Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
Rechtbank Midden-Nederland
In deze civiele procedure vorderde [eiseres] B.V. een bedrag van € 8.322,35 van [gedaagde] B.V., gebaseerd op een overeenkomst voor werving en selectie. [eiseres] stelde dat [gedaagde] twee facturen van elk € 3.630,00 niet had betaald. [gedaagde] voerde echter verweer aan, stellende dat de dagvaarding nietig was en dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] niet had voldaan aan de eisen van artikel 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat zij de overeenkomst waarop de vordering was gebaseerd niet had overgelegd. Tevens was de bewering van [eiseres] dat [gedaagde] geen verweer had gevoerd onjuist, aangezien [gedaagde] wel degelijk had gereageerd op de vordering. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van [eiseres] moest worden afgewezen, en dat [eiseres] de proceskosten moest vergoeden, waarbij werd afgeweken van het forfaitaire liquidatietarief vanwege de schending van artikel 21 Rv. De proceskosten werden vastgesteld op € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.