ECLI:NL:RBMNE:2024:5838

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
C/16/569883
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek biologische vader om vervangende toestemming voor erkenning en omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de heer [verzoeker] om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn biologische zoon, [eerste voornaam van minderjarige]. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, evenals het verzoek om een omgangsregeling. De heer [verzoeker] heeft op 5 maart 2024 een verzoekschrift ingediend, waarin hij stelt de biologische vader te zijn van [eerste voornaam van minderjarige], die geboren is op [2021] in [geboorteplaats]. De moeder van het kind heeft toestemming gegeven aan de heer [A] om het kind te erkennen, wat op [2023] heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft eerder, op 18 oktober 2024, de erkenning door de heer [A] vernietigd, maar oordeelt dat de belangen van het kind in deze situatie voorop staan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [verzoeker] en de moeder een complexe relatie hebben en dat het contact tussen de moeder en het kind momenteel problematisch is. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [eerste voornaam van minderjarige] is dat er eerst ruimte komt voor contact met de moeder, voordat er ruimte komt voor contact met de heer [verzoeker]. De bijzondere curator heeft geadviseerd om het verzoek tot erkenning af te wijzen, en de GI heeft dit advies ondersteund. De rechtbank concludeert dat de verzoeken van de heer [verzoeker] om vervangende toestemming voor erkenning en om een omgangsregeling in strijd zijn met de zwaarwegende belangen van het kind.

De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/569883 / FO RK 24-132 (erkenning en omgang)
Beschikking van 18 oktober 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de heer [verzoeker] ,
advocaat mr. J.T.M. Sengers,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
met als belanghebbenden
mr. K.G.I.M. Schröder,
kantoorhoudende in [plaats] ,
als bijzondere curator over het kind:
[voornamen van minderjarige] [achternaam van A], geboren op [2021] in [geboorteplaats] ,
[A],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de heer [A] ,
met als informanten
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam- [.] ,
gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI.

1.De procedure

1.1.
De heer [verzoeker] heeft op 5 maart 2024 een verzoekschrift ingediend met bijlagen.
1.2.
In de beschikking van 19 maart 2024 heeft de rechtbank mr. Schröder benoemd als bijzondere curator over [eerste voornaam van minderjarige] . De bijzondere curator vertegenwoordigt [eerste voornaam van minderjarige] in deze procedure en komt op voor zijn belang.
1.3.
Daarna heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het aanvullende verzoekschrift van de heer [verzoeker] met bijlagen, binnengekomen op 26 maart 2024;
  • het advies van de bijzondere curator van 13 mei 2024;
  • de brief van de GI van 21 mei 2024;
  • de brief van de heer [verzoeker] van 28 mei 2024;
  • het F-formulier van de heer [verzoeker] van 18 september 2024.
1.4.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 20 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de heer [verzoeker] ;
  • de heer [A] ;
  • de bijzondere curator;
  • mevrouw [B] namens de GI;
  • mevrouw [C] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.5.
De heer [verzoeker] en de moeder zijn, ondanks dat zij juist zijn opgeroepen, niet naar de zitting gekomen.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De moeder en de heer [verzoeker] hebben een relatie gehad.
2.2.
De moeder is bevallen van een zoon:
-
[voornamen van minderjarige] [achternaam van de moeder], geboren op [2021] in [geboorteplaats] .
2.3.
De moeder heeft toestemming gegeven aan de heer [A] om [eerste voornaam van minderjarige] te erkennen. Hij heeft [eerste voornaam van minderjarige] erkend op [2023] . Sindsdien draagt [eerste voornaam van minderjarige] de geslachtsnaam van de heer [A] en heet hij:
[voornamen van minderjarige] [achternaam van A].
2.4.
De moeder en de heer [A] hebben samen het gezag over [eerste voornaam van minderjarige] .
2.5.
Bij beschikking van 15 maart 2022 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [eerste voornaam van minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 14 maart 2025.
2.6.
[eerste voornaam van minderjarige] verblijft met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de oma (moederszijde).
De machtiging tot uithuisplaatsing loopt ook tot 14 maart 2025.
2.7.
Bij de rechtbank is ook aanhangig een verzoek van de moeder, overgenomen door de bijzondere curator, tot vernietiging van de erkenning door de heer [A] . Bij beschikking van deze rechtbank van 18 oktober 2024 (met zaaknummer: C/16/566411 / FO RK 23-1443) heeft de rechtbank in die procedure de erkenning van [eerste voornaam van minderjarige] door de heer [A] vernietigd. Deze beslissing is nog niet in kracht van gewijsde gegaan.

