Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen [bedrijf] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, vertegenwoordigd door C.G. de Lange, had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar verzoek van 18 augustus 2021 om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Verweerder, vertegenwoordigd door S.N. Westmaas-Kanhai, diende op 3 september 2024 een verweerschrift in. De rechtbank oordeelde dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, gezien de aard van de zaak.
De rechtbank overwoog dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet sturen. In dit geval was het niet in geschil dat verweerder te laat was met het nemen van een beslissing. De rechtbank stelde vast dat de ingebrekestelling op 20 januari 2022 was ontvangen en dat er sindsdien twee weken waren verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Verweerder gaf aan dat een tekort aan artsen leidde tot vertraging in de afhandeling van verzoeken.
De rechtbank bepaalde dat verweerder binnen vier weken na de uitspraak alsnog een beslissing moest nemen en dat er een dwangsom van € 100,- per dag moest worden betaald voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Het beroep werd gegrond verklaard, en verweerder werd veroordeeld tot betaling van proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024.