ECLI:NL:RBMNE:2024:5834

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
24/5485 UTR
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen [bedrijf] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, vertegenwoordigd door C.G. de Lange, had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar verzoek van 18 augustus 2021 om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Verweerder, vertegenwoordigd door S.N. Westmaas-Kanhai, diende op 3 september 2024 een verweerschrift in. De rechtbank oordeelde dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, gezien de aard van de zaak.

De rechtbank overwoog dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet sturen. In dit geval was het niet in geschil dat verweerder te laat was met het nemen van een beslissing. De rechtbank stelde vast dat de ingebrekestelling op 20 januari 2022 was ontvangen en dat er sindsdien twee weken waren verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Verweerder gaf aan dat een tekort aan artsen leidde tot vertraging in de afhandeling van verzoeken.

De rechtbank bepaalde dat verweerder binnen vier weken na de uitspraak alsnog een beslissing moest nemen en dat er een dwangsom van € 100,- per dag moest worden betaald voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Het beroep werd gegrond verklaard, en verweerder werd veroordeeld tot betaling van proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5485

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2024 in de zaak tussen

[bedrijf] B.V., te [vestigingsplaats], eiseres,

(gemachtigde: C.G. de Lange)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 18 augustus 2021 om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Op 3 september 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Niet in geschil is dat verweerder te laat is met het nemen van een beslissing op het verzoek om herbeoordeling van eiseres. Dat geeft verweerder ook toe in zijn verweerschrift van 3 september 2024. De rechtbank stelt vast dat verweerder de ingebrekestelling op 20 januari 2022 heeft ontvangen en sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder geeft op 3 september 2024 aan dat zij tot op heden niet in staat zijn om een beslissing af te geven, omdat een tekort aan artsen leidt tot een flinke vertraging in de afhandeling van verzoeken om herbeoordeling. In hetgeen verweerder heeft aangevoerd ziet de rechtbank aanleiding om de beslistermijn vast te stellen op vier weken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk vier weken na verzending van deze uitspraak een beslissing moet nemen op de aanvraag van de herbeoordeling.
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
6. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
7. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [1] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 371,- aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75 aan proceskosten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 371,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van C.A.A.W. van der Heijden, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.