3.Verzoeken en verweer

3.1.
De heer [verzoeker] verzoekt de rechtbank:
I. een bijzondere curator te benoemen over [eerste voornaam van minderjarige] die namens hem een verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de heer [A] kan indienen;
II. hem toestemming te verlenen voor de erkenning van [eerste voornaam van minderjarige] . Dat wil zeggen dat de heer [verzoeker] voortaan in juridische zin als de vader van [eerste voornaam van minderjarige] wordt aangemerkt. De heer [verzoeker] stelt dat hij de biologische vader is van [eerste voornaam van minderjarige] ;
III. een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [eerste voornaam van minderjarige] , waarbij de heer [verzoeker] voorstelt dat [eerste voornaam van minderjarige] en heer [verzoeker] elkaar om de week een dagdeel kunnen zien en dat wanneer dit goed gaat op het tempo van [eerste voornaam van minderjarige] deze omgangsregeling kan worden uitgebreid.
3.2.
De bijzondere curator adviseert de rechtbank om het verzoek ten aanzien van de erkenning af te wijzen.
3.3.
De moeder heeft geen verweer gevoerd.
3.4.
De GI staat achter het advies van de bijzondere curator.

4.De beoordeling

De conclusie
4.1.
De rechtbank zal de verzoeken van de heer [verzoeker] afwijzen en dit hierna toelichten.
Ontkenning vaderschap
4.2.
Het verzoek van de heer [verzoeker] om een bijzondere curator te benoemen die namens [eerste voornaam van minderjarige] een verzoek tot ontkenning vaderschap kan indienen, zal de rechtbank bij gebrek aan belang afwijzen. Ontkenning van het vaderschap van de heer [A] is namelijk niet langer nodig, nu de rechtbank in de beschikking van 18 oktober 2024 de erkenning van [eerste voornaam van minderjarige] door de heer [A] heeft vernietigd.
Vervangende toestemming erkenning
4.3.
Tussen de moeder en de heer [verzoeker] staat vast dat de heer [verzoeker] de verwekker is van [eerste voornaam van minderjarige] . Het uitgangspunt van de wet is dat zowel het kind als de verwekker er recht op hebben dat hun familieband officieel wordt vastgelegd. De rechtbank kan alleen in uitzonderlijke gevallen weigeren om vervangende toestemming te geven voor de erkenning. Dit kan als door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind worden geschaad of als een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. [1]
4.4.
De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij vindt dat er sprake is van zo’n uitzonderlijke situatie. [eerste voornaam van minderjarige] woont niet bij de moeder en het contact tussen hem en de moeder is erg gecompliceerd. De rechtbank vindt het in het belang van [eerste voornaam van minderjarige] dat er eerst ruimte komt voor contact met de moeder en dat dit goed en veilig verloopt, voordat er ruimte zou kunnen komen voor contact met de heer [verzoeker] . De GI heeft aangegeven dat de relatie tussen moeder en de heer [verzoeker] toxisch was. [verzoeker] oefende controle uit en wilde bijvoorbeeld dat moeder haar FaceTime 24 uur per dag open had staan. Als de heer [verzoeker] nu de juridische vader van [eerste voornaam van minderjarige] zou worden, zal dit alle verhoudingen in dit kwetsbare systeem nog verder onder druk zetten. De rechtbank vindt dit niet in het belang van [eerste voornaam van minderjarige] . Daarom zal de rechtbank geen toestemming verlenen aan de heer [verzoeker] voor de erkenning van [eerste voornaam van minderjarige] .
Omgangsregeling
4.5.
Nu de rechtbank geen vervangende toestemming zal verlenen aan de heer [verzoeker] om [eerste voornaam van minderjarige] te erkennen, geldt als wettelijk kader voor de omgang artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond hiervan heeft een kind recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Op grond van lid 3 sub d van dit artikel kan de rechtbank het recht op omgang ontzeggen als dit in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van [eerste voornaam van minderjarige] . Vaststaat dat er nog nooit omgang is geweest tussen de heer [verzoeker] en [eerste voornaam van minderjarige] . Hij kent de heer [verzoeker] niet. Zoals hierboven beschreven is de situatie uiterst complex en zijn de verhoudingen kwetsbaar. [eerste voornaam van minderjarige] woont momenteel bij de opa en oma (moederszijde) en het contact tussen de moeder en [eerste voornaam van minderjarige] is gecompliceerd. [eerste voornaam van minderjarige] is een kwetsbare jongen die veel heeft meegemaakt. Op dit moment kan de rechtbank niet beoordelen of omgang in het belang is van [eerste voornaam van minderjarige] en welke omgangsregeling dan passend zou zijn. Daarnaast vindt de rechtbank het belangrijk voor [eerste voornaam van minderjarige] dat er eerst ruimte komt voor contact met de moeder en dat dit goed en veilig verloopt, voordat er ruimte komt voor contact met de heer [verzoeker] .

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de verzoeken af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in samenwerking met mr. H.E. Broersma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1: 204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW)