober 2024, de erkenning door de heer [A] vernietigd, maar oordeelt dat de belangen van het kind in deze situatie voorop staan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [verzoeker] en de moeder een complexe relatie hebben en dat het contact tussen de moeder en het kind momenteel problematisch is. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [eerste voornaam van minderjarige] is dat er eerst ruimte komt voor contact met de moeder, voordat er ruimte komt voor contact met de heer [verzoeker]. De bijzondere curator heeft geadviseerd om het verzoek tot erkenning af te wijzen, en de GI heeft dit advies ondersteund. De rechtbank concludeert dat de verzoeken van de heer [verzoeker] om vervangende toestemming voor erkenning en om een omgangsregeling in strijd zijn met de zwaarwegende belangen van het kind.
De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.